Jong Dietschland. Jaargang 6
(1903-1904)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Boekbeoordeeling.Lectuur. - Amsterdam, van Alpen. - Roeselare, J, de Meester. Voor België fr. 11. -Een nieuw maandschrift, uitsluitend voor katholieke kritiek. Of het er noodig is? Vrijweg durven we zeggen: ja! Misschien hadden de opstellers beter gedaan in de reeds bestaande tijdschriften de boeken te bespreken en zoo de nu al te onvolledige rubriek boekbeoordeeling onzer periodieken degelijker te maken. Maar is het niet beter dat de beoordeelaars zich bijeen slaan en zoo een Literarische Warte der katholieke Nederlanders vormen? Het nieuw tijdschrift staat onder het bestuur van Buissink. Dr P. Dirkx, H.W.E. Moller, Dr L. Scharpé, Dr Jos. Schrijnen, W. de Veer, S.J., Dr Th. W. Vlaming. Hem - voor wien dienamen nog niet luid genoeg spreken om hem te overtuigen van de degelijkheid van Lectuur - willen we een oogenblik wijzen op den inhoud van het eerste nummer en op de strekking. Het spreekt van zelf dat niet al de boeken, die tegenwoordig dik als hagelsteenen uit de lucht vallen, kunnen worden besproken. Enkel de beste zullen ontleed worden en getoetst aan den strengen proefsteen van geloof en zeden. Het tijdschrift zal daarom niet min volledig zijn: wat verschijnt op gebied van kunst en wetenschap zal vermeld worden onder het opschrift Nieuwe Boeken. Daar, en ook nog in de zeer volledige rubriek Inhoud der Tijdschriften kan ieder vinden wat hem past en lust. | |
[pagina 200]
| |
Te oordeelen naar de inleiding, de artikelen Slechte Lectuur, De roeping der hedendaagsche woordkunst, de beoordeeling van den katholieken Literarischen Ratgeber en naar al de boekbeoordeelingen, volgen al de medewerkers één zelfde richting - zooals het dan ook zijn moet voor een tijdschrift dat aanspraak maken wil op den naam van ‘degelijk tijdschrift’ Ze zijn streng orthodox. En met een kort ja of neen slaan ze op de boeken den goedkeurenden stempel of het brandmerk - in zake van geloof. In zake van zedelijkheid hebben ze een gezonde, breede opvatting van de kunst. Dat blijkt duidelijk uit gansch den inhoud. Kinderlezing en huiselijke leesboeken keuren ze met een ‘goed’ of ‘slecht’. Ook voor de ontspanningslezing mag men niet zeggen: ‘dit boek is minder goed’ ‘dit ander is maar betrekkelijk slecht’ ‘een dikke scheidslijn moet getrokken worden tusschen het goede en het slechte. Alwie zielelast heeft te dragen, moet die scheidslijn goed weten liggen. Voor de ontwikkelden wil Lectuur een breede vrijheid. Geen bekrompenheid in de opvatting der kunst. De letterkunde, zegt Mgr Spalding, is de schriftelijke uitdrukking van het menschelijk leven, dat een mengsel is van waarheid en dwaling, van goed en slecht. We moeten er ons toe besluiten: ofwel in de onwetendheid te blijven over het beste dat we kunnen te kennen krijgen, ofwel het te zoeken daar waar het ligt te midden van veel dat trivaal of valsch is. Geen schoorvoetende overvoorzichtigheid. We moeten het den Schepper niet als iets verkeerds gaan aanwrijven ‘dass das Genus: homo sapiens aus Maennlein und Weiblein besteht und sein Destehen an diese Zweiteilung geknuepft ist.’ | |
[pagina 201]
| |
Aan de volwassenen, aan de ontwikkelden moot een literatuur worden gegeven, die de weerspiegeling is van hun leven. Ons letterkunde moot zijn de degelijke, mooie afbeelding van ons volle leven, naar onze gezonde kristelijke levensbeschouwing. Dan zal ze worden hoog geschat - en bemind! Al die gedachten worden vooruitgezet en verdedigd in Lectuur. Het eerste nummer verscheen in Februari. Het bevat 50 gr. blz., kleine letter. Vooraan een inleiding, een woord van pater de Veer over Slechte lezing, een alleszins merkwaardig artikel over de roeping der hedendaagsche woordkunst, waarin J.v.G. de stelling vooruitzet dat onze schrijvers meer aan epische, dramatische letterkunde moeten doen, een lovende bespreking van den Duitschen Literarischen Ratgeber, en verder boekbeoordeelingen over wijsbegeerte, sociale wetenschap, woordkunst, leesboeken, taalwetenschap, letterkunde, geschiedenis, verscheidenheden.
