Jong Dietschland. Jaargang 8
(1905-1906)– [tijdschrift] Jong Dietschland–
[pagina 5]
| |||||||||
Het Praalgraf van Julius IIDe groote Paus der Renaissance, Julius II, (1503-1513) droeg, in eene onbedwingbare reuzennatuur, wondere machten, ontembare werkvermogens, doordrijvende zielskracht, knap vernuft, staatkundig doorzicht. Geen oorlogzuchtige krijgsheld nochtans, maar wel een krijgvoerende Kerkvorst. -'t Was immers de hoofdgedachte zijner roemrijke regeering: de tijdelijke macht in zijne Staten te herstellen en den verloren invloed van 't Pausdom aan den H. Stoel terug te schenken. Men weet hoe dapper hij zich van dien heiligen plicht gekweten heeft, en hoe, door zijne zelfverloochening en onbaatzuchtigheid, hij in dien zegevierenden strijd, den naam van ‘Redder van 't Pausdom’ in ruime mate verdiend heeft. Die man, wijze bestierder der Kristikerk, staat ook op den voorgrond als verdediger en wakkere steun der kunst. Met zijn schrander oordeel en doordringenden adelaarsblik wist hij de bekwaamheid eens kunstenaars op 't eerste oog te onderscheiden. Zoo had hij 't geluk er drie te ontdekken: Bramante, Rafaël, Michelangelo, koninklijke kunstenaarstrits, wier genie in de bouw-, schilder- en beeldhouwkunst dien stralenden glans geschoten heeft, die de opkomende eeuwen blijft ontstemmen. | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
In Michelangelo Buonarroti alleen leefde een genie, eene overmacht, 'n geweld dat die drie kunsten meesterlijk omvatte, en ze gelijkelijk den invloed zijner machtige persoonlijkheid deed voelen. Hij was geen kunstenaar, hij was de kunst zelve. In hem had Julius II een ander zichzelven gevonden: even stout en onversaagd in de opvatting hunner ondernemingen, als woest en ontembaar in het vuur hunner drift naar 't grootsche, waren zij beiden buitengewone schepselen - overmenschen - door hunne tijdgenooten zelf ‘terribili’ genoemd. In hen immers was niets klein, niets middelmatig: alle dingen werden verheven en herboren in de handen dier twee mannen, waarvan de eene de roemrijkste kroon der kristenwereld, de andere die van 't genie op 't hoofd droeg.
Reeds in 1505 had Julius II Michelangelo's kunstvermogen kunnen waardeeren in de beroemde Pieta der St Pieterskerk, door den vijfentwintigjarigen kunstenaar zoo liefdevol gebeiteld, en die als een der schoonste en diepst gevoelde meesterstukken der Kristene Beeldhouwkunst doorgaat. Van dien oogenblik af, koesterde hij de hope den grooten florentijnschen kunstenaar in 't Vatikaan te lokken met hem een machtig beeldwerk toe te vertrouwen, waar deze al zijne natuurlijke kunstbegaafdheden zou kunnen in doen gelden. Buonarroti, die zich vooral beeldhouwer achtte, aarzelde geen oogenblik zijn schilderwerk ‘de slag van Cascina’ te staken om zich naar de Eeuwige stad te begeven: Daar zou zijne onverzaadbare werkkracht voedsel vinden. Het gold niets minder dan voor den Kerkvorst, tijdens zijn leven, een overgroot praalgraf, een mausoleum in marmer op te richten. 's Kunstenaars ontwerpen lagen op weinige dagen geteekend. De Paus koos er een uit en men | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
kwam overeen dat het praalgraf na vijf jaar zou voltooid wezen. Vol geestdrift haastte zich Michelangelo naar Carrare, om de beste en grootste marmerblokken uit te kiezen en te bespreken. Die verschillige maatregelen voor 't welgelukken van levering en vervoer, niettegenstaande zijnen ijver en werkzaamheid, vroegen hem acht maanden tijds, zoodat hij maar in 't begin van 't volgende jaar (1506) in de stad der Pauzen terugkeerde. Te midden de St Pietersplaats had hij zich een werkhuis opgetimmerd. Zijne onstuimige begeerte om het graf te beginnen gaf zich lucht in eenen brief, dien hij toen naar zijnen ouden vader schreef en waar hij zijne klachten uitte over de moeilijkheden, die zijne