Den koddigen opdisser. Deel 1(1678)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Jeremias spreekende Weer-klanck. SMul-paepjes, Heer, of Knecht, die leckertjes wilt teeren, Komt in de Servet-steegh, men sal j' accommodeeren, Soo wel als in het Hooft, of in de Plaets Royael, Het zy met vlees of vis, met Kabbeljau of Ael, Of Stock-vis sacht gebeuckt, of Botjes root gebacken; Al hebje niet veel geld, je hoeft geen volle sacken: En hebje grooten haest, men schafje ras en draa; De man Jeremias heet, syn dochter hiet Saraa. Wil Sinjeur lecker-tand gesooden of gebraden, 't Sy Hoenders, of Sousys, Ansiovis of Salade: Of is Moey-ael met lust, of Pieter Smulders Wyf, Eyst vry, je tast niet mis, elck vind hier syn geryf; Wil Barent Scherrep-tand een Ham, of Schenckel kluyven, Lust Jantje weeck geback, maar Wafel-koeck of Struyven, Is Besje dreumels eysch, (gans tandeloos en krom) Een kopje Rystenbry, elck is hier wellekom. Wel oock Johan of Treyn, of Hanneke de Mayer, [pagina 56] [p. 56] Broer Iaepje, Kees, of Kloen, of Iochempje de Drayer, Graeu Erreten of Grut, men geeft hem voor drie groot, Een oortje braet-vet toe, genoegh voor hongers-nood. Men schryft geen twee voor een, dies hoefje niet te kyven, Maer 't geltje by de vis, de ware na de schyven; Het zy van Duits, of Frans, Schots, Engelse, of Wael, Elck vind hier zyn kocket, en goed, en soet onthaal. Men soeckt geen eigen-baet; men suigt geen Mammons tepels, Maer doet de luy bericht met Christelicke lepels; Dies benje (vriend) te wacht, of hebje kind, noch wyf, Jeremias deckt sijn dis, tot ieder eens geryf. Helder en schoon. Vorige Volgende