Leo van Puyvelde. | |
De Katholiek. Januari 1904.In vroegere nummers heeft dit hoofdblad der Holl. Katholieken jubelende artikels gewijd aan den in Holland nog niet lang ontdekten Guido Gezelle. Nu weer een lofartikel van den zeer geweerdeerden A.M.C. Van Cooth. ‘Hoe zoo een luttel bladje (van Rijmsnoer) met wat zwarte krabbels bedrukt zoo machtig de ziel kan bewegen.. Dat is weer tooveren met de taal naar Vondel's trant... Ik acht het geene gewaagde voorspelling dat Gezelle eenmaal eene eereplaats zal innemen naast Vondel als grootmeester van de taal onzer Nederlandsche gouwen.’ Amen: het is zoo! | |
[pagina 202]
| |
Dietsche Warande en Belfort. Januari 1904.Benevens twee wetenschappelijke artikels vinden we Verzen van Coesar Gezelle; Grappo-Soo, novelle van middelweerde door Simon Staf. - Over Klanken en rythmen bij Vondel, door J. Salsmans, s.j. ‘Willen de modernen leeren hoe ze klankenpressie moeten aanwenden, zij mogen bij Vondel ter school gaan.... Het tooveren met de taal geschiedt door de.... volkomene samenwerking van de beteekenis der woorden met den klank der woorden, van den zin met den vorm, de afmeting, den galm der volzinnen en hunne onderlinge betrekkingen - van den inhoud in éen woord met het muziekale der taal.’ Over Karel Van de Woestijne's eersten verzenbundel, Het Vaderhuis, door Ontrop. Belfort laat dezen zeer jongen ‘modernen’ V.d.W. mot niet weinig eere binnen: zijn boek zal om de zeldzame schoonheid van zijnen inhoud van blijvende waarde blijken, en om zijnen overwegenden levensernst de voornaamste uiting der jonge Vl. litteratuur’. Ontrop brengt eere aan G. Gezelle. De akademie die den Nobelprijs moet toekennen telt, volgens die Zùkùnft, achttien onletterkundige raadsleden, en geen éen bevoegd rechter! - Boekennieuws enz. Februari. E.H. August Cuppens geeft een stuk uit een rijmloos gedicht, dat heeten moet ‘Een Roosken van Overzee’ Dat zal zijn voor het volk, maar of het zal mogen heeten simpelijk eene poezie, kan ik uit deze brok niet voorspellen. Wij wachten met geduld. Alfons Fierens schrijft over Servaes Daems zaliger en bewondert den man, den priester, doch is zonder veel geestdrift voor den dichter. Goor's Wraak van A. Germonprez is geene slechte schets. Om. K. de Laey schrijft heel op zijne manier, dat is met fijnen lachlust en gezonden ernst, zijne reis naar Rome. Meert. Dit 3e Nummer is heel schoon. Eerst omdat daarin een devoot opstel door M.E. Belpaire gewijd wordt aan Constance Teichmann, eene heilige, eene | |
[pagina 203]
| |
armenverpleegster, eene kunstenares. Dan omdat L. Scharpé Guido Gezelle leert kennen als Spoker. (Spoker is deknaam G.G. als lustigen, plezanten meewerker aan het plezante blad van Vleeschouwer Reinaert de Vos.) O, gij leutige Guido! In Brugge waren ze lastig omdat Reinaert Engelsche brieven meedeelde. Gezelle schreef: ‘Wêtje wal watte, menhaeire Reejnoort de Vos, wêtje wal dass’ ie klagen vaije? è ja! zeggen de mengschen azzo, me zoeng wal meuwgen olle tollen verstoon om Reejnoort de Vos te kannen leejzen... è ja? nêm nu e kê, menhaeire Reejnoort de Vos, dank ik zoen begunnen êp me brugs te gon schriven no joen, en danke der ier en dor nog een ingels of e frangs woord of twee deure kletsteden, zoenger te zeggen wattad betaeikent, e je'n zal chii niet weetjten wattaje der an et, en je 'n zoet gelere dor in Antwerpen oowk ni ferstoon’ Zoo moest Gezelle zijn: bij poozen plezant! Schreef hij niet: ‘w'hebben nog Vlaamse he leute!’ D.W. & B. geeft nog Op den Olympus een legende door H. Sienkiewiez, vertaling van A.G. Uit Italie, vervolg van O.K. de Laey's reisverhaal. Engeland en Congostaat (slot volgt) Kan. J. Muyldermans. Verzen. Droeve Dagen van Jozef de Voght. - Zonneliedjes van J.A. van Lieshout. O.S.A. - Processie van Constant Eeckels, Die verzen konden schooner zijn! Boekennieuws, - Overzicht der Tijdschriften. - Omroeper. | |
