Jaarboek van het Taalverbond. Jaargang 1
(1889)– [tijdschrift] Jaarboek van het Taalverbond– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAfdeeling Volkskunde.Verordening.Art. I. - Op Zondag 18 December werd te Brussel eene afdeeling voor Volkskunde of Folklore gesticht. Art. II. - Doel. Deze afdeeling heeft voor doel, de in de zaak belangstellende personen tot eene groep te vereenigen, ze met elkander in betrekking te brengen en de maatregelen te nemen, welke geschikt zullen schijnen om de liefde voor de folklore in wijdere kringen te doen doordringen. Art. III. - Leden. Zijn werkende leden, degenen, die bijdragen tot het bereiken van bovengemeld doel, en, als leden van het Taalverbond, eene jaarlijksche bijdrage betalen van 10 fr, - of van 6 fr., indien zij reeds deelmaken van eene toegetredene maatschappij Andere personen, b.v. zulke als kunnen bijdragen tot het bereiken van bovengemeld doel, en zich niet bij de vereeniging hebben aangesloten, kunnen tot briefwisselend lid van eenige plaatselijke onderafdeeling benoemd worden. Art. IV. - Onderafdeelingen. Het bestuur zal zooveel mogelijk het stichten bewerken van plaatselijke onderafdeelingen, welke | |
[pagina LVIII]
| |
zich meer bepaaldelijk met het zamelen der folklore zullen bezig houden. Art. V. - Het bestuur der afdeeling bestaat uit eenen voorzitter, eenen ondervoorzitter en twee secretarissen. Art. VI. - Bibliotheken. Aan elke onderafdeeling wordt de zorg overgelaten eene bibliotheek tot stand te brengen De leden, die tot de afdeeling behooren, worden aanzocht steeds van alle hunne geschriften, die op de folklore betrekking hebben, een exemplaar aan deze bibliotheken te willen schenken. Art. VII. - Werkzaamheden. De afdeeling zal, onafhankelijk van de vergaderingen der locale onderafdeelingen, minstens twee maal 's jaars vergaderen in de stad door de vergadering te bepalen. Aldus goedgekeurd op de algemeene vergadering der afdeeling Volkskunde, gehouden te Gent op 2 April 1888.
De Secretarissen, Aug. GITTÉE. A de COCK. De Voorzitter, Pol de MONT. De Ondervoorzitter, Is. TEIRLINCK. | |
Algemeene Vergadering van 2 April 1888, in het stadhuis te Gent.De vergadering wordt geopend ten 10 1/4 ure, onder voorzitterschap van den heer Pol de Mont. De heer Teirlinck, ondervoorzitter, neemt insgelijks plaats aan het bureel. Daar de heer Aug. Gittée, secretaris, afwezig is, stelt de heer voorzitter voor, dat de heer de Bom, secretaris der Antwerpsche onderafdeeling, heden dit ambt waarneme, waarmede de vergadering instemt. Een twintigtal leden zijn tegenwoordig. Na de leden om hunne opkomst bedankt, en met eenige woorden op het belang dezer zitting gewezen te hebben, geeft de heer voorzitter lezing van het Reglement der afdeeling, dat door den heer Gittée voorbereid is. | |
[pagina LIX]
| |
Deze verordening wordt mits enkele wijzigingen aangenomen: deze bestaan hierin, dat men twee secretarissen zal benoemen, dat het stichten van folkloristische bibliotheken aan de plaatselijke groepen zal worden overgelaten, eindelijk dat men tweemaal 's jaars zal vergaderen. Men zal op de algemeene namiddagvergadering van het Taalverbond voorstellen, dat dit laatste besluit ook voor heel de vereeniging gelden zou. De heer Pol. de Mont, voorzitter, ontwikkelt bondig het volgende, door hem op de dagorde gebrachte punt: ‘De Folklore in de Froebel- en in de Lagere school’. Spreker bewijst, hoe onbetwistbaar nuttig het zou zijn - in navolging van