Jaerboeken van het souvereine gilde der kolveniers, busschieters en kanonniers gezegd hoofdgilde van Sint Antone, te Gent . Deel 1
(1867)–Anoniem Jaerboeken van het souvereine gilde der kolveniers, busschieters en kanonniers gezegd hoofdgilde van Sint Antone, te Gent– Auteursrechtvrij
[pagina π2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina I]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Inleiding.In de middeleeuwen noemde men Gilden, Eeden of Broederschappen zulke vereeningen van burgers, die zich belastten de Gemeente tegen inwendige onlusten of vreemde aenvallen te verdedigen. Deze vrywillige schutteryen waren, in den beginne, met hand- of kruisbogen gewapend. Zulke waren te Gent de Gilden van St Joris en van St Sebastiaen. Toen het gebruik der vuerwapens zich uitbreidde, zag men in al de groote Steden van België nieuwe vereenigingen tot stand komen, welke de pylen en schichten van den ouden tyd door meer geduchte wapens vervingen. Al is het dat de draegbare vuerwapens uit de veertiende eeuw dagteekenen, maekte men echter daervan geen ernstig gebruik vóór het einde der vyftiende eeuw. Daerenboven, by deze lompe voortbrengselen eener pas onstane nyverheid, gingen zware moeijelykheden van behandeling met geringe juistheid gepaerd, en daer dezelve koleuvren, handkoleuvren, bussen of hackebussen genoemd werden, namen degenen die zich daervan bedienden insgelyks den naem van kolverniers en busschieters aen. Reeds in 1488 wendden eenige liefhebbers van vuerwapens, ghesellen userende ende beminnende de conste vanden engie | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina II]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
nen ende instrumenten van oorloghen, zich tot de Schepenen van der Keure, te Gent, om oorlof te bekomen ten einde een gezelschap op te richten. Zy doen het nut van het vuerwapen uitschynen en de noodwendigheid voor de burgers om daermede goed om te gaen, ten einde, in geval van nood in staet te zyn de Stad te verdedigen of opstand te beteugelen. Het reglementsontwerp, door hen voorgedragen, werd door de Schepenen, den 16 januari 1489, goedgekeurd en den 14 mei daeropvolgende, met Stadszegel afgekondigd; Keizer Karel bekrachtigde hetzelve den 19 april 1515. Gedurende de eerste jaren hunner inrichting was de plaets, waer zich de kolverniers vereenigden om hunne oefeningen waer te nemen, gelegen aen de Akkergemsche Vest, niet ver van den grooten toren. Destyds was dit ver afgelegen oord byna onbewoond. Akkergems groote toren en de kleine torentjes in de omstreken dienden ter verpleging der zieken in tyd van pest of andere heerschende volksplagen. De onaengenaemheid en de gevaren van zulk eene nabuerschap, gepaerd met de weinig geschikte ligging van het lokael, verhinderen den welstand van het Gilde. De Confraters klaegden meermaels over dezen staet van zaken en trachtten daer in te voorzien door den keus eener beter gelegene oefenplaets. Toen zy, na lang zoeken, dezelve gevonden hadden, wendden zy zich tot hunne natuerlyke beschermvoogden, de Schepenen van der Keure, en niet tevergeefs: by acte van 9 july 1532, deden de Schepenen aenkoop, ten pryze van 100 pond groot, van een uitgestrekt terrein gelegen achter het Prinsen-hof, ter plaets genoemd den VogelzangGa naar voetnoot(1) en stelden hetzelve ter beschik- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina III]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
king der busschieters van St Antone. Van hunnen kant zagen de busschieters, die op het lokael te Akkergem gelegen eenig eigendomsrecht ingeroepen hadden, daervan af, als ook van de elf pond groot, onderstand, welken de Stad hun jaerlyks betaelde. Ter onzer kennis bestaet geen bewysstuk, waeruit men zou kunnen opmaken dat de busschieters van St Antone, als afzonderlyk schuttery korps, aen de oorlogen der XVIe eeuw deel zouden genomen hebben. Als zouden zy den opstand der Gentenaers tegen Keizer Karel in 1539 zyn bygetreden, worden zy niet genoemd. Niettemin, 't is misschien om dat zy in gemelden opstand meer of min betrokken waren, dat de Gildebroeders van St Antone, twee jaren later, hunne dizeniers zagen afschaffen en de stedelyke toelage verloren. Wanneer het Gilde bezitting genomen had van het lokael op den Vogelzang, groeide hetzelve allengskens aen, zonder nogtans gedurende de XVIe eeuw, tot eenen zeer bloeijenden toestand te geraken. Gelyk de meeste gezelschappen van dien aerd, kenmerkte het zich door eene groote onvoorzienigheid en liet zyne schulden zoodanig aengroeijen, dat in 1589, ten verzoeke van Geeraerd Van Ydegem, ontvanger van St Nicolaeskerk, by besluit der Schepenen van der Keure, het Gildehof, met huis en erve, werd te koop gesteld. Deze eigendom is in de verkoopingsakte beschreven als volgt: Een huus ende stede toebehoorende het Gulde van myn heer Sinte Anthonis, ghenaemt de busschieters hof, zo tzelve mette erfve, bogaert, lochtinck, vanden huusen ende zulc alsser meer an dependeert van vooren tot achtere, eertvast ende naghelvast, ghestaen ende ghelegen es ten voorhoofde over de tinnen potbrugghe up de Lieve, daer ment heedt te Voghelensanghe. Alles was belast, in kapitael en intresten, met eene som van 130 pond, 9 schellingen en 9 grooten, onbegrepen de eeuwig- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina IV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
durende niet-aflosbare renten. Het Gildehof van St Antone werd voorloopig toegewezen, in eene eerste zitting, den 28 juli 1589, aen Marcus Snoucq, zaekgelastigde van Geeraerd Van Ydeghem; daerna, in de tweede zitting, den 3 november 1589, met verhoog van 5 pond groot, aen den zelfden Marcus Snoucq, voor den Raedsheer Frans Molinaeus. Ofschoon wy daervan geen spoor gevonden hebben, werd er hoogstwaerschynelyk nog eene derde zitting gehouden, waerin de Deken van het Gilde, Gillis Van der Venne, eindelyk kooper werd verklaerd van het lokael dat zyne vorige bestemming behield. Kooper betaelde 100 gulden, benevens de renten, welke hy ten zynen laste nam. Hoewel dus den ondergang ontkomen, kon het Gilde toch zich niet wederom opbeuren. Zyn onvermydelyk verderf te gemoet ziende, wendde het zich wederom tot de Schepenen van der Keure. In hun smeekschrift klagen de Confraters bitterlyk dat mannen van aenzien en de gegoede burgers het Gilde verlaten ter oorzaek der schulden, waermede het Hof is belast, en verzoeken de Stad daervan den aenkoop te doen. Na eenige onderhandelingen verkocht Gillis Van der Venne zynen eigendom aen de Stad, op gelyke voorwaerden als hy denzelven, vyftien jaren te voren, gekocht had. De koopbrief draegt het datum van 8 november 1605. Het Gilde vierde den goeden uitslag zyner onderhandelingen met een heerlyk banket, aen hetwelk al zyne leden deel namen. Dezelfde netelige toestand trof ook de andere Gilden. Ditzelfde jaer 1605 stelden de Schepenen vast dat het getal Confraters der busse, der hand- en kruisbogen dagelyks verminderde, dat de aenzienlyke burgers de Gilden verlieten. Diesvolgens vreezende deze Broederschappen, waerop de Stad weleer trots mocht zyn en die zoovele diensten bewezen hadden en nog bewyzen konden, geheel en al te zien | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina V]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
vergaen, verklaerden de heeren Schepenen dat alle Stadsambtenaren, Schepenen, Pensionnarissen, Geheimschryvers, Schatbewaerders, Ontvangers, Bedienden, Kontroleurs, al degenen in Stads-dienst zynde en bekwaem om de wapens te dragen, gehouden waren zich te laten inschryven in een der dry Gilden. Om allen tegenstand te overwinnen wendden zich de Schepenen tot de Aertshertogen die bereidwillig hun besluit bekrachtigden (9 januari 1606). Uit dit besluit blykt dat Stads-magistraet de goede diensten waerdeerde, die men in tyd van beroerte of gisting onder het volk, van een talryk, goed ingericht en uit het puik der burgery bestaende Genootschap kon erlangen. Van dan af aen, begon voor het Gilde van St Antone een tydstip van voorspoed, des te gevoeliger, daer dit gezelschap in zyn bestaen zelf was bedreigd geweest. Nieuwe jaerlyksche toelagen werden aen hetzelve toegestaen en al zyne oude voorrechten bevestigd. In eene oorkonde van 24 mei 1610 verklaren de Schepenen dat het Gilde van St Antone het nuttigste en het belangrykste aller Stadsgilden is voor het behoud van den vrede en de goede orde. In de opene brieven door de Aertshertogen Aelbrecht en Isabella den Gentenaers verleend (17 january 1611), lezen wy dat het Gilde van St Antone, van allen ouden ende immemorialen tyden een schoon, groot en edel Genootschap is geweest, dat hetzelve uitstekende diensten aen de Overheid bewezen heeft, 's Lands bestuer, de Stad en hare instellingen met moed en ernst tegen hunne vyanden verdedigd heeft; dat hetzelve ten allen tyde, als een vry en bevoorrecht Gilde werd beschouwd aen geen ander onderhoorig; dat de andere Gilden, in hunne twisten of geschillen, tot deszelfs bemiddeling hunne toevlucht plachten te nemen en aen deszelfs onpartydigheid, bekwaemheid en gegronde kennis | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
in het omgaen met vuerwapens volle recht lieten wedervaren. De Aertshertogen zwaeijen denzelfden lof aen deszelfs leden in het byzonder toe: Dat zy alle zyn treffelicke persoonen ende van goede ghestaethede, alle an ons midtsgaders an heere ende wet eedt ghedaen hebbende elck in 't particulier, die om gheen goedt ter weerelt haerlieder eedt en souden willen te buuten gaen, veelemin yemandt hinderen in lyfve ofte goede, ofte oock anderssins overtreden ende contravenieren de placcaten ende onse ordonnantien. Overigens verzuimden de busschieters niets om door wyze maetregelen hunnen herlevenden welstand te versterken. In belang van hun financie-wezen stelden de Eeden van St Antone en van St Joris vast (5 april 1614), ofschoon zy toelieten dat degenen die van meer dan een Gilde deel maekten, slechts in één dienst deden, dat de door gemelde leden in elk dier Gilden erkende doodschuld verplichtend bleef en zoude moeten betaeld worden. Dit besluit werd goedgekeurd door heeren Schepenen van der Keure. Ook werd eene soort van vertegenwoordigend bestuer, den vier Hoofdgilden gemeen, ingericht. In 1617, op voorstel van die van St Michiel namen de Eeden der vier Hoofdgilden de verbintenis aen tweemael 's jaers by een te komen, te weten, den zondag na Beloken-Paschen en den zondag na het feest van St Baef, om uitspraek te doen op al hetgeen goed en nuttig zoude zyn in het algemeen belang der vier Hoofdgilden, en besloten dat het register der resolutien zoude berusten in handen des Griffiers van St Joris; ook kwam men overeen heeren Schepenen te verzoeken dat al degenen van Stadsbestuer afhangende, alsmede de Hoofdmannen, Luitenanten, Oversten en Beëedigden der Neringen zouden verplicht zyn zich in het eene of andere Gilde te laten inschryven. Te dien einde werd aen heeren Schepenen van der Keure een smeekschrift ingezonden, welke | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
heeren, by besluit van 26 mei 1618, aen al de Kapiteins, Luitenanten, Vaendrigs der burgerwacht en Hoofdmannen der Neringen bevalen een der vier Hoofdgilden te verkiezen. De aengenomene verbintenis om tweemael 's jaers by een te komen werd stipt nagevolgd door de vier Souvereine Gilden tot het oogenblik hunner afschaffing (1703). Sedert, vergaderden zy nogmaels, den 6 maert 1732; maer die van St Antone, nog niet wettig heringericht zynde, woonden de vergadering niet by. Eene eerste vergadering der vier Hoofdgilden, om aen dat van St Antone de hoedanigheid van Souvereine Gilde toe te kennen, had plaets den 24 maert 1753. Eene tweede werd gehouden in 1767. Sedert hadden nog eenige algemeene vergaderingen plaets, maer op langen tusschentyd. De plaets, waer de vier Souvereine Gilden byeen kwamen, was oorspronkelyk het Hof van St Joris. Toen, te beginnen met 1692, dit Hof in kazerne werd herschappen, werden de vergaderingen der vier Eeden gehouden in de afspanning van Spanje, op de Hoogpoort (1690-1692), in het Kapittel van St Baefs (1692-1695) en ten Stadhuize (1695-1698). In het najaer van 1698 hadden zy wederom plaets in St Joris-Hof. De op elkander volgende verbeteringen en volmakingen, welke aen het in de schietingen gebruikte materieel moesten worden toegebracht, de verfraeijing der lokalen, welke zindelyk, zelfs prachtig moesten blyven, veroorzaekten somwylen uitgaven, die de Gilden moeijelyk konden uitstaen. Het jaergeld door de leden betaeld en de opbrengst der boeten waren ontoereikende om daerin te voorzien. De voornaemste bron van inkomsten bestond in de opbrengst der doodschulden, welker beloop somwylen nog aenmerkelyk was. Vandaer de noodzakelykheid voor de Gilden, zooveel mogelyk nieuwe leden aen te werven en meermalen werd tot dat einde de | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
tusschenkomst van Stads Overheid ingeroepen. Aldus, in 1637, nieuw rekwest aen Schepenen van der Keure, ten einde al wie zoude geroepen worden tot het bekleeden van eenig ambt, der Stede onderhoorig, gehouden zoude zyn zich in een der vier Hoofdgilden te laten opnemen. Dit zelfde rekwest, het volgende jaer andermael ingezonden, werd gunstig onthaeld. Eenige jaren later (1660), in vergadering der vier Eeden, besloot men in rechte te vervolgen al diegenen welke zich aen de schikkingen, in het rekwest van 1637 besloten, zouden trachten te onttrekken. Deze maetregel werd bevestigd in 1664 en 1668. Krachtens een besluit van 17 april 1676, zullen praktizyns van beide gerechtshoven en alle personen in Stads-dienst het eene of het andere Gilde moeten kiezen. De vereenigde Eeden, in zitting van 20 oogst 1679, besloten dat het van belang was de hand er aen te houden dat al degenen thans en in 't vervolg van Stedelyke Overheid afhangende, zouden gehouden zyn een der vier Hoofdgilden te verkiezen, en dat men hen des noods, by rechtsmiddelen, ten gemeenen koste der vier Gilden, zoude behooren te bedwingen; dat gelyke maetregelen den Oversten der Neringen, Luitenanten en Vaendrigs zouden worden toegepast. Ter uitvoering van dit besluit, werden in elk Gilde twee Proviseurs aengewezen (die van St Antone waren Van Hoorn, advocaet, en De Wulf), gelast vóór heeren Schepenen van der Keure te verschynen en Schepenen van beide Banken, alsmede Stads-pensionnarissen te verzoeken zich in een der Hoofdgilden te laten inschryven. Deze maetregelen uit te voeren was niet altyd gemakkelyk. Het jaer zelf wanneer voornoemd besluit genomen werd, weigerden de advocaten Van Hamme en Lombaert, Oversten der Burgerwacht, zich te onderwerpen en bekwamen zelf | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina IX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
uitspraek ten hunnen voordeele; maer de Eeden voorzagen zich in appèl en vroegen eindelyk aen den Koning verklaring hunner voorrechten. Te dien einde zonden zy naer Brussel den Overdeken van St Sebastiaen, bygestaen van den Griffier, met last het geding voor en door te dragen. Hun streven had de gewenschte uitkomst. Op advies van President en leden des Raeds van Vlaenderen, gebiedt de Koning, by dekreet gegeven te Brussel, 2 october 1684, aen al de Hoofdmannen der Neringen, Kapiteins, Luitenanten en Vaendrigs der Burgerwacht, zich in een der vier Hoofdgilden, naer verkiezing, te laten inschryven. By het rekwest door de vier Hoofdgilden ingezonden, was gevoegd een besluit van het magistraet van Gent, 1605, dat gebood, zelfs aen Schepenen van beide Banken, aen Penningmeesters en bedienden der Stad, zich in een der vier Gilden te doen opnemen, en de goedkeuring door de Aertshertogen in 1606 verleend. In gemeld rekwest stond ook dat, kort na de goedkeuring, de Oversten der Burgerwacht beweerd hebbende niet begrepen te zyn onder de in besluit van 1605 genoemde ambtenaren, heeren Schepenen van der Keure dit onderscheid niet aengenomen hadden, en dat zy hen op gelyken voet als de bedienden der Stad gesteld hadden, by akte van den 25 mei 1618. Ten einde processen te vermijden bevestigde de Koning het besluit van 1618. Door het koninklyk bevel van 1684 werd nog geen einde aen onwilligheid gemaekt. In 1688 gaven de vier Eeden last aen de Griffiers, om, by rechtswege, al de stedelyke bedienden te bedwingen. Daerenboven verklaerden zy dat niemand der nieuwe leden zoude vry zyn van dienst, en dat degene, die tegenwoordig zulke gunst genoten, zouden verzocht worden daervan af te zien (2 mei 1688). Deze beslissingen deden een groot getal processen ontstaen, welke de vier Eeden zeer ontstelden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina X]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Dientengevolge kwamen zy byeen in algemeene vergadering, den 28 mei 1688; die van St Antone stelden vóór eene deputatie te zenden naer Brussel om den Koning te verzoeken uitlegging te geven over de volgende punten: Zyn de Prokureurs verplicht zich te laten inschryven in een der vier Gilden? Is het ook zoo gesteld met degene die eene schatting aen Stadspenningmeester moeten betalen, vooraleer de bedieningen waer te nemen, waertoe zy zouden benoemd zyn? Is het ook zoo gesteld met de Vinders, Halheeren, Dekens en beëedigden der Neringen? Ook werd beslist dat men Zyne Majesteit zou verzoeken om de Confraters, die het ambt van Raedsheer of Griffier, het diploma van Advocaet, Klerk of Procureur zouden bekomen hebben, te verplichten by het Gilde te blyven en de bediening van Proviseur, daertoe gekozen zynde, te aenvaerden. De voorrangsvrage onder de vier Hoofdgilden deed zich de eerste mael op in 1639. Tydens het schieten naer den papegaei, waren die van St Antone en van St Michiel het eerst den Koning gaen begroeten. Die van St Sebastiaen kwamen daertegen op en het geschil werd bygelegd als volgt: voortaen zullen die van St Joris voorop gaen: daerna komen die van St Sebastiaen en van St Antone en eindelyk die van St Michiel. In den loop van dit zelfde jaer rees een geschil op tusschen de Eeden der vier Hoofdgilden op het stuk of die van St Antone en van St Michiel het recht hadden zich Souvereine Gilden te noemen. Dit werd ten volle bewezen door het Gilde van St Antone en die eertitel werd in het vervolg aen hetzelve niet meer betwist. In 1760 zenden de busschieters van Aelbeke by Kortryk, en in 1765 die van Sweveghem, beide onder het patroonschap van St Barbara, smeekschriften aen het Souvereine Hoofdgilde van St Antone, te Gent, ten einde erkend te | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
