Kloentjen, kloentjen garen en anderen
(1881)–Anoniem Kloentjen, kloentjen garen en anderen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
Daar komt Pauwel Jonas aan.
't Is zoo'n aardig ventjen
Ziet hem deftig schoolwaarts gaan.
Hij lijkt wel een studentjen.
| |
[pagina 3]
| |
Hansjen sokken,
Trek hem aan zijn rokken,
Trek hem aan zijn staart;
Hansjen is geen oordjen waard.
| |
[pagina 4]
| |
Rom, bom, bom, zoo slaat de trom.
Tamboer hoù je armpjens krom.
Tamboer hoù je stokken stijf.
Houdt ze sierlijk aan je lijf.
| |
[pagina 5]
| |
Twee kindertjens bij mekaâr,
Een zusjen en een broêrtjen,
Ik wou niet dat ik er meer van had,
Van al dat kleine goetjen.
| |
[pagina 6]
| |
Pierlala leî in de kist,
Al met zijn billetjes bloot;
En niemand die het beter wist,
Of Pierlala was dood.
Hij schopte 't deksel van de kist;
En sprong er uit, dat niemand wíst;
Ha, ha! zeî Pierlala; ha, ha!
Ha, ha, zeî Pierlala.
| |
[pagina 7]
| |
Amen, bestjen brame
De hond moet kramen,
De kat moet spinnen,
Om een stukjen brood te winnen,
| |
[pagina 8]
| |
Bom, bam, beieren,
Ons poesjen lust geen eieren;
Wat lust ons poesjen dan?
Spek in de pan;
Daar wordt ons poesjen vet van.
| |
[pagina 9]
| |
Tire líre let (bis)
Musschen zijn geen vinken;
Mietjen heeft de kan gebroken,
Waar zullen we nu uit drinken?
| |
[pagina 10]
| |
In Den Haag, daar woont een graaf,
En zijn zoon hiet Jantjen;
Als je vraagt: waar woont je pa?
Dan wijst hij met zijn handjen,
Eerst met zijn vinger en dan met zijn duim;
Hij heeft een jagersmutsjen op
Met een huzaren-pluim.
| |
[pagina 11]
| |
Naar bed, naar bed, zeî Duímelot,
Eerst nog wat eten, zeî Likkepot,
Waar zal ik het halen? zeî Langelot,
Uit grootvaârs kastjen, zeî Ringeling,
Dat zal ik verklappen, zeî 't Kleine Ding.
| |
[pagina 12]
| |
Deze man heeft een koe gekocht,
Die man heeft hem thuis gebrocht,
Die man heeft hem geslagen,
Die man heeft hem opgegeten,
En die man heeft er van geweten.
| |
[pagina 13]
| |
Er waren vier oude wijven,
Die konden malkander niet krijgen;
Ze liepen alle vier even rad;
Rà, rà, wat is dat?
| |
[pagina 14]
| |
Kloêntjen, kloêntjen garen,
Een meisjen van zestien jaren,
Keer omme, keer omme;
Mooi Jantjen keer je eens omme.
Mooi Jantjen heeft zich al ommegekeerd,
Dat heeft hij van dat meisjen geleerd;
Keer omme, keer omme,
Mooi Mietjen, keer je eens omme.
| |
[pagina 15]
| |
Sinte, Sinte Marten.
De kalvers dragen starten.
De koeien dragen horens,
De kerken dragen torens,
De forens dragen klokken,
De meisjens dragen rokken,
De jongens dragen broeken,
Oude wijven schorteldoeken.
| |
[pagina 16]
| |
Paardjen, wouje wat harder loopen,
'k Zou je een mandjen met haver koopen;
't Paardjen, dat liep op een draf,
Toen ik 't een mandjen met haver gaf.
|
|