nevens de schranderheid spiegelen zich in hare heldere oogen.
De jeugdige julia is reeds in hare kindschheid gelukkig, om dat zij altijd weltevreden en vergenoegd is.
Hoe, Heer schrijver! leeft julia dan nog?
Ik weet het niet, mijne besten! maar dit kan ik u van haar zeggen, dat zij bij haar verder opgroeijen altijd braaf en deugdzaam geleefd heeft, op haar zes en twintigste jaar getrouwd is, en toen in de plaats van haar houten popje, twee levende popjes gekregen heeft.