COninck / Heuver-deken / Deken / ende Prouiseerders van den Souveraynen Gvlde van de Colleuvreniers, Canoniers, ende Busschietiers, onderhouden binnen deser Stede van Ghendt, onder den Naeme, Title, e Patronaetschap van mijn Heere Ste. Anthevnis, doen te weten, dat zy (uyt krachte van Acte aen-hemlieden ghejont ende verleent by mijn Edele Heeren den Hoogh-Bailliu ende Schepenen vander Keure der voornoemde Stede, den eersten December XVIc. neghen-en-veertich) by desen gheuen Acte van Vrydom vande Borghelicke Wacht deser Stede, e Contributie van diere, aen [Thomaes de Suttere, filius Thomaes] midts conditie, dat hy (zyn leuen langh gheduerende) zynen voornoemdē Vrydom niet en zal vermoghen te verkoopen, ofte transporteren aen eenen anderen. Voorsoeckende, dien volghende, aen alle Colonels, Sergeanten-Majors, Wacht-Meesters, Capiteynen, ende alle andere (die 'taengaen mach) dat zy den voornoemden [Thomaes de Suttere, filius Thomaes] laeten rustelick, ende volkommentlick ghenieten den voorseyden Vrydom, sonder hem te doen ofte laeten doen eenigh hinder, letsel, ofte moeynisse, ter contrarien; ende dit alles naer wtwijsen vande voorseyde Acte e Vermoghen, ons daer-by verleent. Aldus ghegheuen inde Kaemer vanden voorseydē Gvlde onder 't Cachet vande zelue Kaemer ende het Handt-teecken van onsen Deken ende Greffier desen [30 meye 1651.] | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
worden als vrye bevoorrechte Gilden. De Eed van St Antone stond die vragen toe en verleende daer van akte in behoorlyken vorm. Omtrent het midden der XVIIe eeuw besloten de busschieters van St Antone zich wat te nauw gehuisvest bevindende, hun Hof te vergrooten. Reeds in 1609 hadden zy geklaegd, midts de cleyne commoditeyt van de Gulde camer, dat wanneer de gaeischieting te regelen was, zy zich ten Stadhuize moesten begeven om de loting te verrichten. Daer nu het getal der leden merkelyk was aengegroeid en vervolgens het Gilde over ruimere geldmiddelen kon beschikken, werd in 1638 besloten het oud lokael ten gronde af te breken en een nieuw Gildehof op ruimere schael te bouwen. De eerste steen werd hetzelfde jaer gelegd door Niklaes Sersanders en Van Royen, Schepenen van der Keure, en den Geheimschryver Overwalle. De werken liepen af in 1641, en in 1646 werd de toren opgetrokken. Op dat tydstip telde het Gilde meer dan negen honderd Confraters. Het betalen der bouwkosten leverde groote moeijelykheden op; na vele reddingsmiddelen beproefd te hebben, moest het Gilde aen den toenmaligen Koning Philippus IV een uitstel van betaling vragen, hetwelk hun werd toegestaen. De schulden beliepen tot de som van 10,000 gulden (1657). Ten jare 1678 viel de Stad Gent in handen van Lodewyk XIV. De vier Hoofdgilden werden behouden, maer hunne Hoven werden door de Fransche troepen bezet en dienden voorloopig voor kazernen. Om een einde te stellen aen de klachten en aen de vraeg op vergoeding uit dien hoofde opgerezen, verzochten, in 1703, heeren Schepenen aen het Opperbestuer de vier Hoofdgilden af te schaffen. Deze aenvraeg, hoewel op weinig billyke en onpartydige beweegredenen gegrond, werd gunstig onthaeld, en by besluit, | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
gedagteekend uit Brussel, 3 april 1703, beval de Koning de afschaffing der Gilden van St Antone, van St Joris, van St Sebastiaen en van St Michiel. Derzelver goederen, roerende en onroerende, vervielen aen de Stad, op voorwaerde dat deze de schulden en renten der afgeschafte Gilden op zich zoude nemen. Het Gildehof van St Antone werd in een hospitael voor zieke krygslieden herschapen. Later diende het als Godshuis voor oude mannen en vrouwen. Den 22 december 1777 werd daer ingericht het oudmannenhuis of huis van bermhertigheid. De Stad verkocht dit Godshuis aen baron Van der Meersch van Berlaere, Moeraert, en G. Van Eersel, bisschop van Gent, by kontrakt geteekend den 16 december 1784. Sedert 1806, worden in hetzelve slechts oude vrouwen aenvaerd. Thans is het de eigendom der Burgerlyke Godshuizen. In 1706 werd het Gilde van St Michiel hersteld. De busschieters wendden ernstige pogingen aen om insgelyks hunne herstelling als Gilde, de teruggave van hunnen eigendom, meubelen en juweelen te bekomen; doch tevergeefs. Slechts negen en veertig jaren na de afschaffing, namelyk in 1752 richten eenige liefhebbers van vuerwapens, Jaek Noiret, Jan De Bleecker, Jan-Bapt. De Waghenere, Jan Coppens, Gregorius Van Loo, Jan De Smet oudste, Pieter De Bruyne, Albrecht Doré, Jan De Smet, Sebastiaen De Roo en Marcus Marist een smeekschrift tot Maria-Theresia, ten einde de herstelling van 't Gilde en van deszelfs vroegere voorrechten te bekomen. Door heeren Schepenen van der Keure ondersteund werd hunne aenvraeg door de Keizerin gunstig beantwoord (10 november), maer op de uitdrukkelyke voorwaerde dat de nieuwe Gildebroeders van alle recht op hun voormalig Hof zouden afzien, dat zy op eigen kosten zich een nieuw lokael zouden verschaffen en geene aenspraek meer zouden maken op de vrye jacht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Deuren.
B. Vensters. C. Nis. D. Schoorsteenen E. Schildery door P. Hals. F. Zoldering G. Hof | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten gevolge van dit dekreet noodigde het nieuw Genootschap de andere reeds herstelde Gilden uit ter vergadering in St Jorishof. Dezelve had plaets den 24 maert 1753 en allen verklaerden het Gilde van St Antone te erkennen voor een souverein Gilde. Onmiddellyk na hunne herstelling zagen de nieuwe Gildebroeders naer een lokael uit. Na verscheidene ontwerpen, waeraen geen gevolg kon gegeven worden, namen zy in huer de herberg het Sas van Gent, op den Platten Steeger, te H. Kerst, en verbleven daer tot 4 maert 1755. Eindelyk vonden zy eenen eigendom geschikt voor de oefeningen van het Gilde, namelyk een huis met hoving gelegen in het Prinsenhof en toebehoorende aen de weduwe De Regge; daerby zoude nog moeten ingelyfd worden een woonhuis gelegen in de Zilverstraet en toebehoorende aen Jan Farazyn. Den 17 maert 1754, in algemeene vergadering, besloot men den aenkoop dier twee huizen te doen, ten pryze van 1,525 pond groot. Eene buitengewone leening van 2,000 pond zoude gedaen worden ter betaling van den koopprys, der noodige herstellingswerken en inrichting eener schietbaen en Gildekamer. De goedkeuring van dezen aenkoop door heeren Schepenen van der Keure, ontmoette zware moeijelykheden en werd slechts bekomen, dank zy de ernstige houding der Gildebroeders, den 6 februari 1755. De leening van 2,000 pond groot was ontoereikend om al de kosten van aenkoop en opschikking te betalen. Nieuwe gelden moesten opgenomen worden, derhalve dat met het einde van 1755, de schulden van 't Gilde de som van 3,500 pond groot bedroegen; als onderpand werd gegeven het Gildehof, geschat, met al zyne aenhoorigheden en verbeteringen, op eene waerde van 23,500 gulden wisselgeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Weldra werden nieuwe verbeteringen aen het lokael noodig bevonden en nieuwe leeningen moesten worden aengegaen; maer ondanks al de opofferingen der Gildebroeders, dreigde, in februari 1758, eene noodlottige, mischien doodelyke slag het Gilde te treffen. Anna-Marie Paelinck, douariere van L.-Fr. Werrebrouck, heere van Hundelghem, deed al de goederen van St Antone, roerende en onroerende, in beslag nemen voor achterstel van betaling van twee renten, ten kapitale van 200 en 400 pond groot. Gelukkiglyk was Confrater Falligan, Koning van 't Gilde, een edelmoedig man; om de ontstane moeijelykheden uit den weg te ruimen, bevlytigde hy zich de 50 pond groot, bedrag der achterstellen, te storten. Een staet van schulden werd opgemaekt en men stelde vast dat het Gilde er een derde van betalen kon: voor het overige zou een uitstel van dry jaren gevraegd worden. Het Gildhof diende niet uitsluitelyk voor de vergaderingen en oefeningen der Confraters. In 1761 werd het gedeelte waerover men beschikken kon, in huer gegeven, ten pryze van 50 pond groot 's jaers, aen kastelein Gorle, die er eene afspanning opende en kostgangers aenvaerdde. Daerenboven bezat het Gilde nog eene aenpalende herberg, de Jacht genoemd, welke verhuerd was tegen 14 ponden groot 's jaers. Zelfs verkocht men drank in het lokael, zoodat, krachtens vergunning van Maria-Theresia, het Hof van St Antone eene vry herberghe werd. Weldra volgde de regeering van Joseph II, met zyne hervormingen en de onlusten, die er uit ontstonden. In juli 1787, machtigde het Magistraet van Gent de vier Hoofdgilden zich een onbepaeld getal vrywilligers aen te sluiten om met hen gezamenlyk de openbare rust en veiligheid te helpen bewaren. Zy bewezen uitstekende diensten, waervoor het Magistraet hun meermalen zynen warmen dank betuigde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedurende de omwenteling van 1789 besteedden de aenhangers van Van der Noot groote geldsommen ten einde de vrywilliggers der vier Gilden om te koopen; doch zy konden er niet in gelukken. Het ware eene ondankbaerheid, zegt een schryver uit dien tyde, Ferd. Ottevaere, dit manmoedig en onomkoopelyk vrywilligers-korps van St Antone niet te melden, aen hetwelk velen hunnen stand en leven te danken hebben. De inval der Franschen in Belgie bracht eenen noodlottigen slag aen Gilden en Neringen toe. Krachtens art. 28 der wet van 5 september 1791 , werden de oude Burgerwachten, zooals busschieters- kruis- en handboogmaetschappyen en alle andere van gelyken aerd, afgeschaft. Dientengevolge, by besluit van het Middenbestuer des Departements der Schelde (21 mei 1796), werd het Gilde van St Antone afgeschaft, 'tgeen aen hetzelve voor de tweede mael te beurt viel sedert deszelfs instelling ten jare 1488. Ten gevolge van het besluit van 1796 werden al de eigendommen van 't Gilde, zoo roerende als onroerende, aengeslagen als nationael goed. Het Hof werd openbaerlyk te koop geveild in 1797, en aen burger De Vos, timmermansbaes, voor de som van 109,300 liv. toegewezen. Een gedeelte daervan werd naderhand aengekocht door M. Jaek Van der Straeten. Geen zes jaren waren verloopen toen eenige oud-leden van 't Gilde en nieuwe liefhebbers van 't busschieten zich tot den Meijer der Stad Gent, De Naeyer, wendden, ten einde oorlof te bekomen om een nieuwe Maetschappy te vormen en eene schyf in een bemuerd terrein op te rechten. De aenvraeg door den Meijer aen den Prefect van 't Departement verzonden werd toegestaen voor een termyn van tien jaren. De directie zou bestaen uit eenen Bestuerder en twee | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Byzitters, het getal leden, ten gevolge der bestaende wetten, mocht de zestig niet overtreffen. De nieuwe Maetschappy vestigde zich in de afspanning het Sas van Gent op den Platten Steeger; de eerste prysschieting voor eijerkoeken had plaets in april 1802. Weldra zocht men een voordeeliger gelegen lokael en onderhandelingen werden aengeknoopt met de eigenaers der herberg de Korenbloem, op Akkergem, doch men kon niet overeenkomen en in 1810 werd een nieuw huercedel voor negen jaren geteekend met Sieur Van Hoecke, in het Sas van Gent. In 1822 brachten groote schulden, oneenigheid onder de leden, en het ontslag des Overdekens Fervaecke en van veel andere leden het Gilde naby zynen ondergang; een nieuwe Maetschappy poogde zich te vormen en wendde stappen aen by den Gouverneur van Oost-Vlaenderen om de noodige machtiging te bekomen. Maer de Eed van St Antone verzettede zich daertegen en de gevraegde machtiging werd geweigerd. Hetgeen den nadeeligsten invloed uitoefende op den toestand van 't Gilde, was de slechte ligging van het lokael. Lang werd naer eene betere plaets gezocht en verscheidene ontwerpen werden aengeboden, doch in 1825, werd door den Eed in zitting van 5 juni aengekondigd dat men het gewenschte terrein gevonden had, namelyk een onbewoonden grond achter St-Pieters-kerk, en de Stad toebehoorende. De algemeenheid machtigde den Eed de noodige stappen aen te wenden, welke met eenen goeden uitslag werden bekroond. Eene vrywillige leening, onder de leden, bracht de noodige gelden op om het nieuw lokael in staet te stellen en de plechtige opening van hetzelve had plaets den 20 oogst 1826. Daer dit lokael niet geschikt was voor het oprechten eener gaeipers, wendde het Gilde zich andermael tot Stads Overheid voor het in huer nemen van een terrein gelegen | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
tusschen het Handelsdok en Stads gracht. De pacht werd gegeven voor den prys van 20 frank en geteekend den 18 juny 1836. Voor de eerste mael schoot men aen de pers in juni 1837; zilveren medaljes werden uitgeloofd. De pers had 1,000 frank gekost; later werd dezelve in het Spanjaerdskasteel overgebracht; doch deze was hare laetste omzwerving niet. In de maend mei 1849 nam het Gilde het bestek aen eener woonst voor den Kastelein, welke, met eenige andere veranderingen aen het bestaende gebouw 2,070 frank kostte. Elf jaren later werd het gebouw, waer de vergaderingen van 't Gilde gehouden worden, met eene verdieping verhoogd volgens plan en bestek door Gisseleire, ondernemer, ingediend. Ziedaer het kortbondig verhael van het daerstellen van het lokael waer het hoogedele Gilde der busschieters van St Antone zynen zetel tegenwoordig opgeslagen heeft. Hetzelve is, achter de kazerne van het Geniekorps gelegen. Wy laten er in 't kort de beschryving van volgen: gelykgronds, eene vergaderzael met het wapenrek der oorlogs- en juistheid-geweren der Confraters en het standbeeld van St Antone, eene schietkamer, waer het gereedschap der schutters berust, en eene woonst voor den portier. Boven, aen de muren der groote banketzael hangen schilderyen, door Hals en Spruyt, schietingen naer den gaei, ook schietingen met het kanon en den bomketel verbeeldende, eenige portretten van de oude Gildekamer voortkomende en door wylen M. Jaek Van der Straeten geschonken. Ook daer treft men de borstbeelden aen van Z.M. Leopold I, van prins Frederik, Koning der busschieters van St Antone, en van den Tyroler karabinier Hofer, en het portret des Overdekens, Karel Leirens, door de beeltenissen aller Confraters omzet. Op eenen uitsprong | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
van den muer staen twee kanonnen en een metalen bomketel, uit de XVIIe eeuw, twee kurassen, twee yzeren helmen en het wapenschild van 't Gilde. Bezyden de groote schildery van P. Hals ontvouwen zich twee vaendels met de eereteekens van 't Gilde. De schietbaen meet 105 meters in de lengte. Er is geen breedte genoeg om er twee schyven te plaetsen. Men hoeft niet te zeggen dat met de juistheid en het bereik der tegenwoordige wapens, zulk een afstand te kort is. Voor het huren of aenkoopen van een gedeelte der aenpalende hoving werden reeds herhaeldelyk, doch vruchteloos, voorstellen gedaen.