De Zuid- Nederlander. ‘Het Vaderhuis,’ van Van de Woestyne (Amsterdam, L.J. Veen) behandeld, schrijft Willem Kloos in de kroniek des Nieuwe Gids:‘Blijkbaar verkeert de Zuid- Nederlansche letterkunde op 't oogenblik in een tijdperk van opkomst en groei. | |
[pagina 204]
| |
‘De Vlaamsche verzen-schrijvers der vorige eeuw, die, met een zwaren, stijven zwaai, hun door de linten der rhetorica te zamen gehoudene woorden-geheelen heen-en-weder lieten schommelen, ongeveer met een zelfden kadans en een diergelijken zwier, - op de knapheid na - als waardoor Willem Bilderdijk en de zijnen een heele generatie beduusd hadden doen staan, - die vroeger officieel-beroemde Vlaamsche dichters, die men eigelijk nu niet goed meer lezen kan, hadden zeker voor de Vlamingen een praktische belangrijkheid, als ‘nationale zangers,’ of hoe men hen, om taal en onderwerp wil noemen, maar voor de waarachtige Nederlandsche kunst - waarom het te verzwijgen? - blijven ze in geenen deele bestaan.... ‘Maar naast de afstammelingen der Hollandsche rhetoriek uit de eerste jaren der negentiende eeuw, leefde heel in het verborgene de eigenlijke Vlaamsche dichter Gezelle, dat stilbrandend licht van eeuwige kunst, maar welks klare schoonheid niet kon opgemerkt worden in de bontsaaie winkelkast van zijner tijdgenooten kil-druk gedoe. ‘Gezelle is als het baken der onsterfelijke schoonheid, waarheen de jonge Vlamingen hun oogen hebben te richten, want waar Hij ondoofbaar, hooguit glanst, daar ligt het land der Dichtkunst, der waarachtige Dichtkunst, die in innerlijke zelf-verdieping en muzikaal uitspreken bestaat. ‘Versta mij nu wel: ik bedoel hier natuurlijk geenszins te zeggen, dat de jonge Vlaamsche dichters Gezelle hebben na te volgen; - hoe zou dat ook kunnen, daar Zijn schoonheid er géene is van uiterlijk rhetorischen pronk, dien ook leder ander zich om zou kunnen werpen, maar eene van zielsdiepte, breedte-van-stemming en melodisch geluid, van schoonheden dus, die op geenerlei wijze kunnen nagedaan worden, maar die zijn te voelen, te hooren en te genieten alleen. | |
[pagina 205]
| |
‘Neen, door vast te stellen, dat Guido Gezelle als een baken heeft te zijn, daar houd ik mee staande, dat alle Vlaamsche dichters moeten streven te wezen, wat Hij ook is. namelijk echte, waarachtig zoogenoemde dichters, die niet ijdelijk spelen met de gangbare vormen van uiterlijke dictie en beeldspraak en rythme, terwijl ze inwendig zoo koud zijn en nuchter als de eerste de beste redenaar, neen, maar dat zij, evenals Hij, hun eigen ziel, hun diepste inwendige wezen, uitspreken moeten, gewetensvol-getrouwlijk, in hun bloemzachte of staalsterke vers.....’ Onze Tijd, 30-1-04. | |
Van Onzen Tijd.De Katholieke modernen uit Holland houden hun tijdschrift op eene heel eerbiedweerdige hoogte. Zij toonen klaar dat het zoo gevreesde moderne ook wel prachtige katholieke kunstuiting worden kan. Van onzen Tijd gaat op in vereering voor G. Gezelle. 't Januarinr geeft schoone verzen, en een wederwoord van De Klerk aan E.H. Cuppens. Vroeger had De Klerk op de dichterlijke weerde van Janssens wat afgedongen. Daarop deed Cuppens in D.W. en B. eenen uitval tegen de stijve aristokratische paladijnen, dichters van ‘Van onzen Tijd.’ 't Wederwoord nu van De Klerk. Hoe geestig, en hier en daar hoe raak! Daarom wel niet immer juist. Wij begrijpen Cuppens' liefde voor Janssens' dichten, niet zijn mangel aan achting voor de Jonge Hollandsche katholieken, als kunstenaars. Ook zien wij niet in hoe De Klerk, door op éen of meer slechte stukken te wijzen, zou wegnemen dat Janssens heel wat een dichter is. | |
