Den koddigen opdisser. Deel 1(1678)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Weder-min. Voys: Liefjen ghy zijt ongenadigh. 1. LIefste ghy zijt mijn genadigh, Kus ick eens u rooder mond, Ghy weeroom kust myn gestadigh, En dat maackt mijn ziel gesont: Voel ick dan myn lusjes branden, Om in uwe schoot te landen, Soo blust ghy mijn minne-vlam Die van u sijn oorsprongh nam. 2. Maar gy kent die soo niet blussen, Of 't ontfonckt al weder aan; Door u soet en vriendelick kussen Houd ghy myn jonck hart gevaan: Maar soo ick dan u lief moet derven, Sal ick smeecken om mijn sterven; [pagina 45] [p. 45] Want myn hart, en ziel, en min; Heerst ghy schoone veld-Godin. 3. 't Heugt mijn dat ick door u loncken d' Aldergrootste vreucht verkreegh, En van 't kussen wierd soo droncken Dat ick uyt u armen zeegh; Doe zagh ick u rooder bloosen Als de alderschoonste Roosen Die in Venus lusthof staan, En van Rijckdom zwanger gaan. 4. Ach hoe vaack laaght ghy gestrengelt Met u beentjes om de mijn, Daar mijn lust meer steets naar hengelt, Hemel moet dat altyd zyn. Liefste ghy zyt mijn getuygen, Dat ick quam de Nectar zuygen [pagina 46] [p. 46] Uyt u roo koorale mond, 'T geen myn zieltje heeft gewond. 5. Door het soet en lieflick woelen In u blanck albaste schoot, Deed ick u een vreucht gevoelen Ach! een vreuchde alsoo groot; Dat u lodderlicke oogen, In u voorhooft so vervlogen Dat ick niet en zagh als 't scheel Maar doen kreegh ick mee mijn deel. 6. 'K hoop de tijd weer haast sal komen Dat de Nectar in u schoot Sal van wellust overstroomen, Door de vreuchde overgroot; Dan sal ick vermoeyt van lusten In u blancke armen rusten, Tot dat ons een nieuwe lust Wederom beneemt de rust. Vorige Volgende