Hoofdman of Overdeken. - Deken. - Proviseurs. - Koning. - Ouderlingen. - Eed en deszelfs vergaderingen. - In den beginne, ten jare 1488 werd het Gilde van St Antone bestuerd door een Deken en zes Proviseurs, welker getal later op tien werd gebracht en zelfs tot twaelf kon verhoogd worden. De Confraters kozen de Proviseurs en deze den Deken en den Griffier. Zy bleven twee jaren in bediening; de Proviseurs waren maer ontslagen na het afleggen van den eed door hunne opvolgers, welke zy zelven kozen, en voor welke zy verantwoordden. Hy, die Proviseur benoemd werd, was verplicht die bediening te aenvaerden. De Deken was gelast de doodschulden te innen. Hy had het recht nieuwe reglementen te maken of de oude te wyzigen. In marschen en plechtigheden, bekleedde de Deken, te paerd gezeten en door vaendragende busschieters omringd, het midden van den stoet. De waerdigheid van Overdeken, in de XVIe eeuw, werd voor een onbepaelden tyd opgedragen. By besluit van 1658 werd die termyn op dry jaren gebracht. Van den Koning van 't Gilde wordt eerst in 1497 gewag | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaekt. In vergaderingen bekleedde hy de eereplaets; hy bleef twee jaren in bediening. Na zyn ontslag bleef hy gedurende zeven jaren verschoond de bediening van Proviseur aen te nemen. Twee mael 's jaers kwamen de Eeden der vier Hoofdgilden byeen om over vragen van algemeen belang te beraedslagen. Ten jare 1753 werd een nieuw reglement gemaekt. De Eed bestond uit 24 leden, Koning, Proost, Overdeken, Deken, veertien Proviseurs, Griffier, Blazoendeken, Kapitein, Standaerddrager, Luitenant, Constabel, Baljuw en Vaendrig. Jaerlyks werd de Eed vernieuwd. Aen den Koning behoort de eereplaets in de vergadering van den Eed, na hem komen Proost, Overdeken, Deken en Proviseurs. Deze laetste zyn belast met het handhaven der orde in het Gilde. Al de leden van den Eed waren verplicht by den lykstoet van overledene Confraters tegenwoordig te zyn, alsook by het banket, dat jaerlyks op St Antonius-dag plaets had. In navolging van 'tgeen in de andere Hoofdgilden gebruikelyk was, werd in 1756 besloten dat men twee Ouderlingen zou benoemen, en in 1764 dat een Ouderling, voor zyn leven lang, in rang onmiddellyk na den eersten Proviseur, en twee andere Ouderlingen slechts voor twee jaer zouden benoemd worden. De eerst voor het leven benoemde Ouderling was Petrus-Joannes De Bruyne. Afgeschaft tydens den inval der Franschen werd het Gilde van St Antone hersteld, in 1802, onder de benaming van Inschryving der liefhebbers van 't busschieten. De Raed bestond uit eenen Bestuerder en twee Byzitters. In het najaer van 1802 benoemde men Ouderlingen, eenen Baljuw, eenen Kapitein en twee Constabels. In 1808 werd het Gilde bestuerd door eenen Koning, eenen Overdeken, eenen Deken en zes Proviseurs, welke den Eed uitmaekten. Alle twee jaren | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
werd een derde gedeelte van denzelven vernieuwd. Gedurende meer dan veertig jaer werd in deze verordening geene verandering ingevoerd. Den 20 oogst 1823 ontving men de blyde mare dat Z.K.H. prins Frederik der Nederlanden de aen Hoogstdenzelven aengebodene waerdigheid van Koning van 't Gilde van St Antone aenvaerdde. Deze tyding door den Deken ter kennis der Confraters gebracht, te dezer gelegenheid in algemeene vergadering byeen geroepen, werd begroet met herhaelde geroepen van: Leve de Koning! En zoo, zonder schok of stoot, stapte, tot in 1848, het Gilde der busschieters voort. De politieke driften, die alles ontroeren, brachten ook stoornis in den sedert 1808 zoo vreedzamen toestand onzer busschieters Maetschappy. Klachten rezen op dat de Ouderlingen die verondersteld waren de algemeenheid te vertegenwoordigen, de byeenkomsten van den Eed nooit bywoonden, en dat een klein kransken zich het bestuer van 't Gilde had weten aen te schaffen. Vervolgens vraegden eenige leden dat het art. 4 betrekkelyk op de benoeming der leden van den Eed zou gewyzigd worden. Om aen gemelde vraeg recht te doen werd er besloten door den Eed dat voortaen het uittredende derde gedeelte in algemeene vergadering zou benoemd worden en dat niemand van het Bestuer zou kunnen deel maken vooraleer, sedert twee jaren ten minste, werkelyk lid van 't Gilde te zyn geweest. Eindelyk werd in 1850 een nieuw reglement gemaekt; daerin vindt men de volgende schikkingen betreffende den Eed: ‘Het Bestuer van 't Gilde der busschieters bestaet uit eenen Koning, eenen Overdeken, eenen Deken en zes Proviseurs. De Koning kan niet afgezet worden; hy wordt door den | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Eed benoemd en heeft in al de beraedslagingen, die hy bywoont, beslissende stem. De Overdeken wordt benoemd voor eenen termyn van zes jaer; hy is niet onmiddellyk herkiesbaer. By den Overdeken berusten de juweelen, medaljes en andere kostbare voorwerpen den Gilde toebehoorende. Hy geeft bevel en machtiging tot alle uitgaven de tien franken niet overtreffende. De Proviseurs worden door de algemeenheid, by volstrekte meerderheid van stemmen, benoemd; zy worden jaerlyks, naer rang van oudheid, vernieuwd. Uittredende leden kunnen niet onmiddellyk herkozen worden. De Eed kiest in zyn midden of onder de overige leden eenen Geheimschryver, eenen Penningmeester, eenen Blazoendeken en eenen Baljuw. Zy kunnen de vergaderingen van den Eed bywonen, maer slechts raedgevende stem hebben, indien zy er geen deel van maken. Al de besluiten van den Eed worden by meerderheid van stemmen genomen. De Eed zal byeenkomen zoo dikwyls het de belangen van 't Gilde zullen vorderen. Al de leden van 't Gilde beloven zich aen al de beslissingen van den Eed of der algemeenheid zonder tegenspraek te onderwerpen. De Eed benoemt, zet af en vervangt al de bedienden geenen eergevenden graed bezittende, als daer zyn Kapitein, Standaerddrager, Vaendrig, Kastelein, Kanonniers, Tamboers, dienstboden, enz.’ Nadat Confrater Quanonne zyn ontslag gegeven had als Deken of Onder-Voorzitter, werd die waerdigheid door de algemeenheid, in vergadering van 15 februari 1855, bepaeldelyk afgeschaft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Naemlyst der Koningen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdmannen en Overdekens.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Dekens.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Tiendemans. - In den beginne telde het Gilde er tien. Elk had tien mannen onder zyn gebied. Zy werden benoemd door Deken en Proviseurs en door den Engien-meester der Stad. Zy oefenden de Confraters in het schieten met de handcoleuvre, ook naer den papegaey, en waren gelast gezamenlyk met Stads Engien-meester, Stads wapenen en grof geschut, viermael 's jaers, nauwkeurig na te zien. Zy genoten sommige gedeeltelyke voordeelen. Zy werden in 1541 door Stads Magistraet afgeschaft, om welke reden weet men niet.
Schryver of Klerk. - Ontvanger of Penningmeester. - De Schryver of Klerk werd door de Proviseurs benoemd. Zyn voornaemste plicht was het inschryven der nieuwe leden, waerby, zoo het schynt, het weleens aen eerlykheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
of onomkoopelykheid ontbrak. Een besluit van 1688 legde den Klerk uitdrukkelyk de plicht op, Stadsbedienden, zelfs by alle rechtsmiddelen, te dwingen om in een der vier Hoofdgilden te treden. De bediening van Ontvanger of Penningmeester werd, tot op de tweede afschaffing van 't Gilde, in 1796, door den Deken waergenomen. Slechts in 1802 werd een afzonderlyk ontvanger benoemd.
Ceremoniemeester. - Baljuw. - Luidens het reglement van 1497 was de Ceremoniemeester, alias Hofmeester, ook met het inzāmelen der boeten belast. Hy werd voor twee jaren door de algemeenheid benoemd, en belast met al wat op gaeischietingen en banketten betrekkelyk was te regelen. Krachtens beslissing van den Eed, ten jare 1612, mocht de nieuw-benoemde Hofmeester die bediening niet van de hand wyzen, op straf van dubbelen inleg. De Baljuw werd door den Koning en den Eed benoemd (reglement van 1497). By schietingen vervulde hy, als 't ware, de bediening van Policie-Commissaris, ook, gezamelyk met den Blazoendeken, handhaefde hy de goede orde in de zael. Indien een Confrater de hem opgelegde boet intyds niet betaelde, was de Baljuw gelast deszelfs busse en ander tuig in beslag te nemen.
Blazoendeken. - Kapitein. - Vaendrig en Standaerddrager. - Constabels. - De Blazoendeken is gelast de eendrachtigheid en goede overeenkomst onder de schutters te bewaren. Alle geschillen, by schietingen opgerezen, moeten hem onderworpen worden en men moet zich naer zyne uitspraek schikken. De bediening van Kapitein, Vaendrig en Standaerddrager | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaet in het inrichten van stoetmarschen of andere openbare plechtigheden. De Constabel verzorgt en bestuert de kanonnen, wanneer vreugde-salvos te vuren zyn, of in andere buitengewone omstandigheden. Het Constabelschap werd ingesteld ten jare 1766, met oorlof van Maria-Theresia. Aen de onderscheidene poorten der Stad werden batteryen opgericht, waervan het commando aen Commissarissen werd toevertrouwd. In 1807 werd een Opper-kanonnier benoemd, zonder welks toelating niemand over de kanonnen mocht beschikken. Heden bestaen de bedieningen van Kapitein, van Vaendrig en Constabel niet meer in het Gilde van St Antone.
Kastelein of Bode. - Aenteekenaer. - Poetsenmaker of Recreatiefmeester. - De Kastelein of Bode, alias Knaep, onderhield, onvergeld, het schietblazoen en de aerden doelen; hy moest de waschkaerssen, welke door de Confraters by processien gedragen werden, opschikken en te huis bestellen, en altyd den Overdeken, Deken, den Koning en Proviseurs ten dienste staen. Luidens het reglement van 1854, moet de Knaep altoos het lokael gadeslaen. Van twee ure namiddag, ook 's morgens, indien hy daegs te voren verwittigd is geweest, moet hy aenwezig zyn. Hy gaet ten huize den inleg ontvangen en bestelt de uitnoodigings-briefjes. By Te Deum, stoeten of andere openbare plechtigheden, moet hy, in kostuem van Standaerddrager verschynen. De Aenteekenaer ontving vier grooten van elken schutter. Elk geschoten wit werd hem twee grooten betaeld. Hy was verplicht, by eed, al de geloste schoten door den Griffier of deszelfs plaetsvervanger te doen opschryven. Volgens het reglement van 1808, geeft de Aenteekenaer zoodra de | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
schutter gebeld heeft, een sein; na elk schot, schryft hy het nummer op, dat geschoten is; in geval van twyfel, verwittigt hy den Blazoendeken, die alleen by den Aenteekenaer mag komen. In de XVIIIe eeuw, had het Gilde ten zynen dienste, behalve den Knaep en de Dienstboden, eenen Poetsenmaker, Recreatief-meester genoemd, dien men by alle feesten en plechtigheden zag optreden. In 1804 wordt daervan voor de laetste mael gewag gemaekt. Jaerlyks, omtrent januari, bood de Recreatief-meester den Confraters een koddig gedichtje aen. Verscheidene dier stukjes zyn nog aenwezig.
