gek waren. Eentje schreeuwde voor ons: ‘Oenoe law mek lanti krimeng!
‘Maar natuurlijk zijn wij niet gewend om op anderen te wachten dus riepen we: ‘We helpen Lanti!’ Het is toch goed om anderen te helpen. En we gingen door.
Op een avond zaten mijn ouders naar televisie te kijken en ik zat rustig in mijn kamer te studeren. Ik hoorde gerommel in de keuken en dacht dat mama misschien bezig was een broodje te halen. Ik deed de deur open en begon gelijk te gillen: ‘Wauuwau wau wau!’ Mijn ouders renden naar de keuken. Wat een tafereel.
Zoveel ratten en kakkerlakken. Het leek alsof die ratten en kakkerlakken lekker aan tafel zaten. Ze waren zo vrijpostig, want ze deden alsof wij niet bestonden. Waar komen ze vandaan? We hebben alles zo goed schoongemaakt? De volgende dag bespoot papa het heel huis en erf en liet gaas plaatsen voor alle ramen.
Zo waren we een beetje bevrijd van die vieze dieren. Op een dag toen de buren niet thuis waren, piepte ik door een gat op hun erf. Wel als ik niet zo sterk was, was ik zeker flauw gevallen. Bergen vuil rommel en nogmaals rommel.
Je kon alles daar vinden: oude kleren, schoenen, plastic voorwerpen, flessen, van alles en nog wat. Het leek op een vuilnisbelt. We hadden nog niet echt kennis gemaakt met de buren, dus was dit een heel mooi moment om de buren voor een kennismakingsbezoek uit te nodigen. Er werd over ditjes en datjes gesproken, wat gegeten en gedronken. De buren vonden ons huis en omgeving zo mooi en netjes.
En dit was het moment waarop mijn ouders hadden gewacht. “Ach buren, het is heel