Ontwaking. IVde Jaargang, 1.Dit Tijdschrift van eenige Vlamingen met anarchistische strekking (er wierd in de Kamers over gesproken) is door katholieken kwalijk te lezen. Groeten wij tusschen de reeks medewerkers den | |
[pagina 206]
| |
ernstigen dichter Willem Gyssels. Die zijne Wandelingen las, vindt het droevig dezen gemoedelijken dichter hier aan te treffen. ‘De abonnementsprijs voor dees maandschrift is niet bepaald, zoodat eenieder het bedrag voor zich zelf kan vaststellen. De Boekhandel aanvaardt abonnementen aan den prijs van 5 fr. voor België, 3 gulden voor Holland.’ | |
Vlaanderen. Januari, Februari 1904,Herman Teirlinck neemt de 2/3 dier twee nummers in met een begin van roman, waarin hij 'k weet niet wat zal vertellen. Door zijne twee hoofdstukken weten wij reeds, van naaldeken tot dradeken, a) hoe zekere Ree voorzitter van het kunstgenootschap ‘de Kroonluchter’ op een feest onthaald wordt; - en b) hoe hij en Oda, zijne vrouw, den dag na 't feest omkrijgen. De schrijver van van ‘de Kroonluchter’ blijkt kerken te durven bouwen op ons geduld. Hollandsche en Vlaamsche Literatuur. In dit opstel toont Aug. Vermeylen hoe 't zeer individuëels romantism minder grond heeft in onze letterkunde, als in de Hollandsche. Onze schrijvers, vooral Guido Gezelle en de Westvlamingen, geven beter de ziel weer van hun volk, dan de Hollanders. Een Dag van Lodewijk de Schutter is eene platte lotersnovelle: zij drukt den lezer zwaar op het hert. In 't Januarinummer staan mooie verzen van Lodewijk Eeckcrs, Herckenrath, De Cneudt, René de Clercq. Februari brengt verzen van René de Clercq: Een Nachtegaal. 't Is wonder dat ‘Vlaanderen’ dit gedicht opneemt, daar het toch maar de ontwikkeling schijnt van een Gezelliaansch thema. Een Eik is een schoon gedicht. De Koolmijnen in de Kempen brengt eenige zeer goede gedachten in 't midden; 't zelfde mag niet gezegd | |
[pagina 207]
| |
van eene socialistische bespreking van Van Eeden's Blijde Wereld. Reden over mensch en maatschappij, enz. Gelukkig dat Vlaanderen niet teenemaal alleen het Vlaamsche willen in kunstzake voorstaat. | |
Dichter A.J.M. Janssens, door Hendrik Heyman. Juul Van Lantschoot, Dendermonde.Deze studie (75 bl. met portret van A.J.M.J.) gaat over Janssens hoedanigheden, streven en werken; het is wonder hoe de lieve dichter, die reeds in onzen geest begon in te sluimeren door deze studie weder opgewekt is geworden, en nu te glanzen staat met zijne fijne flguur, die geheel sympathie is. Noodig was het niet, om Janssens te doen weerdeeren, dit eenigszins wilde slaan op ongenoemde realisten - ook niet het ophemelen van Janssens als Vaderlandschen dichter: rechtuit gekald die Vaderlandsche dichter: rechtuit gekald die Vaderlandsche poezie behaagt ons minder. Hendrik Heyman heeft een goede daad verricht: Janssens onder het volk bekend maken zal immer ten goede strekken. | |
Ben-Hur, door Lew WallaceGa naar voetnoot(1),is een prachtig boek dat zijnen bijval verdient. Zoo schoon als Quo Vadis? Ik vergelijke niet, maar Ben-Hur is een prachtig boek! - De Wijzen kwamen den geboren Koning der Joden aanbidden; in die tijden leefde te Jerusalem Juda, uit het vorstelijk geslacht van Hur, met zijne moeder en zijne zuster Tirza. Cratus deed zijnen intocht in Jerusalem als nieuwe procurator. De jonge Juda leunde naast Tirza | |
[pagina 208]
| |
