Den koddigen opdisser. Deel 1(1678)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Heekel-versen, Aan den Vinder van 't verdrietigh Kaars-werken. Toon: Gy Mannen van verstande. 1. WAt hondert duysent schanden,, Wie heeft dit kaarsebranden,, Earstmaal in 't werk gestelt,, Gewis het was een schraper,, Een suchtigh mensch tot gelt, Een vyand van de slaper. 2. VVaarom doch sulcke vonden,, Den werk-man toegesonden,, Sintfelten haal de vent,, Die dese Schelmeryen, Ons maakten eerst bekend,, men sal sijn graf niet wyën. 3. Men sal hem tot een teken,, Van gunst, geen zielmis spreken,, Noch stellen op sijn graf,, Een kruys na de oude tijden,, Soo mach hy tot sijn straf, In 't vagevyer wat lijden. [pagina 22] [p. 22] 4. 't Is billijk dat een weynigh,, Het vuur hem weder reynigh,, wyl hy 't dus heeft misbruykt,, Laat Heeroom met sijn leken,, Schoon 't meer na dwaasheyt ruykt, Het kaarslicht vry opsteken. 5. Is tegen recht en reden,, Moedwilligh t'overtreden, Daarom die 't eerst bedacht,, was in dat stuk een Ketter; 't Gebod spreekt van geen nacht,, Ik houwme by de letter. 6. Waarom de saak verduystert,, 't Is langh genoegh gekluystert,, Terwyl het daghlicht schijnt; De nacht is om te rusten,, waar toe sich dus gespijnt, Niet beter dan met lusten. 7. Of schoon dien vinder dood is, En langh met Charons Boot is, Gereyst na 't Styx gewest. By Pluto met sijn Knapen, Soo schenk ik hem voor 't lest, Een Nacht-Uyl in sijn wapen. Elk speelt sijn rol. Vorige Volgende