plannen van alle kanten kwamen dwarsboomen. Maar het ergste van al was intusschentijd de woelige Julius II. Zonder nog verder op zijn eigen belang bedacht te zijn, stelde hij het grafteeken op den achtergrond, om het heropbouwen der vervallene St Pietersbasiliek door te drijven. Die plotselinge verandering verheugde juist den kunstenaar niet; verre van daar. Het loon dat hij reeds ontvangen had, was zelfs niet toereikend geweest om de kosten van 't vervoer der bouwmaterialen te dekken. In groote verlegenheid gebracht, vroeg hij ten minste een deel der beloofde somme te voorschieten, om de onderneming te kunnen volvoereu. Maar te vergeefs. De kunstenaar verloor alle geduld: in de opwelling zijner gramschap, liep hij ijlings naar zijne woonst, deed alles, wat hij bezat, verkoopen, sprong te paard en ontvluchtte de stad met het vast besluit er nooit meer weer te keeren. Dat nieuws maakte een sterken indruk op Julius' gemoed; toch was hij geen man daarom van zijn voornemen af te zien. Onmiddellijk deed hij den vluchteling nazetten, om hem te Rome, al moest het met geweld, terug te voeren. Maar toen | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
men hem inhaalde, had deze reeds het Florentijnsch grondgebied bereikt, en was dus in veiligheid. Daarop volgde eene reeks schriftelijke onderhandelingen tusschen den Paus en den kunstenaar, doch zonder gevolg. De laatste bleef halsstarrig bij zijn voornemen. Evenwel kwam er, kort daarop, eene toenadering: Bramante en Giuliano da San Gallo traden op als middelaars: De kunstenaar zou voor den Paus een overgroot bronzen standbeeld oprichten; maar van het praalgraf was er geen spraak meer. Twee jaar nadien werd Buonarroti in de Eeuwige Stad teruggeroepen, om het gewelf der Sixtijnsche Kapel, wier wanden reeds door talrijke kunstenaars met fresco's versierd waren, met bijbeltooneelen op te luisteren. Alleen zijne beeldhouwkunst bewust, weigerde hij, onder voorwendsel dat de schilderkunst zijn stiel niet was. Maar Julius II verstond het anders: met zijn ijzeren wilskracht slaagde hij erin het penseel te geven in de handen die enkel gewoon waren den beitel door marmer en brons te drijven. Gedurende achttien maanden beklom Michelangelo den hoogen bouwsteiger, en werkte, gansch alleen, met onverpoosden ijver, aan dit reuzengewrocht. Maar nauwelijks had hij het ten einde gebracht, of de Paus, die zijne gezondheid voelde verzwakken, dacht er wederom op, zijn mausoleum te laten voltooien. Dezen keer had het voorstel zijne bezwaren: Welke plaats zou het monument bekleeden? - In de nieuw opgebouwde S. Pieterskerk? Het koor ervan stond er maar voorloopig. - Of eene andere kerk wel groot genoeg was, ging onzeker. Buonarroti schetste dus verschillige nieuwe ontwerpen. Het praalgraf zou, volgens oorspronkelijke plannen reusachtige afmetingen hebben, en met niet minder dan veertig beelden versierd zijn. In het schoonste dier plannen dien- | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
den de architectonische vormen slechts om de beeldhouwwerken des te beter te doen uitkomen. Tegen de pilasters steunden geketende slavengestalten, en vredegodinnen, die de provinciën, door den Paus heroverd, en de kunsten, wier vrije ontwikkeling door 's Pauzen dood belemmerd was, voorstelden. Uit de kroonlijst van den grondmuur, schoot eene tweede verdieping op, in wier nissen zinnebeeldige figuren praalden: Mozes en Paulus zouden er de voornaamste van wezen. Daarboven het lichaam van den verheerlijkten Julius II, zacht insluimerend, en door twee engelen gedragen. Ongelukkig genoeg zag Michelangelo, nog volop aan zijne schetsen werkzaam, door den plotselingen dood des Pausen, zijn plan ingekort, en zijne hope verijdeld. Tot overmaat van jammer, had de overledene, eenige dagen voordien, zich eene begraafplaats gekozen in eene zijkapel der