Klioos kraam. Deel 1(1656)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan Juffrouw. Anna Maria Schuurman. INdien den Eeren-glam van uw geswind Gerucht Mijn logge ziel soo wel met krachten had bevrucht, Als met verwondering; indien den luyen donder Van uw doorluchten naam (ô! opper-wereld-wonder!) Voor prickelende drift, voor krachteloose tocht, In mijn barr-aardig breyn, 't vermoogen had gewrocht [pagina 291] [p. 291] Wat snaaren zoud ick slaan, wat toonen woud ick uytten, De wonderdingen van u sonderlingen geest; Die zelver in een man, noyt zijn bespeurt geweest. Nu roept mijn loom gemoed: krop in u aêmloos swoegen, U geesteloozen tocht, u eigen ongenoegen, U titeltateling, en kinderlijck bedrijf: Dien rechten Atlas-last past op geen kreupel lijf. Laat Phoebi kneukel-klem den Sonne-wagen mennen: Laat Heins tot haren lof, het Heinste-spits berennen, Laat hem dat pack, die met een ruimen roem verbreidt 't Gansch Vrouw-geslacht, alleen om haar uitmuntenheid Hoe! sou u wat'rig bloed (dat niet dan misgeboorten Ontijdelijcken baart) genoeg zijn tot behoorte Van soo een Vrucht, tot wiens volkomen koestering Vry meer belangt, dan oyt in uwe harsens hing? Haar eeren krans kan door u dood gedicht niet leven: U schrale water-veruw kan aan haar glantz niet geven: All wat u stramme tong met losse woorden swetst Is slechts de gulde Sonn met swarte kool geschetst So is 't. Dies mag, die kan, uw ruimen roem bereden. Ick swijg; en doe gelijck de Aegyptsche priesters deden; Die eerd' haar Goden, met een mommelende lip: Tot tuyg, dat haar waardy steeg boven haar begrip. Dan. Jonctys. Vorige Volgende