tegen de borstwering van hei huisdak, en zag den stoet voorbijtrekken. Een steen, dien hij bij toeval doet wegkantelen, komt te recht op het hoefd van Cratus: een aanslag! Bestormt het huis van den moordenaar! Messala, vroeger Juda's vriend, voert meedoogenloos Juda's moedor en zuster vandaan. Juda wordt weggevoerd naar schande en slavernij. Wat eene woede in het hert van dien jongen Jood! En met dien blinden haat in 't hert lange jaren moeten roeien aan den slavenbank eener galei!... Een zeeslag tegen zeeroovers. Juda redt admiraal Arrius van de dood. Arrius neemt den Jood als zijnen zoon en erfgenaam aan. Nu zal Juda van de Romeinen de krijgskunde afleeren, om later als verlosser zijner natie op te kunnen treden, en te kunnen straften Messala, en Cratus en de Romeinen. Hij komt in Antiochië, en vindt er Simonides, den rentmeester van zijnen overleden vader. Simonides stelt Juda in het bezit van overgroote schatten, die zullen besteed worden aan het stichten van het messianische koningdom, dat nu of nooit gaat komen. Aan't werk! Maar eerst dient Messala, den besten peerdenmenner van den circus, door Ben-Hur in eenen wedren vernederd. - Juda gaat naar Jerusalem. Waar is moeder? Waar Tirza? - De jonge Jood verzamelt drie legioenen in Gallilea voor den ‘geboren Koning der Joden.’ Maar Christus blijkt een aardsch koningdom niet te willen... Op Palmdag geneest Jesus twee melaatschen: Ben-Hur herkent zijne moeder en Tirza. - Jesus wordt gekruisigd. De droomen van Juda vliegen als wolken weg, en daar komt in hem op de zon van het geloof in den zoon Gods, Christus, Weg, Waarheid, Leven. In dit (overromantische) verhaal wordt Ben-Hur niet alleen voorgesteld, maar, in Ben-Hur, ook heel het Joodsche volk met zijne gevoelens ten tijde van Christus; het Joodsche volk, dat aan zijne droomen van nationale grootheid vaster hechtte, naarmate de Romeinen het meer verdrukten, dat op niemand meer als | |
[pagina 209]
| |
op de Romeinen de Mozaische wraakwet wilde toepassen: oog voor oog, tand voor tand, dat in weerwil van zijne schatten machteloos lag onder Romes htel. en toch bleef hopen dat de Messias komen zou met aardsche grootheid, en een rijk zou stichten, wiens grenzen zouden reiken tot de eindpalen der wereld. Tegenover den Jood staat de Romein, Messala vol eigenliefde en heerschzucht, en al de wreedheid, die besloten ligt in het woord van Messala: Eros is dood, Mars regeert! En boven die twee eene derde macht, die wil regeeren zonder den haat der Joden, zonder de wreedheid der Romeinen, die streft uit liefde, om te regeeren door de liefde! O, die boeken, waarin de macht des Heeren de menschelijke machtjes in het stof drukt, of doopt in zijne liefde! - Ben-Hur is een schoon boek. Zoo schoon niet als Qua Vadis; want het mist de plastische schoonheid van Quo Vadis. De naad, waar dit verhaal mee genaaid is, blijkt veel te duidelijk, zoodat wij niet meedraaien in den maalstroom van Judas leven. Zielenkennis is hier veel te kort; de strijd tusschen de oude en de nieuwe christene macht is niet scherp geteekend, en toch is Ben-Hur een machtig boek, dat de ziel opheft naar Christus, aan wien alle glorie! | |
Van te Lande. Om. K. de Laey.Dertig stukskes van zes stroven elk, liefelijk gedrukt op twee bladzijden altijd en 't is weêr een dichtbundelke dat wij kunnen zetten, bij de zoo vele andere, die verschenen in de laatste jaren. Ik kan dat zoo schoon vinden als een ander: 't Is gezien, 't is geschilderd, 't is verveerlijk juist gezegd, de woorden hameren zeker en gepast, de wentel der verzen is soms heel aardig, de beelden zijn geteekend met harde strepen; zij staan in 't licht, in de zon, ze leven en 't is leven rondom hen in natuur en gevaarte. Zoo Macht, met die smisse en den smid.
En hij kleunde, met den moker
op den hoepel van 'n wiel
| |
[pagina 210]
| |
dat het grijmsel, door den daver,
van de zolderribben viel.
Zomerregen is een aquarel, zuiver, nesch, met een walm van water en verschigheid. Vreedzaamheid is vol kalme rust en stilte van kloostertuin. in de schauwe rond de trappen
van 'n oud arduinen graf,
met gothiek gekapte letters,
gaan er paters op en af.