Burgerlyke verplichtingen. - Aflegging van den Eed. - Het handhaven der goede orde en openbare veiligheid was voor de vier Hoofdgilden een plicht. Van 1488 af zweren de busschieters van St Antone de wacht der Stad op zich te nemen, en desnoods dezelve te verdedigen. By brand, hanteerden zy de spuiten. De Keizer, als graef van Vlaenderen, vermocht, zoo de omstandigheden zulks vereischten, hun den militairen dienst op te leggen. Hun voornaemste plicht was de Stad te bewaren, en, by nachte zoo wel als by dage, moesten zy den oproep van Stads-Magistraet beantwoorden. Sommige Confraters aen onderscheidene neringen, zoo als vleeschhouwers, vischkoopers of schippers, behoorende, moesten by voorkeur op hunne eigene nering, in het Gilde van St Antone dienst doen. By de herinrichting van 't Gilde, tydens Maria-Theresia, werd de verplichting om, het zy aen het Stadhuis, of elders, op aenvraeg van het Magistraet, wacht te maken, in het reglement neergeschreven. Afwezigen werden met eene boet van 5 schellingen gestraft. In den patriottentyd kwamen | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
talryke vrywilligers zich by de Hoofdgilden aensluiten en bewezen gewichtige diensten. Door den inval der Franschen werd een einde gemaekt aen de, voor openbare rust en veiligheid, zoo nuttige medewerking van het Gilde van St Antone, dat zelf verdween om later onder eene andere benaming te herleven. Kort na hun herstel (1808), toen 's Lands grenzen bedreigd schenen, in antwoord aen den oproep door Stads Meijer gedaen, verklaerden zich de Confraters bereid den inwendigen dienst op zich te nemen ten einde de goede orde te handhaven. Het volgende jaer, tydens het beleg van Vlissingen door eene Engelsche vloot van 74 bodems, die er op uit was om Antwerpen te vernielen, boden de busschieters van St Antone, uit eigene beweging, hunne medewerking en twee stukken kanon om de Stad Gent, indien het noodig werd, te verdedigen. Tydens zynen oorsprong was het Gilde gehouden getrouwheid te zweren aen den graef van Vlaenderen, aen het Magistraet en aen de Staten, en moest het den Eed afleggen de oude en nieuwe voorrechten van Vlaenderen te handhaven, de bondgenooten der Gentenaers te verdedigen en aen de poorten der Stad wacht te houden. Dezelfde eed van getrouwheid werd ook geeischt door Keizer Karel in zyn charter van 1515. Een besluit der Aertshertogen legde ook den Hoofdgilden den eed op van den Roomsch-katholyken en apostolyken Godsdienst voor te staen. Insgelyks in 1752 en 1790 moesten de Confraters beloven den Godsdienst, den Vorst, het Magistraet en 's Lands wetten te verdedigen. Tydens de Fransche overheersching luidde de voorgeschreven eed als volgt: Ik zweer getrouwheid aen den Keizer en Koning, gehoorzaemheid aen de wet en aen Stads Overheden, goed Confrater te zyn en de statuten en reglementen van 't Gilde te onderhouden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschermheilige. - Proost of Kapelaen. - Kerkdienst. - Begrafenissen. - Door de stichters van 't Gilde der busschieters werd St Antone als Beschermheilige gekozen, waerom, weten wy niet, en de alombekende levens-byzonderheden van den patriarch der woestyn zyn weinig geschikt om dit vraegstuk op te helderen. Al de andere Broederschappen van busschieters hier te lande stonden niet onder het voogdyschap van St Antonius. Dendermonde vereerde St Andreas, Rouselare St Michiel, Kortryk St Barnabas, Aelbeke, Zweveghem en Yperen Ste Barbara, Nieuwpoort en Biksschote St Andreas, Brussel St Christoffel, Bergen in Henegouwen Ste Christina, enz. Aen 't Gilde van St Antone was een Proost of Kapelaen aengehecht; zondags las hy de mis, welke, in den beginne, Deken en Proviseurs gehouden waren by te wonen. De Proost nam deel aen de oefeningen der Confraters, was lid van den Eed, bekleedde de eerste plaets onmiddellyk na den Koning en was vry van inleg voor banketten en jaergeld. De Eed was gehouden jaerlyks, op St Antonius-dag, de plechtige mis, in St Michiels-kerk, by te wonen in kostuem, ook de vespers, welke daegs te voren in dezelfde kerk gezongen werden. Luidens een besluit van 1529 waren de Proviseurs, op straf van boet, gehouden alle zondagen, de mis, in kostuem en onder de wapens, by te wonen. In de XVIIe eeuw, alvorens tot de Koningschieting, op 2den Sinksendag, over te gaen, waren de Confraters gehouden in de Gildemisse aenwezig te zyn. Door het reglement van 1752 waren al de Confraters verbonden, op St Antonius-dag ter misse te komen en ten offere te gaen. Te beginnen met 1753, werd, op elken derden zondag der maend, in St Michiels-kerk eene mis, door den Kapelaen gelezen, ten einde het God geliefde het Gilde te beschermen | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
en Confraters van alle gevaer te bewaren. Een gedeelte der boeten was bestemd om de kosten der kerkelyke diensten te betalen, namelyk degene welke moesten betaeld worden door de Confraters, die verzuimden by de begraving van eenen Gildebroeder tegenwoordig te zyn. Het reglement van 1808 bevestigt de eerbewyzingen aen overledene Confraters verschuldigd; in 1810 werden voor dezelve eereschoten met het kanon gelost.
Feesten en plechtigheden. - Intrede van Prinsen en Koningen. - Processiën. - Jubelfeest. - Dansfeesten. - Van festiviteiten, vóór 1618, wordt geen gewag gemaekt. Dit jaer wendden zich de Hoofdgilden tot de Aertshertogen ten einde eenen dach van keeremesse te bekomen omme by de vier Guldens in wapene te gaen. Men koos den eersten zondag na St Jan. Door het reglement van 1752 waren de Confraters verbonden by de intrede van Prinsen, Landvoogden of Bisschoppen, in de wapenen te verschynen. Daertoe moesten zy door briefjes verwittigd worden. Feesten, plechtigheden en stoeten werden door Kapitein, Vaendrig en Standaerddrager ingericht en bestuerd. By groote pryskampen en gaeischietingen voor den Koning, was het gebruikelyk de andere Hoofdgilden uit te noodigen om zich by den stoet aen te sluiten. Ter gelegenheid der benoeming van den Hoogbaljuw, plachten hem de vier Hoofdgilden, met hunne eereteekens, geluk te gaen wenschen. Ten jare 1756, deed prins Karel van Lorreinen zyne intrede binnen Gent. In den stoet te dier gelegenheid ingericht, stapten die van St Antone en de dry andere Hoofdgilden onmiddellyk na de Schepenen der twee banken. Te beginnen met 1788 namen de feestlykheden een politiek karakter | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
aen. Het huis van Oostenryk, de Brabantsche of patriottenrevolutie met Heintje Van der Noot en generael Van der Mersch, toen andermael het huis van Oostenryk, ontvingen beurtelyks van wege de vier Hoofdgilden ongeveinsde blyken van verknochtheid en geestdrift. Dit was echter het geval niet tydens de Fransche overheersching. By de festiviteiten, waeraen de Hoofdgilden geroepen werden het hunne by te dragen, heerschte veel koelheid en onverschilligheid, tot zoo verre dat er tamelyk zware boeten noodig waren om de Confraters te bedwingen by stoeten en openbare plechtigheden tegenwoordig te zyn. Den 29 juni 1814, deed Willem, prins van Oranje zyne intrede binnen Gent. Hoogstdezelve werd door de vier Hoofdgilden met slaende trommels en vliegende vaendels te gemoet gegaen. Den 7 september 1815, werden HH. MM. de Koning en de Koningin der Nederlanden door de vier Hoofdgilden ingehaeld. Vervolgens werden al de merkwaerdige gebeurtenissen, intrede van Vorsten en gekroonde Hoofden, inwyding van nuttige gestichten, als van de Hoogeschool, de eerste tentoonstelling der nationale Nyverheid, de opening der nieuwe vaert van Terneuzen gevierd met luisterryke plechtigheden, waertoe de vier Hoofdgilden het hunne bydroegen. Niet alleen by burgerlyke, maer ook by kerkelyke plechtigheden, processiën, en intrede van bisschoppen verschenen de busschieters van St Antone. In 1688 namen zy deel aen den ommegang van het H. Bloed, door de PP. Augustynen ingericht. Den 12 juni 1753, by besluit van den Eed, waren zy gehouden de processie van het H. Sacrament, in volle getal, met zygeweer, by te wonen. Slechts van één halfeeuwig jubelfeest, namelyk dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
van baeske Poelman, stoker, wordt gewag gemaekt. Den 11 october 1802 werd de jubilaris, plechtig, onder het gebulder van het kanon en het geschal van krygsmusicq naer de kerk van 's H. Kerst geleid, waer eene luisterryke mis en het Te Deum gezongen werden. Daerna, gaeischieting, naer dry vogels van eere. De oppervogel werd door den jubilaris zelven afgeschoten, 'tgeen de algemeene bewondering en geestdrift verwekte. 's Avonds banket en dansfeest. Het Gilde is voornemens een tweede jubelfeest te vieren, namelyk in 1867, dat van prins Frederik der Nederlanden, sedert vyftig jaer lid van 't Gilde. Hoogstdeszelfs inschryving op het register, in hoedanigheid van lid en beschermer, dagteekent van 11 juli 1817. Niet alleen uit gezellen van het sterke geslacht, maer ook uit leden van de teedere kunne, uit Confreressen, bestond het Gilde van St Antone. Opzichtens deze laetste werden in de XVIIIe eeuw, afzonderlyke feesten en danspartyen ingericht, welke veel byval vonden.
Schietingen. - Toelagen. - Pryskampen. - Koningschilting. - Koning. - Blazoenschieting. - Pistoolschieting. - Schieting aen de pers. - Zondagschieting. - Wynen koekschieting. - Kanonschieting. - Pryskampen door het Gilde beschreven of elders bygewoond. - Om goede scherpschutters te vormen, 'tgeen bovenal by het Gilde van St Antone werd beoogd, was niets doelmatiger dan pryskampen. Door deze werden ook innige betrekkingen tusschen de steden van ons Vaderland en gelyksoortige instellingen aengeknoopt. Zoo is het, dat, ten gevolge van eenen pryskamp, in 1540, de Koning der busschieters van Yperen, Christiaen De Hase, zich in 't Gilde van St Antone | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
liet inschryven, en de volgende kenspreuk by zynen naem voegde: Haut vast an de kaken,
Ant lossen ligghet al.