wat reeds in het buitenland in zwang is - de folklore als een krachtig en nationaal opvoedingsmiddel aan te wenden. Waarom zouden wij de kinderen, tot wier verbeeling maar al te weinig gesproken wordt, niet eenige dier eenvoudige, kinderlijk naïeve sprookjes - door hen steeds met zóóveel graagte aanhoord - vertellen: als van Duimeling, Smoutebolleken, en zoo menig ander? Waarom zouden wij tal van spelen, die nog bij onze volkskinderen in eere zijn, - herinner u slechts: Masjoffelken, Rozen groeien op mijnen hoed, Daar waren twee paar paters enz. - niet in onze kindertuinen invoeren en alzoo voor wegsterven behoeden, een lot dat zij stellig niet verdienen, want meer dan een pereltje treft men er onder aan? Spreekoefeningen, rijmpjes, raadsels zijn al middelen om den geest van het kind aangenaam bezig te houden, te scherpen of af te leiden. Ook in de lagere school moest de folklore hoog aangeschreven staan: men moet logisch het werk der moeder voortzetten, meer tot de verbeelding van het kind spreken. Sommigen vreezen het kind op die wijze wanbegrippen in te pompen, die niet met den vooruitgang strooken. Wij vragen ook niet, dat alle vertelsels den kinderen worden voorgedragen: eene goede keus moet gedaan worden. Het voorbeeld van Duitschland, waar lang reeds Grimm's Märchenverzameling als Erziehungsbuch in de school en in het huisgezin gebezigd wordt, is zeer leerrijk: zijn de Duitschers bijgelooviger dan andere volken? | |
[pagina LX]
| |
De heer Paul Fredericq is het volkomen eens met den heer de Mont: hij hoopt weldra dit gewichtig vraagpunt door spreker in een uitvoerig artikel uiteengezet te zien. Van dit artikel zouden dan afdrukken kunnen gestuurd worden aan de schooloverheden en aan de personen, die met het onderwijs in betrekking staan. De heer de Mont vraagt, dat ieder in zijne omgeving propaganda daarvoor zou maken. De heeren Is. Albert en de Bom uiten den wensch, dat de quaestie ook in onze weekbladen en paedagogische tijdschriften zou behandeld worden. De heer J.J. Mulder meent, dat dit vraagstuk in samenwerking met de afdeeling Onderwijs zou dienen opgelost te worden en roept mede de aandacht op sprookjesverzamelingen, die, zoo mogelijk geïllustreerd, als prijsboekjes in eene ware leemte zouden voorzien en derhalve den gewenschten aftrek vinden. De heer Joz. van de Venne. In de hoogere klassen der lagere school en in de middelbare scholen zou men zeer wel als stijloefening den leerlingen vertelsels als thema's voor opstel kunnen geven. In vervanging van het voorstel van den heer Paul Fredericq - het zenden van afdrukken van een artikel aan in de zaak belangstellende personen - stelt de heer de Mont voor, dat het Algemeen Bestuur op zich zou nemen een vertoog te zenden aan de overheid, waarin de zaak zou blootgelegd worden. Dit wordt aangenomen en zal op de algemeene vergadering te berde worden gebrachtGa naar voetnoot(1). Men gaat over tot het vierde punt der dagorde: De afdeeling Folklore is best geschikt om nieuwe leden voor het Taalverbond in Noord-Nederland aan te werven De heer de Mont wijst er op, hoe het blijkt, dat in Noord-Nederland de vertelsels, de rijmpjes en het overgroote deel der volksoverleveringen schier dezelfde zijn als bij ons: het komt er op aan, dat ook ginds gezameld worde, opdat wij kunnen vergelijken. Daarom moeten er betrekkingen aangeknoopt worden met de | |
[pagina LXI]
| |