St Pietersbasiliek, nevens 't graf van zijnen doorluchtigen oom Sixtus IV.Ga naar voetnoot(1) Er kwam echter eene overeenkomst tusschen, 's Pauzen neef en Michelangelo volgens dewelke nog een grootscher gedenkteeken op 't graf zou oprijzen. Maar het optreden van een nieuwen Paus, Leo X, kwam alle plannen alweer verijdelen. Dit drukte den kunstenaar te meer, daar eene omwenteling kort daarop Florentië in rep en roer zette. Niettemin ging hij tot 1516 met onvermoeibare krachtinspanning vooruit, om ten minste de afgelijnde marmeren beelden te voltrekken. Zoo zagen zij het licht, die twee bewonderenswaardige slavenbeelden ‘de stervende’ en ‘de geketende’ genaamd, en die tegenwoordig het Museum van Louvre te Parijs ver- | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
sieren. Een derde staat nog, onvoltooid, in een florentijnschen lusthof. Meer kon hij in dien toestand niet scheppen; zoodat de geschiedenis van dit monument wezenlijk het treurspel zijns levens mag geheeten worden. Eindelijk, in 1545, dus veertig jaar na de eerste werkzaamheden, werd voor den grooten Julius II, in de kerk van S. Pietro in Vincoli, wiens titel hij als Kardinaal gedragen had, het praalgraf opgericht, maar helaas! hoe verminkt en hoe verminderd! | |||||||||
Beschrijving in 't algemeen.Aangebouwd tegen den effen kerkwand, en onder een felgedrukten cinterboog, gelijkt het in zijne hoofdlijnen op de meeste graftomben dier eeuw. Op 't onderdeel zit Mozes, tusschen twee staande beelden, die Lia en Rachel voorstellen. De nissen die ze bevatten, zijn gescheiden door vier uitgesneden stijlen, die elk een half-uitkomend borstbeeld dragen. Boven het kroonwerk der eerste verdieping dragen vier zuilstoelen effene pilasters, die tot het opperdeel van 't gedenkteeken opschieten, en op wier kapiteelen een kandelaar als topsieraad prijkt. Tusschen de twee middenzuilstoelen staat eene praalkist, waar Julius II op weinig fraaie wijze uitgestrekt ligt; in de tusschenruimte der andere zuilstoelen zijn een profeet en eene Sybille in zittende houding afgebeeld. Boven 's Pauzen sarcofaag neemt een Madonnabeeld de ruimte in tusschen de twee middenpilasters. - Sommige beelden voor het oorspronkelijk werk bestemd, werden hier ook gebruikt; maar veel is van de hand van Buonarroti's leerlingen: zoo is het beeld van den Paus van Masoda Boseo; 't Mariabeeld van Settignano, de profeet en de Sybille van Montelupo. | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
Beschrijving in 't bijzonder.Lia.Wat de beelden van Lia en Rachel betreft, zij werden door den Meester zelf gebeiteld. De eerste, wier lichaam met de grootste uitvoerigheid behandeld werd, staat, als in smeekgebed verslonden, met toegevouwen handen, verwrongen en gedrukte houding, vooruitkomende knie, den Hemel te aanschouwen. Haar eenvoudig afhangend werkkleed en haar lange omslagdoek, die hoofd en schouders omhult, getuigen klaarblijkend van hare lage afkomst: 't is wel werkelijk Jacobs' slavin die wij hier voor oogen hebben; ook stelt zij öns het handelend leven voor.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||
Rachel.De andere, Rachel, van edelen bloede, is hier ook rijker voorgesteld: een kostbaren spiegel in de opgehevene rechterhand een krans in de neerhangende linker, verpersoonlijkt zij het bespiegelend leven. Met zichtbare zelfvoldoening aanschouwt zij hare bevallige wezenstrekken, omlijnd door opgesmukte haarlokken, die langs den rechterschouder in een lossen vlecht neergolven. Een gordel omriemt hare lenden in een nauwsluitend en smaakvol geplooid gewaad, dat de lichaamsvormen op heel zichtbare wijze laat doorschijnen. Die laatste bijzonderheid zou ons terugvoeren tot een der schoonste tijdvakken der grieksche kunst: maar welk verschil in den lichaamsbouw! Zeker kunnen wij eene gelijkenis bespeuren in de Rachel van Michelangelo en de ‘Diana vedendo Endemione’ van 't Vatikaansch Museum: maar hoe onnavolgbaar schoon en | |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