Reeds in 1488 werden, door de Stedelyke Overheid, gelden voor aenkoop van buskruit en andere onkosten toegestaen, omme recreatie te nemene ende met elcanderen te verblydene. De knapste schutter werd wynman genoemd. Voor eenen te Haerlebeke in 1550 beschrevenen pryskamp werd door het Magistraet eene toelaeg van 3 pond, 6 schellingen en 8 deniers toegestaen: in regarde dat meest al scamel ghezellen zyn. Behalve geldelyke ondersteuningen werden ook, om de Gildebroeders aen te moedigen, zilveren pryzen en medaljes geschonken. Prysschietingen hadden vooral plaets ter gelegenheid van gewichtige gebeurtenissen, by voorbeeld, den 1sten juli 1757, om de zegeprael te vieren by Praeg door de Keizerlyke troepen op het leger van den Koning van Pruisen behaeld, werden door de Staten van Vlaenderen de vier Hoofdgilden uitgenoodigd eenen vuervogel, te midden den Kouter op eene pers geplant, in brand te schieten. Aen den overwinnaer was eene gouden medalje, ter waerde van 10 dubbele souvereinen, uitgeloofd. Vervolgens, by al de merkwaerdige historische gebeurtenissen, werden pryskampen geopend met geldelyke toelagen, eermedaljes, of zilveren pryzen door de Stedelyke Overheid aengemoedigd of opgeluisterd. Volgens 't reglement van 1609, had de Koningschieting plaets, jaerlyks, den tweeden Sinksendag. Zie hier de voornaemste schikkingen betrekkelyk deze plechtigheid: 's Morgens mis, in St Michiels-kerk, door al de Confraters bygewoond; vandaer naer het Stadhuis voor de loting; | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
GAEYSCHIETING OP DE PLAISANTE VESTE XVIIIe EEUW GILDE DER RUSSCHIETESS VAN St ANTONE Verzameling van den heer P.J. Goetghebuer
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
eereschoten namens den graef en de gravin van Vlaenderen, door den Hoogbaljuw; ten 11 ure, naer den berch voor de schieting; daerna banket in de vier-leden-camer. Vroeger moesten al de onkosten van dit banket door den Koning gedragen worden; door het gemelde reglement wordt de Koning daervan ontslagen, hy zal slechts 30 kannen wyns te betalen hebben, en zal, gedurende zyn Koningschap al de banketten kosteloos mogen bywonen. Wat prysschietingen betreft, ingevolge het reglement van 1752, was het verboden op de bussen schiet-wyserkens ofte lonck-machienen te plaetsen. In afzonderlyke kampen, (schieting in partye), zullen de verliezers dadelyk moeten betalen, vooraleer tot eene tweede party over te gaen. De Confraters zullen gehouden zyn eens binnen hun leven te gheven hun pryzen van plaisier. Eerst tydens de regeering van Maria-Theresia kwam de blazoenschieting in zwang. Voor dezelve waren dry pryzen bestemd, twee voor het grootste getal punten en een voor de kortste maet. Volgens reglement van 1802 schoot men naer het blazoen den zondag, dinsdag en woensdag; op de overige dagen der week werd naer de pers geschoten. Echter werden al die schikkingen meermaels gewyzigd. Als een heuglyke dag in de Jaerboeken van het Gilde van St Antone wordt de 1 juni 1820 aengegeven, toen Confrater Van Audenhoven, op eenen afstand van 100 meters, na vyf achtereenvolgende malen twee kogels in het middenpunt der schyf, dat slechts dry duim breedte had, geplaetst te hebben, er in gelukte dry op elkandervolgende kogels in hetzelve te schieten. Voor Koning en voor pryzen werd aen de pers geschoten, naer den papegaey, en wel van den beginne van 't Gilde. In de eerste jaren dezer eeuw, schoot men in het begin der week naer het blazoen en de overige | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
dagen aen de pers, daervoor betaelde men telkens twee schellingen onder de aenwezige schutters te verdeelen. Volgens besluit van den Meijer der Stad, 6 oogst 1810, werd gemelde schieting naer de herberg de vier Winden, buiten de Heuvelpoort, overgebracht, waer, den 15 der zelfder maend, eene groote schieting plaets had. De prys, eene medalje door C. Limnander geschonken, werd gewonnen door Confrater P.-J. Lorio. De eereschoten werden geschoten door den Meijer van Gent, baron Pycke en deszelfs Byzitters Limnander en Papeleu. In hetzelfde lokael had eene tweede prysschieting plaets, den 2 october 1815. Er waren vier pryzen: de eerste prys bestond in een zilveren servies en een gouden stempel door Confrater K. Fervaecke geschonken. Den 21 mei 1850 werd aengenomen het voorstel door J. Leirens, Proviseur, gedaen, dat voortaen de prysschietingen naer de schyf en niet naer de pers zouden plaets hebben. Korts daerna werd de persschieting door Stads Overheid verboden, uit hoofde der gevaren met dezelve gepaerd. Toen ter tyde was de pers in het Spanjaerds-Kasteel geplant. In 1851 werden onderhandelingen aengeknoopt met de Maetschappy der Regatten en het Stedelyk bestuer om de pers op te richten aen het Koophandelsdok, ook met den heer Verkercke, Kastelein van het Motje, buiten de Brugsche poort. Eindelyk werd de pers naer Meirelbeke, in het Warandeken, by baes Raes, overgebracht, waer eene Koningschieting plaets had. Kort daerna, werd besloten, uit hoofde van het klein belang, dat de Confraters in gemelde schieting nog vonden, dat de pers zou verkocht worden. En zoo ging de persschieting, waerin onze voorouders gedurende meer dan dry eeuwen zoo veel behagen vonden, geheel ten onder. Van den beginne hadden voornamelyk de schietingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
den zondag plaets. Daervoor werd telkens door de Stad een prys geschonken. Op het einde der XVIe eeuw, maken die pryzen, op Stads-rekening, eene som van 8 pond groot uit. Voor die zelfde schietingen werd, in 1760, 20 april, een reglement opgemaekt. Daer moesten ten minste vyf Confraters aenwezig zyn. De inleg was van twee stuivers, behalve elks aendeel in de gemeene kosten. Hy die het lokael verliet voor het sluiten der rekening, betaelde tien stuivers. Daervoor mocht hy eene halve pint wyn drinken. Na het herstel van 't Gilde in 1802 werden voor de zondagschieting pryzen uitgeloofd, eerst eijerkoeken, dan tinnen en eindelyk Doornyksch-porseleinen tafelborden; thans worden die borden, met vergulde lysten en de wapens van 't Gilde bekleed, te Parys vervaerdigd. Van wynschietingen is weinig bekend. Het wyn-schieten begon om 1 ure namiddag, van Bavo tot half-maert, en ten 2 ure gedurende de zomermaenden. Men schoot den 15 maert 1756 om de craekelingen als naer gewoonte, 't geen bewyst dat dergelyke schieting vanouds in zwang was. In 1761, den tweeden Paeschdag, werd geschoten om eijerkoeken door den Overdeken gejond. Dat gemelde schieting in den smaek der Confraters viel, blykt daeruit dat dezelve vervolgens alle jaren plaets had. De schietingen om pryzen van plaisier namen haren oorsprong in eene schikking van het reglement van 1752. Elk Confrater moest, ten minste eens gedurende zyn leven, voor dergelyke schieting pryzen geven, namelyk dry tinnen borden, eene waerde hebbende van minstens 10 schellingen. Van 1646 wordt reeds van kanonschieting melding gemaekt. In 1753 werden aen het Gilde door Stads-Overheid twee metalen stukken geschonken, en voor die schieting werd in 1754 een reglement opgemaekt. De pryzen beston- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
den in geldsommen, waermede de winnaer zilveren voorwerpen met de wapens der Stad en van het Gilde, moest laten vervaerdigen. De laetste prysschieting, in het register van 't Gilde vermeld, had plaets den 24 juni 1759. De dry pryzen werden gewonnen door baron Della Faille, Jan Coppens en Jan De Bleecker. Eene nieuwigheid was het inrichten van eene schyfbaen voor pistoolschieting, den 16 januari 1835, welke echter weinig byval vond. Voor dezelve werd eene afzonderlyke party onder de Confraters geopend, den 26 october 1854. Er werd besloten dat gemelde schieting telkens den maendag zou plaets hebben. De inleg werd op 5 frank bepaeld. Den 4 maert 1856, werd dezelve regelmatig ingericht. Het reglement werd door Confraters Ad. Neyt, J. Hulin en J. Versturme opgesteld. De schietingen zouden plaets hebben in reeksen van dry kogels; thans geschieden dezelve in twee reeksen van vyf. Gemelde party begint in mei en staekt in september. Van 1497 af vinden wy schikkingen op pryskampen door het Gilde beschreven. De kosten werden verdeeld onder den Koning, den Deken, de Proviseurs en de Tienmannen. In 1539 werd te dien einde eene toelage door de Stad geschonken. Op pryskampen in de XVIe en de XVIIe eeuw hebben wy weinige byzonderheden aengetroffen. In 1760 had, den 26 en 27 mei, eene groote prysschieting, voor zilveren pryzen plaets, aen de pers, op den molen van Confrater Neyman, in den Acker. By deze waren schutters uit Aelst, Kortryk en Rouselare aenwezig. De zilveren vogel werd afgeschoten door den Koning van 't Gilde van Aelst die den eersten prys won. Den 9 september 1764, groote prysschieting aen de pers met de busse en 's anderendaegs met het kanon. De pers was gericht op den molen van Confrater De Somer, in den | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Ham. De oppervogel werd afgeschoten door J.-B. De Waghenere en de twee zyvogels door J. De Somer en Jaek Van der Beke. De medaljes voor de schieting met het kanon werden gewonnen door de Duitsche Kapiteins Wolff en C. von Baltz. Op voorstel van Confrater D'Huyvetter werd, op 17 october 1806, een groote pryskamp, met de busse, voor zilveren pryzen beschreven. De busschieters van al de Gilden van Vlaenderen, voornamelyk die van Aelst, werden uitgenoodigd. Er waren vyf pryzen, ter waerde van 350 gulden, door Confraters F. Claeys en Brebart vervaerdigd. De laetste groote prysschieting had den 1 juli 1850 plaets. Er waren twaelf pryzen, in zilveren serviezen te winnen en een dertiende prys, een gouden medalje, voor dengenen die het grootste getal wit zou geschoten hebben. In de eerste jaren zyner inrichting werd maer weinig door het Gilde van St Antone aen prysschietingen in andere steden deel genomen. Slechts in 1550 trokken eenige busschieters van Gent naer Harlebeke, waer zy dry zilveren pryzen wonnen. In de XVIIe eeuw werd maer weinig gehoor gegeven aen beschryvingen uit steden en dorpen van Vlaenderen ontvangen. Den 4 juli 1753 werd eene uitnoodiging van 't Gilde van Aelst door acht busschieters van St Antone beantwoord. Het volgende jaer, den 29 juni, trok het Gilde van St Antone naer dezelfde stad, maer weigerde aen de schieting deel te nemen, uit hoofde dat by dezelve, schutters van 't Gilde van Dendermonde, hetwelk men niet als een vry geoctroyeerd Gilde kon aenzien, aenwezig waren. De juistheid dier opmerking werd erkend door die van Dendermonde; want hetzelfde jaer, toen eene prysschieting in laetstgenoemde Stad moest plaets hebben, verzochten zy het Gilde van St Antone voor dezelve dag en uer te stellen. Hetwelk gedaen werd. Zestien Confraters van | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XL]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
St Antone begaven zich naer Dendermonde en wonnen daer den derden prys, door P. De Smet geschoten. Den 11 juni 1755 wezen de Gildebroeders van St Antone de uitnoodiging van die van Rouselare van de hand omdat de schieting op een en vrydag moest plaets hebben. De busschieters van 't Gilde van St Andries, te Nieuwpoort, 't Gilde van St Antone verzocht hebbende aen eene prys schieting op de pers deel te nemen, besloot men, den 21 april 1765, daer naertoe te gaen met vanen en standaerd, trommels, trompetten en keteltrommels, ten einde den prys te winnen, eene gouden medalje, voor de prachtigste intrede. In 1768 gingen onze Gildebroeders ook naer Geeraerdsbergen, waer zy eene schitterende zegeprael behaelden, welke echter hun recreatief-meester, James Houtstont, eenen geboren Engelschman, van wege de mededingende Waelsche schutters nog al hard moest bekoopen. De prysschietingen gedurende de tegenwoordige eeuw waeraen het Gilde van St Antone deel nam, waren die van Kortryk, 1802, waer Confrater Maertens, voor zyn aendeel, den oppervogel en nog eenen anderen vogel afschoot en eene zilveren koffiekan en vier zilveren serviezen won; die van Iseghem, van Haerlebeke en Lendelede, 1803, waer jubilaris Daniel Poelman eenen vogel schoot; die van Aelst, 1806, waer het Gilde van St Antone eene eeremedalje bekwam, en nogmaels die van Aelst, 17 september 1848, waer elf Confraters van St Antone den 1sten, 2den, 4den, 6den, en 7sten prys wonnen. In de groote pryskampen te Brussel ingericht, behaelden ook onze schutters talryke pryzen. Den 1 maert 1852, gaf de Eed in weerwil van den Overdeken en van den Deken, zyne aenkleving aen het daerstellen eener nationale prysschieting, op gelyken voet als de Zwitsersche bondschietingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
KOninck / Heer Heuver-Deken / Deken ende Proviseerders vanden Souvereynen Gulde vande Collen-vriniers, Canoniers ende Busschieters, onderhouden binnen der Stede van Ghendt, onder den Naeme, Titel ende Patronaetschap van S. ANTHONE. Doen te weten, uytte dien dat [Franciscus Willaeys filius Frans] onsen Mede-broeder als vry ende ghe-eedt zijnde in 't selve Gulde, vermagh (niet jeghenstaende de Placcaeten ende Ordonnantien ghemaeckt ende ghepubliceert op 't faict vande Jacht ende Voghelrye) midtsgaders van 't draghen van Wapenen achter Lande, met sijnen Stock ofte Handt-Busse, vryelijck sonder pericle van Calainge, te gaen wandelen achter Lande, om sijn plaisier, ende onderhoudt van sijn Konste, te schieten naer alle ongheprivilegierde Voghelen, ende passagiers. Soo ist dat wy den selven [Franciscus Willaeys filius Frans] inde bovenschreven qualiteyt naer 'tvermoghen, ons ende 'tvoorseyde Gulde daer toe verleenen by de GRAVEN ende GRAVINNEN van Vlaenderen ten effect voorseyt, ghecommitteert ende gheauthoriseert hebben, soo wy doen by desen. Versoeckende dien-volghende, aen alle Baillius, Meyers, Schauteeten, Justiciers ende Ondersaeten soo van s' KONINCKX onsen gheduchten Heere, ende Prince, als haerliedere Vassaelen die dit aengaen magh, dat sy den voornoemden [Franciscus Willaeys filius Frans] alomme vryelijck laeten passeren met sijnen voornoemden Stock ofte Handt-Busse, ende voorts hem doen laeten ende ghedoogen, rustelijck e volkomelijck genieten e ghebruycken van sijn voorseyde vermoghen, sonder hem te doen ofte laeten doen eenigh hinder, letsel, ofte moeynisse ter contrarie, alles naer 't uytwysen van 't voorseyde Privilegie e 't vermoghen. Behoudens dat hy te dien niet en contrariere, wel verstaende dat hem dese Commissie maer en sal dienen voor dit jeghenwoordigh Saysoen van Schieten. Te weten, vanden vyfthienden Augusti date deser, totten eersten van Maerte daer naer volghende. Sonder dat hy vermagh dese aen jemandt te leenen, ende is ghehouden die wederomme te brenghen in handen vanden Deken voor half Maerte voorseyt, al op de boete van Thien Schellinghen grooten. In oorconden der waerheyt hebben wy hier op doen Drucken 't Cachet vanden voornoemden Gulde, ende dese doen teeckenen by den Greffier vanden selven Gulde den xv. Augusti xvij. hondert [een]. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindelyk, op voorstel van den Overdeken, Karel Leirens, besloot het Gilde dat de oorlogskarabyn, gezamelyk met de busse en de pistool voor de oefeningen der Confraters zou aengenomen worden.
