Aan den heer S. Abbes Gabbema.
SChreumvallig, doch met eenige vrijpostigheid vermengd, kom ik U E. tot Schermheer van KLIOOS KRAAM verkiezen, zodanig alsze voor d' eerstemaal van my geöpend word, geproppt voll Verscheiden Gedichten, voor 't meerendeel maakzel van de beroemste Geesten van onze tiid en taal; waar van op verr na U E. niet een der minnste ziit.
Zo 't wetteliik zy dit miin bedriif, te weeten, dat deez' keur my toe komt, zo kom ik ook het algemeene recht der volken niet overtreeden: by wien 't altoos gebruikeliik bliift dat men die geene tot voorstanders van eenig algemeenebest beroept die daar in bezondere eigendommen bezitten, op datze bett verplicht ziin het zelfde voor alle onheil wel te bewaaren. Wie derr dan denken dat ik dool, U E. hier meede t' huis te komen,