hoe hoog staat de Grieksche jachtgodin boven Jacobs bevoorrechte gemalin. | |||||||||
Mozes.Te midden dier twee vrouwen prijkt het beeld dat de verpersoonlijking is van den grooten Paus, wiens naam het praalgraf draagt. Dit geniaal overweldigend meesterstuk is, en met reden, wereldberoemd. Reeds vóór twee paar honderd jaar, bewonderden de tijdgenooten ten hoogste dit verrukkend schoon kunstgewrocht, en het nageslacht is in zijne waardeering niet achtergebleven. Deze geldt vooral het technisch kunnen en de grootschheid der opvatting. Michelangelo heeft uitsluitend getracht vóór onze oogen te stellen, niet Israëls voorzichtigen aanvoerder en wijzen wetgever, noch Jehova's nederigen dienstknecht, maar den man die, op den Sinaï, Godes aangezicht, in 't licht der bliksemschichten, in 't vlakke schouwen dierf; den gloeienden ijveraar, die, in toorn ontstoken over de afgoderij van zijn volk, de tafelen der wet wil verbrijzelen. Mozes schijnt juist de aanbidding van 't gouden kalf te aanstaren: ziet dien schuinschen blik, wreed fonkelend, die breed-vooruitkomende lippen, dit getrokken gelaat! en leest daarin de diepe verontwaardiging, het forschig misprijzen en de geweldige overmacht die hem overstelpen! Zijne opgewondenheid en de strijd, die in zijn gemoed bruist, jagen door de samengetrokkene spieren. Zijn gelaat draagt de kenteekens van 't Joodsche ras. Het hoofd en de ledematen zijn een weinig gerokken; de oogholten verdiept; het voorhoofd in zware groeven naar voren getrokken, lijk het fronsen van leeuwenwenkbrauwen; de romp op de machtige heupen verwrongen; de aderen van den voorarm en der handen ineengeslingerd, even als eene tot springens toe gedraaide koord. De rechterhand, die op | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
het boek der miskende Wet steunt, wikkelt zich koortsachtig in den langen afdalenden baard; onder den invloed der hevige zielsontroering in woelige beweging verward, worden de uiterste haarvlechten door de linker tegen de hijgende borst gedrukt, als of die hand de opborrelende onstuimigheid der gramschap in bedwang moest houden. Maar het vooruitgebogen rechterbeen geeft genoeg het inzicht te kennen: geen twijfel, of aanstonds gaat de reus opspringen, gelijk de H. Schrift zegt: ‘Surgens Moyses’ om zijnen toorn over de afgodendienaars uit te storten. Hoe schrikkelijk zal het krachtvermogen van dien Titan uitbarsten, als die ontzettende spierenmassa zal opzwellen, en zich tot verdelging der goddeloozen zal spannen! Eigenaardig is het in dit beeld, dat de kunstenaar alle beperkende tijd- en plaatsbepalingen heeft verworpen. Al de ondergeschikte deelen, zooals de kleedingsbijzonderheden, die hem in zijn streven naar 't ideaal zouden belemmerd hebben, komen evenmin in aanmerking. Toch hebben zijne schoeisels en beenbedekking (cnémides) de vormen van die der oude Daciërs, die men nog op de prachtige reliefs der Trajaansche kolom te Rome bewonderen kan. Nochtans is de kunstenaar den Bijbel getrouw gebleven met het hoofd van den Profeet met twee uitkomende horens te bezetten: zoo schijnt de man de dubbele verantwoordelijkheid bewust, en van de menschen die hij geleidt, en van den God die hem den weg aanwijst. Onder Michelangelo's menigvuldige kunstwerken, bekleedt zijn Mozesbeeld eene eenige en bijzondere plaats: 't is ook in dit wonder van beeldhouwkunst, dat we het persoonlijke, het bovenmenschelijke, het ongewone van 's Meesters veelzijdig genie aanschouwen. ‘Die Mozes, zegt Taine, is van eene hoogverhevene wereld, omdat hij van | |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