Voorrechten. - Vrye jacht en dragen van wapenen. - Toelagen. - Banketten. - Het voornaemste voorrecht van 't Gilde was de vrye jacht, door Keizer Karel in 1515 verleend, om te schieten op de niet-voorbehoudene vogels. Dit besluit werd gewyzigd door Philips II, 3 april 1570, in dien zin dat de jagende Gildebroeders de groote banen en beurtwegen niet meer mochten verlaten om achter lande met doelstokken te gaen. Welken prys onze busschieters aen dit voorrecht hechtten blykt daeruit, dat zy daerop de kleinste inbreuk niet lieten maken, maer zich krachtdadig verzetteden tegen alle inkorting of belemmering daerop gepleegd door den Groot-valkenier des Konings, en alles in het werk stelden om hetzelve, by gelegenheid, te doen vernieuwen en bekrachtigen. Zoo is het dat de Aertshertogen, by besluit van 17 januari 1611, verklaren, dat de Gildebroeders, van soo ouden ende langhen tyde datter gheen ghedyncken en is, het recht genieten om achter lande te gaen met hunne bussen en doelstokken en te schieten op al de niet gepriviligieërde vogels, als zyn eendvogels, meerlen, bruwieren, kraeijen, trekvogels, lysters en kleine vogeltjes, wordende begrepen onder de benoeming van geprivilegieërde vogels, waerop niet mocht geschoten worden, de zwanen, ooijevaren, reigers, pitoren, fazanten, patryzen en keetduiven. Ook waren de bevoorrechte Gildebroeders gemachtigd de pensjagers aen te grypen en hun het vuerroer af te nemen. Wierden zy zelven aengesproken, zoo hoefden zy slechts het bewys te toonen | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
dat zy waren van 't vrye Gulde van St Antheunis ofte van de busse te Ghendt, om onverlet te mogen doorgaen. Ten jare 1662 poogde Jaek De Cottrel, heer van Drongen, hun dit recht te betwisten en nam de bussen in beslag van eenige Gildebroeders, die op zyne landgoederen gejaegd hadden. De Eed van 't Gilde aerzelde niet zich tegen die handelwyze te verzetten en eene klacht by het Hof van Vlaenderen in te dienen met vraeg van 1,000 gulden schadevergoeding. Het Hof, by vonnis van 16 december 1662, gaf de zaek, ten volle gewonnen aen 't Gilde. Dit recht werd door de busschieters van St Antone uitgeoefend tot op hunne afschaffing, in 1703. By hunne herstelling door Maria-Theresia in 1752, werd verklaerd dat zy op de vrye jacht geene aensprack meer konden maken, zoo dat gemeld voorrecht hun bepaeldelyk werd ontnomen. In het vervolg wordt daervan niet meer gesproken. Van den beginne werden door heeren Schepenen onderstandgelden aen 't Gilde verleend, namelyk 6 pond groot 12 schellingen, jaerlyks, voor de schietingen, 12 schellingen aen dengene die den papegaei schoot en 3 pond groot aen Deken en Proviseurs 't hulpen van eenen habyte. Eerstgemelde som werd in 1525 met 12 schellingen verhoogd. In 1532 verbond zich de Stad aen het Gilde 16 pond groot jaerlyks te betalen, tot op de som van 100 pond, waervoor het Hof op den Voghelensanghe ingekocht was geweest, en wat later, nog 3 pond voor deszelfs onderhoud. Den 2 mei 1561, nieuwe toelage van 5 pond 4 schellingen voor de kanne wyns wekelyks te verdrinken door de schutters by de schieting aenwezig. In 1600 betaelde de Stad het te-kort in de kas van 't Gilde, te weten 36 pond groot, 16 schellingen 8 deniers; in 1606 en 1607 nog eenige kleine gelden voor wyngelt en zondags-pryzen; in | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
1609 werd toegestaen een jaerlyksche onderstand van 6 pond groot voor Koningschieting, de vrye invoer van wyn en bier, den dag der schieting te drinken, en bevryding van alle rechten en accynzen voor den Koning, gedurende den termyn van twee jaren; later, gelyke vrystelling van rechten, op den dag der schieting voor Stede-pryzen, voor twee kwart okshoofden Franschen wyn en twee tonnen bier. Al die onderstandgelden werden omtrent het einde der XVIIe eeuw, ondanks al de gedane opmerkingen, ingetrokken. Van banketten heeft men hier ter Stede, voornamelyk in de Hoofdgilden, ten allen tyde, veel gehouden en de Confraters hebben onderstandgelden te dien einde van Stadswege genoten, voor haerlieder ghecostumeerden wyn van Sint Antheunis daghe. Gedurende de XVIe eeuw vergastte men zich niet alleen op St Antonius-dag, maer ook daegs te voren. Voor het eerste banket schonk de Stad 24 schellingen of 12 kannen wyn. De overige kosten, ingevolge het reglement van 1609, werden door de algemeenheid gedragen. Na het herstel van 't Gilde (1752), behoorde de verordening van banketten den Ceremoniemeester; hy alleen vermocht wyn te laten halen, doch slechts vóór 10 ure, op straf van 8 schellingen boet, ten profyte der Kapel. De Koning van 't Gilde woont kosteloos alle banketten en avondmalen by, zoolang hy Koning blyft; wordt hy Keizer uitgeroepen, dan is hy zyn leven lang, van alle kosten vry. Opmerkelyk was het feestmael ter gelegenheid der opening van het nieuw lokael, in het Prinsen-hof (1756). Hetzelve werd door burggraef de Nieulant, Hoogbaljuw, door Vilain XIIII, Voorschepen, door de afgevaerdigden der Schepenen van beide banken bygewoond. De Prelaten van St Pieters en van Baudeloo, die uitgenoodigd waren geweest, hadden bedankt. Dat opgeruimdheid en vroolykheid by onze voorouders de | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
welvoeglykheid niet uit het oog deden verliezen kan hieruit worden opgemaekt, dat na het eindigen van voornoemd banket, een Confrater zich begeven hebbende met den Recreatief-meester naer eene onbehoorlyke herberg, vóór den Eed werd geroepen en van de lyst der Confraters geschrabd. Het laetste banket vóór de tweede afschaffing van 't Gilde had plaets ten Stadhuize, 1 october 1787. De leden der vier Hoofdgilden waren byeengekomen om elkanderen te bedanken voor diensten aen de Stad bewezen en het handhaven der openbare rust en veiligheid. Tydens de Fransche overheersching, onthaelde jubilaris Poelman de Confraters, ten getalle van vyftig, op een prachtig feestmael, waer een aental vroolyke liedekens gezongen werden. In het begin dezer eeuw, werden de banketten op St Antonius-dag gewoonlyk met de tegenwoordigheid van Stads-Overheid vereerd. Het laetste groote feest, waeraen al de Confraters deel namen, had plaets ter eere van den Overdeken K. Leirens, ter gelegenheid van deszelfs benoeming als officier van de Leopolds-orde.
Rechtsgezag. - Twistscheiding. - Processen. - Policie. - Het Gilde van St Antone stond in het grootste aenzien by al de andere busschieters-genootschappen van Vlaenderen; als Souverein Hoofdgilde oefende hetzelve een wezenlyk magistraetschap over gelyksoortige Broederschappen uit, en deed bepaeldelyk uitspraek over de geschillen, die by dezelve kwamen te ontstaen. Het Hof van Vlaenderen gaf bevel aen alle deurwaerders en officieren des Prinsen de hand te leenen ter uitvoering der vonnissen | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
door het Gilde van St Antone uitgesproken (7 juni 1616). Aen deszelfs wysheid en onpartydigheid werd overal hulde gedaen. Den 19 februari 1758, wendden zich de busschieters van St Barnabas, te Kortryk, tot het Gilde van St Antone om te weten wat er te doen stond met hunnen Koning, Jan De Schaut, die, wegens schulden, zich uit de voeten had gemaekt den gauden gaey van eeren, welke hem toevertrouwd was geweest, medenemende. Zoo hoog in achting by Magistraet en oppergezag stond het Gilde, dat op het enkel voorleggen van deszelfs registers, waeraen kracht van deugdelyke en geloofwaerdige bewysstukken was toegekend, alle geschillen betrekkelyk doodschulden, boeten of andere door Confraters of derzelver erfgenamen aengegane verbintenissen dadelyk opgelost werden. De eerste plicht van den Eed was op de stipte uitvoering van al de schikkingen des reglements een wakend oog te houden; doch zyne leden waren niet min bezorgd voor het volle handhaven hunner eigene voorrechten. Indien geschillen of twist tusschen Confraters oprezen, moest aen den Eed daervan kennis gegeven worden, en kwam het recht toe daerop uitspraek te doen. Dit voorrecht bezat de Eed reeds sedert 1488. Wat de toepassing van boeten of andere straffen betreft, hy, die zich beleedigd achtte, kon zich op den Eed beroepen, na voorafgaendelyk 12 stuivers, voor hofrecht, verpand te hebben. Kon de zaek niet in der minne bygelegd worden, zoo werd dezelve rechtstreeks vóór den Eed opgevoerd en de aengeklaegde moest zich mondelings verdedigen; niemand vermocht zich door een praktizyn, advocaet of notaris te doen bystaen, op straf van 8 schellingen boet. In 1753, Van Menschbrugge, Baljuw van 't Gilde, den Blazoendeken Van Elegem uitgescholden hebbende met hem | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
vagabont te noemen, werd veroordeeld aen denzelfden Van Elegem verschooningen te doen, acht dagen uit het Gildehof te blyven en eene boet van 2 schellingen te betalen, by moderatie. Hetzelfde jaer, 25 october, eenige Confraters buitensporigheden bedreven hebbende van aerd om de achtbaerheid van 't Gilde te benadeelen, verwees de Eed, op aenklacht van den Baljuw, en de getuigen gehoord, S. De Roo, J. De Bleecker, P. Barth, en J. Van Eechaute tot boeten van 6 grooten tot 2 schellingen en het leveren van een zeker getal waskaerssen, onder het beeld van den heiligen Antonius in het lokael te verbranden. Wy zouden nog meer voorbeelden van gestrengheid kunnen aenhalen; maer deze twee zyn genoegzaem om te doen zien met wat ernst men de hand hield aen het stipt uitvoeren van het reglement en het handhaven der regeltucht. Dezelfde strengheid werd nog krachtdadig uitgedrukt in het reglement van 1802. Hy die eenen Confrater beleedigde, hetzy in zaken het Gilde betreffende, hetzy wegens voorgaende feiten, politieke of godsdienstige gezindheden, of met kwaedwilligheid de inrichting of de gepastheid der marschen, stoeten, spelen of plechtigheden zoude beknibbelen, zal eene boet van 6 frank verbeuren. Indien, ten gevolge der uitgebrachte scheldwoorden, haet en nyd, onder de Confraters of onderlinge Gilden ontstond, zullen de plichtigen van het Gildeboek geschrabd worden; alwie uit het Gilde zal weggezonden worden, zal, onder geen voorwendsel, in het lokael, noch gedurende de schietingen, noch op andere stonden, mogen verschynen. Eindelyk, krachtens de reglementen van 1824 en 1850, is de Eed belast met de policie en het handhaven der goede orde; hy doet, zonder wederroep, uitspraek op al de geschillen, die zouden kunnen opryzen in 't Gilde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeten. - Ten allen tyde werd de stipte nakoming der reglements-schikkingen verzekerd door toepassing van boeten. Er waren byzondere boeten voor de leden van den Eed: onbescheidenheid werd met 20 grooten, nalatigheid met 20 schellingen gestraft: te laet komen in de vergadering, na het slaen van den lesten klokslag, werd met 6 grooten en na een half uer, met het dubbele verbeurd. Tydens het Fransch bewind, straffen zonder tal en zware boeten: 7 stuivers boet ten laste der leden van den Eed, die het proces-verbael der zitting niet teekenden, die spraken zonder oorlof of des sprekers rede onderbraken; 6 frank voor ruggespraek of onbescheidenheid; voor twist-dryvery met eenen collega, buiten de vergadering, wegens deszelfs gevoel ter vergadering uitgedrukt, voor weigering om de zael te verlaten, op bevel des voorzitters. In de vorige eeuwen, toen de verdediging der Stad en het handhaven der openbare rust en veiligheid vooral op de Hoofdgilden berustte, werd de verplichting om by alle openbare plechtigheden op te treden en wachtdienst te doen byzonderlyk door boeten, ten laste van alwie deswege zyne plicht verzuimde, bekrachtigd. Inzonderheid werden boeten opgelegd aen degenen die van de godsdienstige plechtigheden, het Gilde rakende, afbleven. Reeds in 1488 waren Deken en Proviseurs, die de hoogmis, op St.-Antonius-dag en daegs te voren de vespers niet bywoonden, strafbaer met eene boet van 2 tot 4 schellingen; ook moesten zy op straf van 2 grooten by de offrande tegenwoordig zyn in kostuem. Het bywonen van kerkelyke ommegangen of processiën en van lykdiensten van afgestorvene Confraters was verplichtend op straf van min of meer zware boeten. Gedurende de XVIIe eeuw verbeurde hy die aen een anderen Confrater zyn schrift van vrye jacht leende of het | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
zelve na het sluiten des jachttyds aen den Deken niet terugbracht, 10 schellingen boet. Toen, op het zelfde tydperk, het Gilde ongeveer negenhonderd leden telde, waeronder niet slechts veel treffelyke burgers, maer ook Magistraets-personen en mannen tot den hoogsten adelstand behoorende, was het hoogstbelangryk overdaed, weerbarstigheid, scheldwoorden, dreigementen, godslasteringen, zelfs vuilen praet en malle liedekens te beletten. Derhalve, ten einde de beleefdheid en welvoeglykheid onder Confraters steeds te onderhouden, had men van den beginne, boeten en zwaerdere straffen opgelegd aen diegenen welke den eerbied door allen treffelyken man aen zich zelven en aen zyne medeconfraters verschuldigd, uit het oog mochten verliezen. Hy, wiens slecht gedrag den Gilde min of meer oneer kan aendoen, was aen uitsluiting blootgesteld. Beleedigingen jegens eenen Confrater werd gestraft met 10 schellingen; de tweede mael met het dubbele; de derde mael werd de plichtige vóór den Eed gebracht (1618). Die met kaert of teerling, gedurende de oefeningen speelde, betaelde 6 grooten; die met kryt of kool op muren, deuren of vensters schreef, in de meubels sneed of die beschadigde, verbeurde 12 grooten. In het reglement van 1808, werd de boet voor beleediging op 63 centiemen gebracht. Het geval van weerbarstigheid aen Baljuw of Doeldeken komt op 3 frank; indien daeruit hevige twisten spruiten kunnen de plichtigen weggezonden worden uit het Gilde, en zullen bovendien met Stads-policie te rekenen hebben. In de eerste tyden van 't Gilde, waren de Tiendemans gelast met de ingaring der boeten; later was het de Blazoendeken of de Baljuw. De boeten brachten eene niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
onmerkelyke som op; kwade betalers konden door den Eed in rechte vervolgd worden.
Inleg. - Aenvaerding en uitsluiting. - Eereleden. - Confrateressen. - Volgens de statuten van 1488 waren de voorwaerden om in het Gilde aengenomen te worden de betaling van 8 grooten en het vervullen van zedelyke verplichtingen. In 1606 moest elk sollicitant een getuigschrift van goed gedrag en zedelykheid vertoonen en bewyzen dat hy tot de katholyke kerk behoorde en derzelver verplichtingen kweet. Elk Confrater moet zich van eene busse of doelstok voorzien, en de oefeningen van 't Gilde regelmatig bywonen. In 1611 werd, met toelating van heeren Schepenen, de jaerlyksche inleg op 5 schellingen gebracht. Vooral in de XVIIe eeuw stond het Gilde van St Antone in groote gunst: eenige Confraters lieten zelfs hunne minderjarige kinders inschryven, en erkenden in dezer naem eene doodschuld. In 1752 werd besloten dat een Confrater, die een onteerend vonnis zou ondergaen, dat hy Gildebroeder infaem quaeme te worden, uit het Gildeboek moest geschrabd worden. Om den aenkoop te betalen van het nieuw lokael in het Prinsen-hof, werd, in 1752, de inleg op 8 schellingen gebracht, en vier jaren later moest elk Gildebroeder een dubbelen gouden souverein betalen voor het inkorten der schulden van 't Gilde. Na de tweede herinrichting van 't Gilde van St Antone, in 1802, bevond men zich meermaels, onder 't geldelyk opzicht, in groote verlegenheid. Het getal der leden was gering, en daerby nog waren trage betalers; tevergeefs bedreigde men de onwilligen met het aenplakken hunner | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina L]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
namen; men werd genoodzackt hen uit het Gilde te bannen. In 1807 werd deze maetregel op negen leden, en in 1810 op acht toegepast. Vandaer de noodzakelykheid om met meer omzichtigheid in het aenvaerden van nieuwe leden te werk te gaen. Dus werd bepaeld, in het reglement van 1808, dat elk persoon, onberispelyk van gedrag en zeden, zich kon aenbieden, om als Gildebroeder te worden aengenomen; hy zal door eenen Confrater moeten voorgedragen worden, en zyn naem zal aengeplakt blyven in de gewone vergaderingszael, gedurende ten minste acht dagen voor zyne aenvaerding. De jaerlyksche inleg werd in 1850 op 12 frank 70 centiemen, en in 1860 op 15 frank voor de nieuwe leden gebracht. Volgens het reglement worden alle Confraters, daertoe tweemael aenzocht zynde, den jaerlykschen inleg niet betalende als ontslaggevers aenschouwd, en zullen voor het verschuldigde, boeten, inschryvingen en doodschuld, vervolgd worden. Zullen uit het Gildeboek geschrabd worden: al diegenen welke weigerig zullen zyn zich aen de verzoeken en de besluiten van den Eed te onderwerpen; zy die, ondanks eene tegen hen uitgesprokene opschorsing, zullen bestaen in het Gilde te komen, die, na eene eerste ondergane opschorsing, zich zullen plichtig maken aen herval; die door hun gedrag zich zullen onwaerdig maken om als Gildebroeder gerekend te worden; eindelyk de ruststoorders en twistzaeijers. Aen den Eed alleen komt het toe de beweegredenen tot uitsluiting te waerdeeren. By besluit van 4 mei 1856 worden heeren officieren van het garnizoen, op voorstel van eenen Confrater, in het lokael toegelaten en kunnen aen de schietingen deel nemen, mits 3 frank per kwartael, vry van inkomgeld en doodschuld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Van eereleden hebben wy geene melding gevonden, vóór het begin dezer eeuw. Eerst werd in 1812 met die benoeming vereerd F. Stobbelaers, Voorzitter der Fonteinisten. Luidens 't reglement van 1850 kan die onderscheiding gegeven worden aen alle personen, die aen 't Gilde uitstekende diensten zullen bewezen hebben. Van Confrateressen wordt alleenlyk gezegd dat men haer al den verschuldigden eerbied en achting moet bewyzen. Een en zeventig Confrateressen werden ingeschreven gedurende de XVIe eeuw: later groeide dit getal merkelyk aen. In een enkel jaer, 1610, werden er dry en vyftig aenvaerd. De XVIIIe eeuw levert er maer 6 op en de XIXe eene, mevrouw Maelcamp, geboren de Virelles, die zich liet inschryven tydens de feesten, ter gelegenheid van het huwelyk van Napoleon, gevierd.