Maar al die juistheid van zien en van teekenen is dat nu toch genoeg om kunst? Neen, wij mogen daar niet meer tevreden meê zijn, wij mogen dat niet meer schoon vinden en wij moeten het luidop zeggen en ingaan tegen al die kleinheid en minderheid. Lijk wij moeten afbreken ai me verkeerde beroemdheden en oude orakelwoorden die niets zijn: Ut pictura poesis staat er van voor op het boek van O.K. de Laey en 't is of hij Horatius tot zijnen meester nam. Die joviaal-plezierige man. die rechtuit walgelijk is in zijne meeste werken, die de dichtkunst verlaagde tot het tafellieken: nunc est bibendum en die maar eene beteekenis heeft 't is dat hij de minderheid vertegenwoordigt en de mannen van den beker. In Van te Lanae is geen zielediepte, geen hoogverheffend gedacht, geen breed gevoelen. De onderwerpen zijn klein en nietig Dan eeuwig diezelfde vorm en diezelfde eentonige verzengang, waar alle de beelden gewrongen worden lijk schilderijkes in een lijstje van gelijke grootte. Door die gewoonte van alles samen te trekken en te prangen in den gegeven vorm geeft deze schrijver ons maar hoeken en kanten van natuur en van leven. Hij blijft het woord van Horatius getrouw en denkt dat hij moet schilder zijn en niet anders. Zoo schilderen is bij het bepaalde blijven het afgebakende. Maar de poësis, met het levende woord, strekt verder en dieper en hooger. Haar rijk is oneindig lijk de onstoffelijke gedachte oneindig is. Zij geeft niet alleen wat is tastbaar te voelen en te zien overal, maar ook de stille krachten die schuilen onder alles, de eindloosheid die waagt door natuur en leven en die wij bevroeden door onze zielsgevoeligheid. Die eindloosheid worden wij gewaar in sommige verzen van Guido Gezelle en in zekere bladzijden proza van Hugo Verriest, om kunstenaars dezer dagen te noemen. Van te Lande is proper werk, maar niet uit heeten zieledrang geboren. Waarom ophouden na zijne 30 stukskes? Daar is geen | |
[pagina 211]
| |
reden voor te vinden. Had de schrijver er niet meer gereed? 't Is niet lijk in dat ander boek waar de ziel wordt uitgezegd en de dichter zwijgt na het stille openleggen van al zijn innigheid: Wij lazen Sagesse van Verlaine in die dagen. Wij moeten de jongere dichters dezer dagen eens wat op afstand bezien, lijk wij nu bezien en oordeelen mannen van voor 100 jaren, hun werk eens vergelijken met het hoogere of leegere werk van vroegere tijden en ons niet meer laten begoochelen door aardigheid en nieuwigheid. Wat zal ons nageslacht weten of zeggen van die dichters als Jan Eelen, de Cerik, v.d. Oever, ad. Herckenrath, Gheyssels, enz.? Laten wij ze van nu af eens goed naar weerde schatten. Na eenen tijd dat wij hebben gehad eenen Guido Gezelle hier in Vlaanderen mag er geen tijd komen van minderheid. Wij moeten Gezelle niet navolgen in het kleine, lijk velen het doen, maar wat meer zien naar de groote eeuwige schoonheid, de oude kunsten en letterkunden en zien of wij kunnen, die kunst in de oogen, ons werk zetten naast het groote Werk uit de groote tijden. Wij moeten zoozeer niet trachten nieuwigheid te maken, er bestaan banden en innige betrekkingen tusschen alle groote kunstenaars en kunsttijden en de groote Kunst die misschien zal opkomen bij dees geslacht zal maar eene voortzetting zijn van de groote Gedachte die van altijd in de wereld woont.
Joost van Etsel. | |
Woord en Schrift, door kanunnik J. Muyldermans, J. De Meester, Rousselare.De welbekende voordrachtgever heeft tot nut van alle Vlamingen een aantal van zijne boeiende voordrachten bijeenverzameld en de letterwereld ingezonden. ‘Woord en Schrift’ is een schoon, nuttig en deugdelijk boek, waardoor bij den Vlaamschen lezer het bewustzijn van eigene weerde machtiger zal ontstaan, door het grondiger kennen van Vlaanderens groot- en schoonheid, van Vlaamsche dichters en geleerden, van 't Vlaamsch als geschreven en gesproken taal.... Zulk een man als kanunnik Muyldermans en zulk een werk als ‘Woord en Schrift’ doen eer aan ons christen volk en aan onze Vlaamsche letterkunde. (Biekorf). | |
[pagina 212]
| |
Om van Biekorf ook te gewagen zij gezegd dat in dit bladje vele schoone dingen voorkomen. Zoo b.v. Iets over de Bietjes. E.H. Mervillie, on schoone verzen van Caes. Gezelle, Horand en anderen. Biekorf late ons dit pereltjen overdrukken: De donkere Weken.
De morgend wacht den tragen dag
in eindloos zwart verloren.
Noch Zuid noch Oost mij zeggen mag
waar 't licht ooit wordt geboren.
Geen voortgang in dien barensnood,
dien mist en donkerheid omgorden,
Kan uit dit grimmig beeld der dood
wel ooit het lieve licht geworden?
De morgend wacht; daar scheurt de wind
de wilde wolken hoofden
die ons het wordend zonnekind
het dagend licht ontroofden.
Het vlagend weder stuift uiteen,
de nacht krimpt weg in 't Oosten,
met zilvren dauw en goudgeween
komt ons de dageraad vertroosten.
De zon is daar; ze trekt de locht
in raaide wolkenriemen
en, neerwaarts van des heuvelsbocht
zie 'k lange boomenschauwten striemen.
