Den koddigen opdisser. Deel 1(1678)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] De doode vreugt. Stemme: Nova. 1. DOen Phoebus vertoogh, En Sintias oogh Aan 't hemels gebouw quam staan, Nam ick in den sin, gedreven door min, Naar een mooy meysje te gaan: Stracx hoord' ick'er een Die riep, soo het scheen, Met bittere tegenheydt: Ey doot, ey doot, ey doot mijn doch niet, Ick heb mijn noch niet bereyd. 2. Dies 'k gaf mijn terstond, Soo ras als ick kond, Heel na by dit droevigh geklagh; [pagina 83] [p. 83] Daar merckt' ick een paar, Want 't maantje scheen klaar; Ick naderde en ick sagh, Een knecht en een meyt Te samen geleyd, En 't maagdeken riep vast beyd', Ey doot, ey doot, ey doot mijn doch niet Ick heb mijn noch niet bereyd. 3. Den Iongman (soo't scheen) Was sterck van leen; Dies vorderden hy den stryd; Een knecht die verzaagt Beminde noyt maaght Sprack hy, en riep altijd; Doen wierd' se wat flau, Doch heeft even gauw [pagina 84] [p. 84] Al hygende neergeseyt: Ey doot, ey doot, ey doot mijn doch niet, Want 'k heb mijn noch niet bereyd. 4. Dan 't quam op het laatst Soo 't scheen over 't quaatst, Het maagdeken wierd gans stil: Den longhman gingh voort Sy scheen wat bekoort, Was 't niet een vreemde gril: Doen riep sy noch eens, Och 't is even eens Of mijn zieltje van 't lichaam scheyd; Kom doot, kom doot, komt doot mijn nu vry, Tot sterven ben ick'er bereyd. 5. Neen seyd hy adieu, Ick zweer dat ick u [pagina 85] [p. 85] Niet dooden sal meer te nacht; Dies stelt u te vreen, Hier mee gaan ick heen: Maar 't maagdeken riep zacht zacht, Zyt gyder een man Soo komt noch eens an En toond u manhaftigheyd, En doot, en doot, en doot mijn noch eens Tot sterven ben ick'er bereyd. Van Deyck. Vorige Volgende