Jong Dietschland. Jaargang 6(1903-1904)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Kerstlied. Engelen, die uit den Hoogen Nederzweeft op vlugge schacht, Met een glanzend licht omtogen, In den heimnisvollen nacht, Wien vereert gij in uw zangen, Galmend door het stille dal? Waar is Deze, die 't verlangen Israëls vervullen zal? - Daar ligt Hij, klein en teeder, In dezen armen stal, Op stroo, in 't kribje neder, De Koning van 't Heelal. 't Is Hem, dien wij bezingen, Gods Zoon, Emmanuël, De Vreugd der Hemelingen, De Hoop van Israël! Herderkens, die in de weiden, Waar U de engel heeft begroet, Van uw kudden zijt gescheiden, En vol geestdrift henen spoedt. Tot Wien snelt ge in Davids stede, Voortgestuwd door liefdekracht? Waar is Hij, de Vorst van vrede, [pagina 86] [p. 86] Door 't verdrukte volk verwacht? - Daar ligt Hij, klein en teeder, In dezen armen stal, Op stroo in 't kribje neder, De Koning van 't Heelal. Voor Hem is 't dat wij knielen, Den God zoo machtig groot, Die zich, voor 't heil der zielen, Van luister gansch ontbloot! Koningen, die uit de landen, Van het Oosten kwaamt gesneld, Daar U aan die vreemde stranden, 's Heeren komste werd gemeld, Welke drang heeft, van zóó verre U naar Betlehem gericht? Waar is Hij, dien U de sterre Aan wees als het Eeuwig Licht? - Daar ligt Hij, klein en teeder, In dezen armen stal, Op stroo, in 't kribje neder, De Koning van 't Heelal. Aan Hem ons dankoffranden, Die ons Verlossing brengt, En in zijn liefdebanden De wereld gansch omstrengt! A.V. Bultynck. Vorige Volgende