Horand (4/1 1904.)
| |
Voor de Priesters. Turnhout, Splichal. Tien gedichten over den ‘Sacerdos Christi patientis imago.’Daaruit knippen we: | |
[pagina 213]
| |
Uit Jesus' open Hart
‘droppelde bloed, - dat was geronnen -
en dat eene roze werd’....
‘o Liefde-Roos, dat Gij ons zóó gekust
en van de smetten hebt gezuiverd, -
en dat ons hart, nooit uitgebluscht,
voldaan toch telkens, heeft gehuiverd,
zoo vaak Ge ons streelde' in stil geruisch
van teederheid!... dát heeft ons U doen noemen
U Lichtbloem, Troostbloem, Bloem der Bloemen,
geboren op het Kruis...
o Blijde Roos, gebloeid uit Liefdgenaden
in 't goede veld van 't doodo lam,
uit U en Uwe zuivere zaden,
is opgekiemd de sterke stam,
met menschenwoorden nooit te prijzen;
want uit uw zaden mocht de reine roem
van Priesters en de witte bloem
van Maagden rijzen.’
Van zulk gehalte zijn de 10 gedichten zoo voor de gedachten als voor den vorm. Wie is de dichter? 'k mag het immers niet zeggen! De gedichten zijn zelfs niet in den handel! Toch wilden wij dit boekje verzen niet ongemerkt laten voorbijgaan, opdat gi zoudt weten, als wij later dien komenden dichter zullen noemen, dat gij zijnen naam met eerbied zult moeten onthalen. * * * Dietsche Warande en Belfort, De Katholiek, Van onzen Tijd, Biekorf, Vlaanderen, Ontwaking, De nieuwe Gids, e.a. spreken om strijd van Guido Gezelle. Gezelle ûnd kein Ende, zegt L. Scharpé. | |
[pagina 214]
| |
't Is maar dat wij, simpele jongens van Vlaanderen, lang vóor die schetterende Hulde-aan-den-doode, Guido, Gezelle bewonderden en beminden als den grootsten en den beminnelijksten onzer dichters. Dat wij hem zoo, zonder dat men het ons oplegde, ja, tegen alles in, bewonderend beminden, moge wezen voor de toekomst onze fierheid, onze hoop, ons zelfvertrouwen. | |
Een Bundelken Verzen, van Herman Broeckaert. Dendermonde, bij J. Van Lantschoot 1903. Prijs, 2 fr.Hier volgen eenige brokken uit beoordeenngen links en verschenen:
Dietsche Warande en Belfort - nr 10-1903. Geef mij de hand, Herman Broeckaert, en word niet trotsch op hetgeen ik u zeggen ga: Ge zijt een dichter, een ware!.. .... ge zijt eerst en vooral schilder, schilder van net buitenleven, landschapschilder. Dit is geen grief, wel integendeel: daardoor openbaart ge alweer den Vlaamschen landaard die zooveel schilders heeft geteeld; daardoor blijkt ge te zijn een echte zoon van Dendermonde.... J.D C.
Onze Tijd, 19 September 1903. Het gedeelte Buitenleven begint de dichter met een driental gedichten waarin de ziel spreekt en die goeden indruk maken, omdat zij de geheime gave hebben den lezer mede te slepen in het genot van den dichter. Het is een zuchten naar het buitenleven. De andere gedichten behooren tot den beschrijvenden trant. 't Is daarin dat de dichter uitmunt. Hij schildert met het penseel, schildert ook met de pen. Al de beschrijvingen zijn vol eerbied voor ue grootsche schoonheid van Gods lieve velden. Daarin leeft de dichter, daar wentelt hij zijne blikken in de bonte wemeling van licht en donker, groen en blauw. L. Weiman.
Het Volksbelang, van 31 October 1903. .... de heer Herman Broeckaert verraste ons dezer dagen met Een Bundelken Verzen, waarin eene echte dichterlijke persoonlijkheid zich verraadt, die veel laat verwachten voor de toekomst..... Herman Broeckaert is oorspronkelijk, ongekunsteld en oprecht. Wij rekenen gerust op hem, want hij heeft zeker zijn laatste woord nog niet gezegd.
