Klioos kraam. Deel 2(1657)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 260] [p. 260] De klagende Princesse Over d'onrijpe dood van haeren man Den Prinsse van Orangien, Ontslapen den 6 November 1650. Stemme: Cessez mortels de souspirer. GY die op stam en Staet betrout, Op jeugde stoft of frisse leden; Ik bid's u dertelt niet te stout: De Dood en viert gelijck ghy heden Aen mijnen Bruygom mercken meugt, Noch Stam noch Staet noch vrisse jeugt. Mijns Vorstens hooge Titelpracht En kan die stoute niet vervaren; S' en past noch op sijn oud geslacht, Helaes! noch op sijn' jonge jaren; Maer overvalt en velt hem om Als Winter-buy een Lente-blom. Sy ruckt met hem mijn heyl omver, En blust in hem, mijn broeders hope. Ach! moest dees eerst opgaende ster, Ster, daer 't gesicht van gansch Europe Soo schoonen dag van docht t'onfaên, Voor haeren middag ondergaen? [pagina 261] [p. 261] So lang mijn' oogen nutten 't licht, Sal ik ô Willem, niet vergeten, Hoe gy dat stervende gesicht Die swijmende oogen nat bekreten Beweechelijcken t' mywaerts sloegt, En na den lesten adem joegt. Och mogt ik onder sand en steen Met u ontschuylen 's levens qualen. Gy laet my hier, en gaet alleen Door d'Elisesche beemden dwalen; Alwaer gy in den helden schaer Uw dapp'ren Vader wort gewaer. My dunckt ick hoor dien ouden held Verbaest uytbersten in dees' reden: Hoe dus, mijn zoon? dus jong gevelt? Dus haest uw' Vader naegetreden? Voorwaer sulcx had ick noyt gedacht Noch u alhier soo vroeg verwacht: O jonger held, het doet my seer (En wien, och! wien sou 't niet verdrieten?) Niet dat wy met ons' oogen weer Uw jeugdig aengesicht genieten; Maer dat het treurigh Vaderland Moet derven een soo waerden pand. Maer soo ghy oock aen d' ander zy Den geest mijns Vaders komt te naken, O, groet en kust hem eens voor my, En seg hem met betraende kaken; Hoe dat ick onlangs Wees alleen Nu Wees en Weduw sit en steen: [pagina 262] [p. 262] En of hy moght na 't overschot Van sijn' afkomelingen vragen. Soo seg hem, Vader, 't woedend lot, Is noch niet sadt van hun te plagen; Ach! ach! en 't bitter ongeval Van Stuarts stam houd noch geen stal. J. de Decker. Vorige Volgende