verspreide folkloristen, die in Noord-Nederland bestaan. Terzelfder tijd kan ook alzoo belangstelling voor het Taalverbond in het algemeen gewekt worden. De heer Paul Fredericq. Dagelijks - ik heb het persoonlijk ondervonden - groeit bij de Noord-Nederlanders de belangstelling aan voor de uitingen van den nationalen volksgeest. Er werd onlangs bij hen eene maatschappij voor folklore gesticht: het bestuur diende zich daarmede in betrekking te stellen; het zou op deze wijze ernstig bijdragen om aan onze bemoeiingen een meer algemeen Nederlandsch karakter te geven. Het ware zeer wenschelijk, dat in de Noord-Nederlandsche tijdschriften en bladen een oproep werd gedaan om aldaar meer belangstelling voor de wetenschap op te wekken. De heer de Mont vraagt, dat het bestuur gemachtigd worde met Noord-Nederlandsche folkloristen betrekkingen aan te knoopen, en drukt den wensch uit, dat elk persoonlijk het zijne tot het welgelukken onzer pogingen zou bijdragen. De heer Paul Fredericq belast zich met het opstellen van den oproep; deze zal door het bestuur en verder door eenige in Holland gekende leden van het Taalverbond onderteekend worden. In het Nieuws van den Dag, de Portefeuille, Minerva en de Lantaarn zullen - zoo wordt door verscheidene leden reeds beloofd - welhaast artikels in dezen zin verschijnen. De heer Em. K. de Bom bespreekt vervolgens het punt: Wat er dient in het oog gehouden te worden bij het verzamelen van volksoverleveringen. Spreker bepaalt zich bij het geven van eenige wenkjes betreffende het stellen van sprookjes en roept bijzonder de aandacht der verzamelaars op de trouwe, onvervalschte aanteekening. Eene dorre en slecht vertelde lezing is echter ook het ideaal niet; men mag, zooveel mogelijk en als 't pas geeft, spreuken, vergelijkingen en geijkte uitdrukkingen inlasschen: deze geven kleur, leven en natuur aan de vertelling. Omtrent een en ander wordt ook het gevoelen aangehaald van de gebroeders Grimm, J.W. Wolf en P. Sébillot. Eene woordenwisseling ontstaat over het stellen in dialekt tusschen de heeren Fredericq, de Mont en de Bom: men wordt | |
[pagina LXII]
| |
het ten slotte eens, dat men zooveel mogelijk de typische dialectische woorden in de lezing in algemeene taal moet lasschen, doch geenszins daarom de spelling der gewest- en straattaal, tenzij bij uitzondering, bezigen Gezien het gevorderd uur, ziet de heer de Mont af van zijn te bespreken punt: Een folkloristisch Paaschei. De heer Is. Teirlinck, ondervoorzitter, leest het eerste gedeelte eener studie over Onze oude Kruidkundigen in folkloristisch opzicht, welke allerbelangrijkste en pikante bijzonderheden mededeelt over bijgeloof en populaire geneeskunde. Eindelijk legt de heer van Langendonck, ondervoorzitter der Brusselsche plaatselijke afdeeling, eene proeve van Folkloristische Bibliographie neder op het bureel. De heer Voorzitter bedankt den heer van Langendonck en deelt mede, dat reeds sedert ettelijke weken bij een Gentschen uitgever eene uitvoerige ‘Stelselmatige lijst’ - het werk van den voorzitter en den secretaris der Antwerpsche groep - ter perse ligt. De bijdrage van den heer van Langendonck zal wellicht met vrucht daarmede kunnen vergeleken worden. De heer Voorzitter stelt voor te benoemen als tweeden secretaris den heer A. de Cock, hoofdonderwijzer te Denderleeuw, een onzer wakkerste folkloristen. Bij handgeklap bekrachtigt de vergadering deze benoeming, waarna de zitting kwaart vóór 1 uur geheven wordt.
De dd. Secretaris, Em. K. de BOM. De Voorzitter, Pol de MONT. |