Klioos kraam. Deel 2(1657)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Eeren-krans, Op geoffert aan Leon de Fuyter Op zijn Treur-spel, van den Bedekten Verrader, WAt port den Amstel-Godt, zijn hooft met groene biezen, Noch vochtigh van het nat zijn 's kristalijne vloet, Te vleghten om en om? wat Nimphen uit dees liezen Verwellekomen hier, een Maaght, bedrukt van moet? Help Goon! wat statigheidt schijnt haar gezight te baaren? Hoe let een yder op de zwink-slagh van haar oogh? Ay, doe my kundtschap, O! onsterfelijke schaaren, Of ghy bekroosde Godt, voor wie uw Godtheidt boogh? Mits schut hy 't grijse hooft tot driemaal toe, en zeide, Kent ghy dees Muse niet, wiens oogh naa droef heidt straalt? Het is Melpomene, die 'k met mijn stoet gheleide, Die om een Treurspel is van Helikon gedaalt. Al zughtend' zeidze ja, (doch met een groot genoegen) 't Is Waar, dat 'k van Parnas, en van mijn Zusters wijk, En kom verheught vol rouw, my by den Leeuw vervoegen, Wiens voester-kindt hier schetst den val van 't Roomze Rijk, [pagina 332] [p. 332] De Faam heeft overlang my in het oor gedondert, Hoe dat dien jonge Leeuw bootst grijze Eeuwen naar, En wijst een winnaar aan, zoo wonderlijk verwondert, En Parsens wonder fnuikt den Roomsen Adelaar. Om dat dit jonge brein zigh aan mijn kunst gaat heghten Zal ik hem wederom voor zijne graage moeit, Een onverwelkbre krans van groene Lauw'ren vleghten, Zoo dat door tijdt noch nijt, zijn eer nooit werdt gesnoeit. 'k Verschijn hem zelf noch niet, noch zal hem niet verschijnen, Voor dat ik anderwerf yets lof'lijk van hem hoor, Zijn hoop zal daarom niet gantsch vruchteloos verdwijnen, Gaa, breng hem deze krans tot teeken van zijn gloor. Zegh hem, dat hy ontfang dees t' zaam gevloghten bondel Van my, voor hem tot eer, op 't heerlijkst toegemaakt, Maar dat hem niemant kroon als zelf miin grooten Vondel: 'k Wil niet die minder is, dees Eeren-krans genaakt. J. Vos. Vorige Volgende