Ons Recht, van 13 Maart 1904. Het eerste gedeelte (Zangersleven) is uitstekend zangerig, men leze maar Op den Buiten of Melksterslied of Snosierslied | |
[pagina 215]
| |
die brokken, ze liggen vol kleuren, vol leven, en zijn geestig en vloeiend. Men neme nog uit dit gedeelte Ons Huizeken, of vooral 't Liedje van't Weerdsch koeterken, 't is waarlijk pittig geschreven. Ja, waarlijk in die eerste rote zit Vlaamsche leute, Vlaamsch leven in! Oprecht een aardige Vlaamsche dichterlijke jongen, onze Herman Broeckaert. De tweede reeks zijner gedichten heet hij: Buitenleven. Het bevat eene schoone garve, kleine en groote, waar men er dieper en dieper den dichter en tevens den kunstschilder in gewaar wordt. Het Buitenleven is alles voor hem. En hij gaat met zijn tijd mede. Hij gevoelt alles het beste wanneer hij het mooie leven met eigen oog bespeurd of gezien heeft, wanneer hij 't voelt zinderen in eigen hart, in eigen ziel. O! de schoonheid met dat eigen harte, de schoonheid met die eigen ziel! Ja, hij doet het haast zoo goed als onze groote meester Guido Gezelle. De jonge dichter heeft ook alzoo alles bespeurd en bekeken, hij is dus dichter vol van de natuur, een Natuurist. ..... Hij zegt het al zoo schoon, zoo eenvoudig en tevens zoo rijk in kleur, door woordenkeus en beeld, dat hij oprecht eere doet aan den betreurden Vlaamschen meester. Hij is teekenaar, en schilder tevens. Kiezen in die stukken moetik niet, 't is al gelijk! En wat van zijne tale gezegd? Ze is gemakkelijk om lezen, en schoone verzorgd en rijk, met hier en daar een woord van ginder aan den Dender. Zijne verzen klinken van zelf en staan vaste gebouwd, al noemt men ze nu klassieke of vrije verzen. Men leze 't bundelken verzen en men zal overtuigd wezen van de knappe vaardigheid van den zeer jongen en veel belovenden Vlaamschen dichter Herman Broeckaert! J.R.
Le Bien Public, 2 Octobre 1903. Il vient de nous arriver des berds de l'Escaut, un petit livre tout plein de juvénile enthousiasme, d'ardeur artistique, d'amour du grand air et de la vie simple, un livre qui fleure bon, ristiquement, cela va de soi, la campagne flamande. C'est le jeune et vaillant paysagiste Herman Broeckaert, fils de l'eminent historien et académicien flamand, qui a emprisonné en vers d'allures peu guindées ses aspirations et les impressions ressenties au Weert près Bornhem..... Si Herman Broeckaert a une palette de coloriste, il a aussi un style et un vocabulaire de coloriste: ses poésies descriptives, réunies sous le titre Buitenleven, constituent une série de | |
[pagina 216]
| |
tableaux dont quelques-uns nous ont fait penser, abstraction faite de la forme, aux pages vécues par l'écrivain hollandais J.J. Cremer aux bords de la Betuwe. .....nous prisons fort l'harmonie et les alertes allures de ces vers du jeune écrivain termondois: ils font image et emportent l'imagination au pays chanté par le poète, philosophus parvo contentus. A.D.
Nieuws van den Dag, 26 Auqusti 1903. Te Dendermonde, bij Van Lanstchoot-Moens is een lief boekdeeltje verschenen. Een Bundelken Verzen, van Herman Broeckaert, gemakkelijk en in echt Vlaamschen trant gedicht, in smakelijke volkstaal en tevens hertelijk, zoo wat in den spreekaard van de school van Guido Gezelle. Gazet van Antwerpen. Aardige stukjes zonder prententie uit eene handige dichterspen gevloeid, die ons de malsche beemden uit het Dendermonusche voorden geest toovert met het eenvoudige, brave, werkzame volk dat er om zijne korste brood zwoegt: tafereeltjes tintelend van leven en zonneschijn, trouw weergevende de lachende Scheldeboorden en de landelijke bedrijvigheid die ze kenmerkt. Een aangenaam, frisch bundelken!
Lieve dichter, .... Dit bundelken is vol zangerige, jeugdig frissche stukjes, schilderachtige tafereeltjes en liederen uit het hart, vrij opgezongen, guitig en levenslustig, gezond, ongekunsteld en kleurig; 't is alles, met éen woord, ae rechtzinnige uiting van een jong en rein gemoed dat hoopvol in de wereld blikt. Wie dat leest moet den dichter lief hebben en hem toewenschen dat hij zijne goede gaven ontwikkele.... Uw toegenegen Th. Coopman.
Van Stijn Streuvels. Ik heb veel genot van uw Bundelke. Ge zijt een van de nog levende. Proficiat!
Van Dr Paul Fredericq. Hertelijk Proficiat voor het Bundelke Verzen waarin er zooveel zwierige frissche stukjes staan.
Van Isidoor Meyers. ,... ik heb er mij eenen aangenamen namiddag mede doorgebracht en vind ze prachtig, eenvoudig en vol waarheid. Proficiat! |
|