Doodschuld. - Leeningen en Schulden. - Loteryen. - Oudtyds teekende elk Confrater, op den dag zyner aenvaerding, eene doodschuld jegens het Gilde of gaf een geschenk. Dit heette doodschuld, omdat de betaling er van tot den dood des Confraters kon verschoven worden. Het minimum, dat men geven kon, was bepaeld; gegoede personen schonken somwylen aenzienlyke sommen. In de opbrengst der doodschulden vond het Gilde een zyner voornaemste hulpmiddelen. In 1488 beliep de doodschuld, welke, by hunne inkomst, de Gildebroeders teekenen moesten, niet boven de 12 grooten. Zy waren meest al geringe lieden; maer welhaest lieten zich voorname personen in het Gilde opnemen, en deden aen hetzelve milde geschenken. In 1562 bekwam het Gilde van Philips II de machtiging om de kinderen en erfgenamen van afgestorvene broeders ter betaling van doodschulden te dwingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten einde de betaling der doodschulden te verzekeren en te bespoedigen vertoonde de Eed, den 21 november 1609, aen heeren Schepenen, het register van 't Gilde, waer Karel Van Redeghem, heer van Liedekercke, ingeschreven was voor eene doodschuld van 10 gouden kronen. Heeren Schepenen verklaerden het gemelde register geloofwaerdig en authentiek en de daerin ingeschrevene sommen eischbaer. De Deken was met het innen der doodschulden gelast. Nooit werd een Gildebroeder van de betaling zyner doodschuld ontheven. Degenen die in twee of dry Gilden ingeschreven waren, ofschoon zy maer in één derzelve gehouden waren dienst te doen, moesten toch hunne doodschuld in al de Gilden, waervan zy deel maekten, betalen. De hoofdofficieren der Spaensche troepen, die de bezetting van het Kasteel uitmaekten, werden somwylen by de feesten en schietingen van 't Gilde uitgenoodigd; uit erkentenis en voor bedanking teekenden zy het register en erkenden eene doodschuld, by voorbeeld, Juan de Velasco, zoon van don Juan de Salazar, schreef zich in voor 100 gulden, en Francisco Antonio de Agurto, voor 100 patacons en 100 realen (1663). Het Gilde aenvaerdde met dankbaerheid het geschenk gedaen door Coenraed de Herre, van een half-tonnetje Rynschen wyn, te drinken na zyn overlyden, en de gift van Lodewyk Pyn, namelyk, eene ton van het lekkerste bier, dat in Stad zou kunnen gevonden worden. In 1752 werd de doodschuld op 2 pond groot bepaeld, waervan de helft met baer geld te betalen. Het reglement van 1850 bracht dezelve op 24 frank. Ontslaggevers of uitgeslotenen zyn gehouden hunne doodschuld te kwyten. Wy hebben reeds gesproken van de geldelyke moeijelykheden, waermede het Gilde, in de XVIe en de XVIIe eeuw, te worstelen had. In dringende behoeften nam gewoonlyk | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
de Eed zyne toevlucht tot het Stadsbestuer en doorgaens met een goed gevolg. Maer toen de Gilden min gewichtige diensten te bewyzen hadden, kon hun de Stad niet meer, als voorheen, eene zoo milde hand toereiken, en moesten zy zelven het finantieel evenwicht trachten te behouden. Vandaer de noodzakelykheid, waerin het Gilde zich bevond, om geldleeningen aen te gaen. Voor het aenkoopen, herstellen en inrichten van het nieuw lokael in het Prinsen-hof, 1752-1757, werden gelden gelicht ten bedrage van ongeveer 4,900 pond groot. In het begin dezer eeuw, 1806, had het Gilde eene schuld van 762 gulden 11 stuivers. De betaling dezer som werd verdeeld op al de leden, die elk 11 gulden stortten. De Koning van 't Gilde, Vilain XIIII, schonk voor zyn deel, eene som van 100 gulden. Na den val van het Fransch Keizerryk en het herstel van 's Lands onafhankelykheid, hadden de plechtigheden en achtereenvolgende feestlykheden, waeraen het Gilde geroepen werd het zyne by te dragen, deszelfs geldmiddelen geheel en al uitgeput. Alles werd aengewend om aerde aen den dyk te brengen, vrywillige giften, gedwongene en vrywillige leeningen, verkooping van voorwerpen den Gilde toebehoorende, als keteltrommels, eenige stukken grof geschut, voorbarige betaling van doodschulden, verdubbeling van den jaerlykschen inleg, dit alles kon bezwaerlyk de opening aenvullen. Eindelyk herleefde het vertrouwen in 1826 en eene vrywillige inschryving kon geopend worden, welke de som van 2,420 frank opbracht, benoodigd tot het inrichten van het nieuw lokael gelegen achter St Pieterskerk. Elf jaren later werd, in tweemael, eene nieuwe som van 2,000 frank gelicht, te verdeelen onder de leden by aendeelen van 20 frank. Eindelyk werden nog twee andere inschryvingen van 2,000 en 2,500 frank geopend | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
onder de Confraters. Al die schulden zyn heden grootendeels afgelost en de geldelyke toestand van 't Gilde is voldoende. Geen wonder dat eene Maetschappy, zoo dikwerf in verlegenheid om aen geld te geraken, raedzaem gevonden heeft loteryen in te richten. In 1759, werd met toelating van Keizerin Maria-Theresia, eene lotery, ten kapitale van 10,000 gulden wisselgeld, geopend: 4,000 briefjes van 2 gulden 2 stuivers zouden worden uitgegeven; er waren 1,002 pryzen en 4 premiën te winnen. Hetzelfde jaer werd eene tweede lotery van 6,600 gulden aengekondigd. De eerste lotery, waervan 500 briefjes niet konden geplaetst worden, bracht eene winst van 21 pond groot 19 schellingen op; de uitkomst der tweede is ons niet bekend, noch die der volgende. Eene vierde lotery begon in de maend april 1760. Er waren 12,000 loten, een kapitael van 11,000 gulden verbeeldende, en in 4 klassen verdeeld, van 10, 20, 30 en 40 stuivers het lot. Gemelde lotery sloot met een verlies van 9 pond groot. By de vyfde verloor wederom het Gilde de som van 301 gulden 13 stuivers. De slotsom der zesde bedroeg 1,439 gulden 10 stuivers in ontvangst en 1,071 gulden in uitgaef. De zevende bleef zonder uitslag; by de achtste won het Gilde 378 gulden en by de negende 989 gulden, by de elfde 689 gulden, by de dertiende 443 gulden; maer de 14e, de 15e, 16e en 17e sloten met een te kort van 200 à 300 gulden. De 32e, welke getrokken werd in de maend december 1765, was de laetste. Het octrooi door de Keizerin verleend was verstreken en de aenvraeg om een tweede te verkrygen werd van de hand gewezen.
Kostuem. - Wapenen. - Vaendels. - Halsketen des Konings, juweelen en sieraden. - Schilderyen. - Medaljes. - Reeds van den beginne onderscheidde zich het Gilde | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
van St Antone, gelyk de andere Gilden en Neringen, door een byzonder kostuem. Gedurende de XVe eeuw waren Deken en Proviseurs gehouden een kleed, op eigen kosten, te laten maken. Op de mauwen was het wapen van 't Gilde gestikt. Hy, die zyn kleed over 't jaer behield, wanneer het noch versleten noch beschadigd was, betaelde 12 grooten voor het altaer. De Koning der gaeischieting ontving van Stadsschatmeester 12 schellingen thulpen van zynen habyte. Tenzelfden einde kregen de Tiendemans jaerlyks 6 schellingen. M. Edm. De Busscher beschryft, als volgt, de teekening, door Felix De Vigne, van het kostuem der busschieters van St Antone: In de XVe eeuw droegen de busschieters van St Antone, in krygskostuem, den malienkolder en het halsstuk, eenen blooten yzeren stormhoed en gele broek; op den lyfrok, een met de kleuren en kenteekens van 't Gilde versierd overkleed. De Hoofdman is gewapend van hoofd tot de voeten en voert een geteekend schild; als aenvallend wapen draegt hy het tweesnedig zwaerd; de Confraters zyn gewapend met de lontbus. In de XVIIe en XVIIIe eeuwen, was het kostuem slechts vereischt voor eenige beambten van 't Gilde. Ook de bedienden droegen een afzonderlyk kleed met het wapen van 't Gilde. In 1807, ter gelegenheid van St Napoleons-dag, werd het kostuem der Gildebroeders vastgesteld als volgt: Burgerkleed in groen laken, met vergulde knoppen; zwart vest met korte broek en kousen van 'tzelfde kleur; schoenen zonder gespen of laerzen, Fransche hoed, met roodgroene kokarde. De Standaerddrager zal eene roodgroene sjerp dragen, en evenals de Kapitein en de Vaendrig, eenen vederbos op den hoed. Ter gelegenheid der gaeischieting, tydens de groote ten- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
toonstelling der voortbrengselen van 's Lands nyverheid, in 1820, besloot de Eed dat de Confraters gehouden zouden zyn in den stoet en ter schieting te verschynen met een rond vest van Indisch nankin, met wit ondervest en halsdoek, met een groene lederen klapmuts, op straf van 10 frank boet. Tydens de stichting van 't Gilde waren de wapenen, waervan men zich bediende, de busse, de serpentine ende handcoleuvre. Volgens een besluit van 1606, werd niemand als lid ingeschreven zoo hy niet met eene handbus voorzien was. Dry jaren later gebruikte men, by schietingen, doelstokken of enkelyk stokken, musketten en andere bussen. In een rekwest, ten jare 1646 by heeren Schepenen ingediend, verklaren de Confraters dat zy zich sedert jaren oefenen in het schieten metten doelstoke, vierroers ende snaphaene. Van de wapening der Confraters wordt geen gewag meer gemaekt tot 1860, toen de krygskarabyn, gezamelyk met het juistheidsgeweer, aengenomen werd. In de XIVe eeuw bloeide de wapenmakery te Gent; in de volgende was dezelve in volle verval. In 1484 vond men hier ter Stede geenen enkelen wapenmaker, zooals men het althans zou kunnen opmaken uit de volgende aenteekening in Stads-rekeningen: Item betaelt ten beveelne van Scepenen meester Hubrecht, busghietere, woonende tYpre, up zynen aerbeyt van twee metalen cortauwen te ghieten, 5 gr.In de XVIe en XVIIe eeuwen werden Arnold Petit, Robrecht Daneels en Hendrik De Graeve ontheven van dienst te doen in de burgerwacht, als zynde de eenige wapenmakers, die te Gent bestonden. Wy laten hier de naemlyst volgen der wapenmakers, leden van 't Gilde, welke hunne nyverheid te Gent uitoe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
fenden gedurende de XVIe eeuw en de eerste helft der XVIIe. Waerschynlyk waren er geene andere.