eene wereld is die niet bestaat. In dit bovennatuurlijk wezen, zijn zeker de verhoudingen niet dezelfde als in wezenlijk bestaande personen: noch bij de Hebreeuwen, noch bij de Grieken leefden zulke reuzenschepselen. Waar dan heeft Michelangelo dit gedacht opgevat? - In de bovenwereld, waar hij in leefde. - Als nastrever van DanteGa naar voetnoot(1), had hij zich zoo hoog boven zijne medeburgers verheven, dat hij uit geen gewonen menschenstam scheen voort te spruiten. Zijn vernuft diep doordringend in wetenschappen en kunsten, zijne verbeeldingskracht, zijne genialiteit, zijne ziel met een woord hebben hem, nevens den Zanger van 't Goddelijk Spel, in die hoogere sferen gezet. Ja, zijne ziel, heel en gansch eene sombere wolk door eene onweerstaanbare kracht omhooggedreven naar eene wereld, die niet in verhouding is tot de onze; zijne ziel, altoos naar 't ideale hijgend en smachtend, altoos bestreden door prinsen, pauzen, altoos bitter lijdendGa naar voetnoot(2), onvermogend zich neer te strijken en hare hevige tochten bot te vieren; zijne ziel, met een woord, altijd vol drift naar het omhoogstapelen van herkulengestalten, zoo grootsch, zoo woest en zoo dolzinnig als hare vermetele en onverzaadbare verlangens. In de, voor een overgroot beeld als dit, zoo weinig geschikte omgeving, maakt de Mozes een overweldigenden | |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
indruk; en bij het aanstaren van dit gevaarte, komt ons 's kunstenaars eigen woord te binnen: ‘Spreek, als ge leeft’, en vrees en bewondering overmeesteren ons: Vrees, dat hij spreken zou, hij, de verpersoonlijking van den man die gansch Italië heeft doen beven, Perugia en Bologne heroverd, den hoogmoed van 't fiere Venetië zoo duchtig vernederd, en 't pauselijk erfdeel tegen alle overweldigers of statenroovers gehandhaafd. Bewondering, om zijne hooge schoonheid, om zijne glanzende kunst, die ons doet bekennen dat het door zijne technische behandeling, de volmaakste voortbrengsels der Oudheid evenaart. Ja, Mozes kan de vergelijking doorstaan met eenen Apollo; met dit verschil nochtans dat de Grieken geruste goden schiepen, en dat Buonarroti hier eenen onstuimigen held heeft uit het marmer gehouwen. - Nog eens: de held is den griekschen god waard: de zee is zoo grootsch in den orkaan als in hare eindelooze onbeweeglijkheid. Mochten er kleine menschen zijn, die den Mozes niet verstaan, of te streng beoordeelen, hun roept de kunstenaar toe: ‘Wat geeft het mij, dat de toeschouwer mijn werk niet kan vernemen, als God het maar ziet!’Ga naar voetnoot(1) Hij was immers tot in het merg doordrongen van dien geest van geloof die hem zoovele wonderen heeft doen scheppen. Hij gevoelde zeker al de innigheid, al de hartelijkheid van onzen godsdienst: dieper toch zat het gevoel van de hoogere verhevenheid van dien godsdienst in zijn gemoed geworteld. Bij voorkeur vatte hij hem op als een zegepraal: vaak zijn zijne personen de belichaming, de uitbeelding van een zegevierend kristendom. Evenzoo staat immer het heroïeke, het heldhaftige op den voorgrond, - niet gelijk de fabelachtige | |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
helden de verbeelding der Grieken gespannen hielden - maar het kristelijk heroïeke, klaar gezien in het bovennatuurlijk licht van den waren godsdienst. Hij wandelde, ja, met zijn geest boven al het aardsche, en van uit die hoogere sferen zag hij op onzen onnaspeurlijken aardbol neder. Ook hij, evenals Dante, bij 't aanlanden aan het Empyreum, mocht zeggen: ‘Ik wierp een terugblik naar al die zeven sferen, en kon, bij het nietig voorkomen onzer aarde, een glimlach niet onderdrukken. Wie haar als niets acht, heeft het goede deel gekozen, en hem komt de eerenaam van waren wijze toe, die aan hooger denkt.’
Em. Broes, pr. | |||||||||
Geraadpleegde Werken:
| |||||||||
Met Platen:
| |||||||||
Kunstplaten:
| |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
|
|