In 1818 vereerde Joseph Fretin, van Dixmude, aen 't Gilde zyne handbus, in 1629 gemaekt. Of dit wapen te Gent vervaerdigd werd weten wy niet. Eerst in 1646 wendden zich de busschieters van St Antone, wenschende het Gilde meer luister en ontzag by te zetten, en meer verscheidenheid in hunne oefeningen te brengen, tot heeren Schepenen van der Keure, ten einde oorlof te bekomen om zich met grof geschut te mogen oefenen. Zy deden het aenbod om een stuk kanon op eigene bekosting te laten gieten. Dit werd hun toegestaen, en van dit tydstip af, bezat het Gilde steeds eene afdeeling artillery. Krachtens reglement van 1753 werd het grof geschut geplaetst onder het kommando van den Konstabel, en dit zelfde jaer, schonken heeren Schepenen van der Keure aen het Gilde twee stukken kanon. Het volgende jaer bezat het Gilde een tamelyk wel voorzien geschutperk, dermate dat het vier kleine stukjes aen de busschieters van Dendermonde kon afzenden. In een vlugschrift betrekkelyk de Brabantsche omwen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LVIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
teling zien wy dat het grof geschut van St Antone, tydens de gevechten, welke in de Stad Gent plaets hadden, aen het begin van de Oud-burg, in de richting der Veerle-plaets, geplant was. Het is ons onmogelyk te zeggen hoe dit geschut ter beschikking der patriotten gesteld werd. In 1805, dry jaren na deszelfs tweede herstelling, werd het Gilde gemachtigd wederom een artillery-perk in te richten en begon met verscheidene kanon stukken en yzeren kogels, by Confrater Van der Eecken, ten pryze van 222 gulden, aen te koopen. Den 18 september 1806, gaf zekere Devos, kanonnier ten dienste van 't Gilde, kennis dat tydens de Brabantsche omwenteling, tien metalen stukken ten zynen huize in bewaring werden geplaetst, en later door Confrater Schits, op bevel van den Hoogbaljuw, werden weggehaeld. Naderhand werden die stukken naer Overmeire, ten huize van Wirinck, smelter, vervoerd. Waerschynlyk behoorden gemelde kanonstukken aen 't Gilde van St Antone. In 1821 besloot het Gilde niet wetende hoe zyne schulden te betalen, zyne yzeren kanonnen en keteltrommels te verkoopen. Diensvolgens werden, eenige dagen daerna, twee yzeren stukken met hunne rolpaerden en toebehoorten, ten pryze van 31 gulden, verkocht; daerna nog twee yzeren bomketels, een wagen en twee keteltrommels met hunnen vollen opschik. Het volgende jaer, in februari, vereerde prins Frederik der Nederlanden het Gilde met het geschenk van een metalen stuk dat, den 26 maert, door Kolonel Muller aen Confraters K. Fervaecke en Eug. d'Hane afgeleverd werd. Uit dankbaerheid voor dat prinselyk geschenk, werd door den Eed aen prins Frederik een gouden medalje aengeboden. Behalve het stuk door prins Frederik geschonken, bezit thans het Gilde nog twee fraeije kleine metalen kanontjes, | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
het jaertal dragende van 1671 en in 1825 door Hendrik Fowler vereerd, en eenen nog ouderen metalen bomketel. Het bezit nog twee bloote yzeren stormhoeden en twee harnasen, uit de XVIIe eeuw. Volgens Felix De Vigne, was de banier der Gentsche busschieters, in de XVe eeuw, lazuer, met twee gouden kruiselings over elkander liggende handbussen, benevens vier zilveren T 1-2-1. Dezelve was vierkantig en bovenop de schacht stond een lansyzer. In 1611 werd de standaerd gemaekt, zooals dezelve op de schildery van Hals wordt aengetroffen, met het Burgondisch roode kruis op een witten doek; te midden prykt het wapen van 't Gilde; aen de vier hoeken steigert de leeuw van Gent en die van Vlaenderen, beurtelings. In dezelfde schildery komt nog voor eene door eenen ruiter gedragene vaen, boven op den Meulenberg, met de beeltenis van St Antone en een op affuit geplaetst kanon. Aen de rechter hand des heiligen, bezyden de schacht, ziet men twee kruiselings over elkander liggende handbussen. Na het herstel van 't Gilde ten tyde van Maria-Theresia, lieten de Confraters dadelyk eene nieuwe vaen en eenen standaerd maken. Deze standaerd is nog aenwezig. Het doek is groen damast, met verguld zilver, aen beide zyden, geborduerd. De beeltenis van St Antone, de eereschilden en de twee gekruiste karabynen zyn met zyde gestikt. De fulpen schouderriem is insgelyks met verguld zilver geborduerd en werd geschonken door Confrater Willems in 1810, ter gelegenheid der intrede van Napoleon I. Reeds in de XVIe eeuw bezat het Gilde eene halsketen, welke door den Koning in openbare plechtigheden en vergaderingen van den Eed gedragen werd. Wat er van dit kostbaer pronkjuweel geworden is, weten wy niet. Het nieuw halssieraed, omstreeks 1629 vervaerdigd, bevindt | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
zich nog in het juweelkistje van 't Gilde, en is van louter goud. Hetzelve bestaet uit 14 eenparige schakels en even zooveel Burgondische vuerstalen. De schakels zyn samengesteld uit twee gekruiste gouden handbussen, met yzerkleurige loopen, eene lazure G beschuttende. Boven de bussen staet eene zilveren kroon met gouden loofwerk, van onder, eene insgelyks lazure T. Aen de rechterzyde steigert een gewapende zwarte leeuw, de gouden tong uitstekende; aen de linker, een gewapende witte leeuw, met goud gekroond. De vogel of geëmailleerde papegaei, op eenen boomtak zittende, draegt op den rug de Keizerskroon. Op de keerzyde van elken schakel staet de naem des schenkers: Antheunis Goetgebeur, Koning, 1638; Judocus Claerbaut; Jan De Jonghe; Jan Pien, Koning, 1649; Phlips Volckaert, heer van Weldene, Koning, 1651; Emmanuel Ballet, heer van Leeuwenburg, Overdeken (1649); Jan De Seclyn, heer van Hoochstrate; Jan Dhont, Koning, 1632; Jan Vyleim (Vilain), Koning; Pieter Van Haute, Koning; Christiaen Valentyn, Koning, 1662; Frans Maes, Deken; Karel Leirens, Overdeken, 1854; Karel Hulin, tydelyk Overdeken, 1860 en 1866. Op de keerzyde des vogels staet het wapenschild van het geslacht Volckaert. Den 13 juni 1652, betaelden Antheunis-Ferdinandus Volckaert en deszelfs broeder Frederik-Frans, Phlipz., den vogel 9 pond groot. De halsketen, in haren huidigen toestand, is niet, volledig. Wy vinden in het register van 't Gilde dat in 1629 Pieter Dhamere, Koning, 32 gulden gaf aen den Eed voor twee schakels. Adriaen De Cnoop, Balthazarsz., liet, in 1632, eenen schakel maken, die hem 20 schellingen koste. Hetzelfde jaer, liet Jan De Grave, Koning van 't Gilde, eenen anderen schakel vervaerdigen, in stede van den | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
gouden ketting door zyne huisvrouw voor doodschuld in 1617 beloofd. Ingevolge een besluit, door den Eed in 1752 genomen, heeft de Koning het recht de gouden halsketen van 't Gilde te dragen. Degene die zal Keizer uitgeroepen worden, zal dezelfde keten in eigendom mogen behouden, mits 50 gulden carolus betalende. Dit is nog, sedert gemeld besluit aen geenen Confrater te beurt gevallen. Gedurende de XVIIIe eeuw, in de H. Sacrament-processiën, droeg de Overdeken de halsketen, welke men in dien tyd het Gulden Vlies noemde. Met te beginnen van de XIXe eeuw werd dezelve gedragen door denzelfden ambtenaer in de algemeene vergaderingen en in de byeenkomsten van den Eed. Slechts in de XVIIIe eeuw, werd het dragen van eere teekens door de leden van den Eed en de Confraters in voege gebracht. Wy hebben al diegene welke, ter onzer kennis, nog bestaen laten graveren. Het Gilde van St Antone bezat ook nog altaer-versieringen door voorname geestelyken geschonken. In 1607, gaf Jan-Baptiste de Rodoan, heer van Biese, al het benoodigde om mis te lezen. Eenige jaren later (1627), liet, Gillis Bauters, pastor van St Michiels-kerk, op zyne eigene kosten, het altaer van het Gilde versieren. Vroeger had Pieter Pype, priester, gift gedaen van zyne cosule ende gheerusele. De talryke gouden en zilveren juweelen, gezamelyk met de charters en de oude registers, werden geroofd tydens de beroerten der XVIe eeuw. In de volgende eeuw werden deze verliezen gedeeltelyk hersteld. In 1652 stelde Augustinus Van der Beke 5 dubbele gouden Jacobus als doodschuld voor zynen zoon Augustinus tot het maken van een glasraem, boven hetwelk zyn wapenschild prykte, dat in hout gesneden en op glas geschilderd was. Omtrent 1660, gaf Jan | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Cleruwe, Procureur ten Hove, insgelyks een glasraem. Augustinus d'Herrera, bevelhebber van 't Kasteel, schonk, in 1592, eenen fraeijen zilveren beker, en Karel van Burgondië gaf ook, in 1619, eenen beker ter waerde van 200 gulden. Dit alles werd aengeslagen in 1703. Na de vestiging van 't Gilde in 't Prinsen-hof, betaelde Confrater J. Van Menschbrugghe het behangen der groote vergaderingszael, en schonk eene schildery. Eenige leden van den Eed lieten, op eigen kosten, eene ruime tent maken om de Confraters, by schietingen, te beschutten. Den 25 maert 1764, schonk H. Falligan, Koning, twee fraeije bekers in gedreven zilver. Het Gildehof in den Vogelzang was versierd met een aental schilderyen en portretten, welke verstrooid werden, toen men van dit lokael eene kazerne maekte. Eenige dier schilderyen zyn bewaerd gebleven. Twee derzelver behoorden in 1756 aen de kinderen van mevrouw weduwe Elbo en aen baron de Heems. Deze heer stond gratis zyn aendeel in gemelden eigendom af ten voordeele van 't Gilde; het andere werd gekocht door den Eed. Eene dier schilderyen door Hals gemaekt, verbeeldt eene gaeischieting op de Plaisante-vest. Zy werd verkocht gelyktydig met het Gildehof in 1797. Toen de heer Jaek Van der Straeten eigenaer wierd van gemeld lokael, liet hy de schilderyen uitnemen en schonk edelmoedig aen 't Gilde de schilderyen van Hals met de portretten daerrond geplaetst. De andere schildery door baron de Heems geschonken verbeeldt St Antone predikende. Zy werd gemaekt door Jan Van Cleef, die zich in Gent kwam vestigen in 1667. Deze schildery, onzes dunkens, bevindt zich tegenwoordig in de handen der erfgenamen van den heer Jaek Van der Straeten. In 1766 liet de Eed twee andere schilderyen maken door Phlips-Lambrecht Spruit en betaelde 50 pond groot; de | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
eene verbeeldt eene schieting met het kanon, de andere eene schieting met den bomketel. In die schilderyen ziet men de portretten van het meeste deel der Confraters van dien tyd; zy hadden daervoor elk 14 schellingen betaeld. Beide schilderyen werden uitgeteekend en gegraveerd door den heer L. Verboeckhoven en terug geschonken aen 't Gilde in 1862 door den heer Jaek Van der Straeten. Moge dit voorbeeld vele navolgers vinden! Al de gouden en zilveren medaljes, welke het Gilde oudtyds bezat, zyn verdwenen. Hoe zyn dezelve verloren gegaen? Degene die nog voorhanden zyn, behooren tot de tegenwoordige eeuw. In 1792, behaelde P.-F. Cnockaert, lid van 't Gilde, den eersten prys van bouwkunde in de Academie van Gent; het Gilde schonk hem eene eermedalje. Het volgende jaer werd dezelfde hulde bewezen aen J.-B. Hellebaut, primus van de Universiteit van Leuven. Het Gilde van St Antone schonk aen dien heer den titel van eerelid en eene gouden medalje, welke hem plechtig, den 26 oogst 1793, om den hals werd gehangen. De derde onderscheiding van dien aerd viel te beurt in 1817 aen Confrater D'Huyvetter, Penningmeester van 't Gilde, voor bewezene diensten. Een gouden borstsieraed, door De Bast gegraveerd, werd hem vereerd. Eene andere gouden medalje, insgelyks door De Bast gegraveerd en welke 100 gulden kostte, werd, in 1823, aen prins Frederik der Nederlanden opgedragen. Z.K.H. had, sedert jaren aen het Gilde blyken van Hoogstdeszelfs genegenheid gegeven, den titel van Koning aenvaerd, en het Gilde met het geschenk van een metalen kanon vereerd. Dry jaren later (11 maert 1826) werd eene zilveren vergulde medalje door den Eed aen Confrater Deken Blancquaert, voor goede en trouwe diensten, overhandigd. Dit is de laetste eerepenning door 't Gilde geschonken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Eertyds, in de vergaderingen van den Eed, droeg de Deken dwars over de borst aen een groot lint, ten kleuren van 't Gilde, de medaljes, welke hetzelve in gedenkwaerdige tydsomstandigheden ontvangen had. Thans zyn van die medaljes maer acht meer aenwezig. De oudste dagteekent uit 1807. De leden van 't Gilde van St Sebastiaen, uit erkentenis voor de eer bewezen aen hunnen Koning K. Heyman, die in de schieting van 15 oogst den eersten prys gewonnen had, boden aen het Gilde van St Antone dry medaljes aen, waeronder eene gouden, de met papierbloempjes gekroonde zinnebeelden beider Gilden voorstellende. Op den rand staet het opschrift: Nulla dies pacem hanc nec foedera rumpet. Gand. MDCCCVII. Op de keerzyde: La Confr. de l'arc honorée dans la personne de son com.re C. Heyman, procl. le xvi août, vainqueur dans les jeux publ. de l'arqueb. rend à la Confr. de S. Ant. ce gage d'union et d'amitié. De Eed besloot dat gemelde medalje zorgvuldig zou bewaerd blyven, en dat men daermede by feesten en eeretogten dien Gildebroeder zou vereeren, die deze onderscheiding waerdig zou geacht worden. Den 15 oogst 1808 schonk graef Della Faille, Meijer der Stad Gent, aen het Gilde van St Antone eene gouden medalje, met de namen van heeren Della Faille, K. Vilain XIIII, D. Poelman en K. Heyman en de letters B. (Bayley), P.-L. (P. Lorio), F.M. (F. Maertens), W. (Willems?) en P.N.R. (Rooman?) Het randschrift luidt: Se quoque principibus permixtum agnovit. V. AE. III octob. MDCCCVIII. Op de keerzyde staet: Jos. Dellafaille, quod, praetor Gandav. in ludis publicis princeps palm. retulit, hoc sociis D. Antonî perp. munificentiae gratus D.D. XV. aug. MDCCCVIII. Den 13 februari 1811 schonk baron Pycke, Meijer der Stad Gent, insgelyks aen 't Gilde van St Antone eene medalje, | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
om zyne voldoening te betuigen wegens diensten door hetzelve bewezen. In 1814, na het vertrek der Fransche troepen, werden nieuwe medalje door de Stad Gent aen de vier Hoofdgilden en aen de Maetschappyen van Ste Cecilia en van Rhetorica geschonken. Het randschrift voert: Pro publ. tranquill. fortiter asserta, en op de keerzyde: Ganda memor. MDCCCXIV. Eene andere medalje werd aengeboden aen dezelfde Gilden en Maetschappyen door graef Della Faille-d'Hane. Zes jaren later werd een bronzen gedenkpenning ter gelegenheid van het leggen van den eersten steender Gentsche Hoogeschool geslagen aen 't Gilde door de Overdeken Della Faille overhandigd. Den 3 october 1850, zond het Brusselsche busschietersgenootschap wenschende zyne genegenheid te bewyzen aen het Gilde van St Antone te Gent, aen hetzelve een zilveren eerpenning. Den 24 mei 1855 schonk de heer K. Leirens, Overdeken, aen 't Gilde eenen fraeijen stempel met het wapenschild van 't oude Gilde der busschieters te Gent. Het is een der schoonste kunstwerken des Gentschen graveerders J.-P. Braemt. Ziedaer het weinige, dat overblyft der kostelykheden, menigvuldige klachten aengetroffen wegens verlorene of vermiste juweelen. Meermalen werd, door bevel van den Eed, een inventaris gemaekt van alles wat aen 't Gilde toebehoorde; doch na verloop van eenige jaren geraekte die inventaris verloren; geen enkele werd ooit geregistreerd. In Gilden of Maetschappyen worden doorgaens de oude schriften en kostbare voorwerpen aen de bestuerders toevertrouwd. Met verloop van tyd vergeten de bewaerders zelven het eene of het andere, wanneer zy, zooals het meermaels gebeurt, gestadig in hunne bediening behouden | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
blyven. Een andermael komt de Confrater, die de oude schriften en juweelen ter bewaring ontvangen heeft, te overlyden; de ten sterfhuize bevondene voorwerpen worden door de erfgenamen verkocht en het Gilde vraegt zynen eigendom terug, wanneer het te laet is. Dan gaen die kostbare heiligdommen vreemde verzamelingen verryken. Toen wy onlangs het musaeum van Kensington te Londen bezochten, vonden wy daer niet de heerlyke wapenen en toerustingen van het Hoofdgilde van St Michiel te Gent? Hoe zyn dezelve daer gekomen? De Confraters van St Antone hadden de handvesten en de registers van 't Gilde aen Jan De Bleecker, deszelfs schatbewaerder, toevertrouwd. By zyn overlyden, werd het Gilde genoodzaekt deze van zyne weduwe af te koopen! (1819). Hooger hebben wy een niet min treffend geval aengehaeld: Jan De Schaut, Koning van 't Gilde van St Barnabas, te Kortryk, gedwongen zynde, wegens schulden, zyne geboorte-stad te verlaten, koos het hazepad, met het gouden halssieraed, dat hy ter bewaring ontvangen had, in zyne zakken. Wilden wy de jaerboeken der Gilden en Maetschappyen doorbladen, zoo ware het ons gemakkelyk meer voorbeelden van gelyksoortige verliezen en verduisteringen aen te halen. Onzes dunkens zou er een middel kunnen gevonden worden om die zoo beklaeglyke ontvreemdingen te vermyden, namelyk de juweelen, vaendels, medaljes, eereteekens, oude wapenen, charters, kortom al de kostelyke voorwerpen aen Gilden, en byzondere Genootschappen toebehoorende, aen een Stedelyk musaeum te vertrouwen. Dezelve zouden aen het publiek, in glazen kassen, ten toon gesteld worden; dagelyks zouden de Gildebroeders kunnen vaststellen dat niets verdwenen of verloren is geraekt, en zeker zouden zy daer meer genot by vinden dan het nu het geval | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
is, daer zy dezelve slechts in geheel zeldzame omstandigheden zien te voorschyn komen; zelfs zyn er onder die voorwerpen, welke nooit uit den schuilhoek worden gehaeld. Overigens zouden die kostelyke overblyfsels, eerwaerdige gedenkstukken der geschiedenis onzer Gilden, onzer Neringen en Ambachten, nergens veiliger dan in een dergelyk musaeum berusten en altyd ter beschikking hunner eigenaren staen, wanneer zy die zouden kunnen benuttigen. |