| |
| |
| |
Verslag over de algemeene Vergadering, gehouden te Brussel, in de Gothische zaal van het Stadhuis, op Zondag, 6 November 1887.
Het bureel was samengesteld uit de heeren D. Sleeckx, voorzitter, Max Rooses, ondervoorzitter, F. Van Cuyck, penningmeester, en de Mont, algemeenen secretaris.
Waren aanwezig de volgende leden: mevrouw Cortebeeck, Brussel, en mejuffer Helena Swarth, Mechelen; alsmede de heeren A. de Vreught, Andenne; Blockhuys, Moortgat, Stinissen en van Steenweghen, Antwerpen; Brans, Dodd, de Neve, de Quéker, de Smet, de Zaine, Dr Doorenbos, Havermans, Hoste, Kesler, Leefson, Dr Kops, Maenhout, Peeters, Dr Schepens, R. Stijns, Teirlinck, T'Sjoen, van Langendonck en Versnaeyen, Brussel; A. Gittée, Charleroi; A. de Cock, Denderleeuw; O. Wattez, Doornik; Pol Anri en Jan Wannijn, Gent; Staels, Iddergem; Edm. de Geest, Lokeren; Pallemaerts, van der Cruyssen en van de Walle, Mechelen; en H.D. van Eyck, Sint-Nikolaas.
Lieten zich, bij brieve, verontschuldigen, de zitting niet te kunnen bijwonen, de heeren N.J. Cupérus, de Geyter, Meugens, Rosseels, Roumen en van Beers, Antwerpen; Dr Paul Fredericq, Gent, en van Veerdeghem, Luik.
De heer Pol de Mont leest het verslag over de bijeenkomst van 5 Juni 1887. Dit verslag wordt goedgekeurd.
De heer Sleeckx, voorzitter, deelt mede, dat de heer F.J. van den Brande zich zijne benoeming tot penningmeester niet heeft laten welgevallen. Het Algemeen Bestuur heeft den heer F. van Cuyck voorloopig met dit ambt belast.
De heer Rooses geeft inlichtingen omtrent de dubbele poging, door hem aangewend, ten einde de toetredingen van eene Noordnederlandsche Maatschappij van gelijke strekking tot onze Vereeniging te bewerken. In de eerste plaats heeft hij zich gewend
| |
| |
tot de gekende ‘Vereeniging van Nederlandsche Letterkundigen,’ onder voorzitterschap van den heer J.H. Schimmel. In de brieven, welke hij haar Bestuur heeft laten geworden, heeft hij niet nagelaten er op te wijzen, dat eene toenadering, tusschen beide Maatschappijen tot stand gebracht, zoowel voor de Noord- als voor de Zuidnederlandsche schrijvers goede vruchten zou afwerpen: terwijl de leden uit Zuid-Nederland zich zouden aansluiten bij de te Amsterdam gestichte pensioenkas, zouden die uit Noord-Nederland, door eene welwillende deelneming aan de werkzaamheden van Het Taalverbond, onze zaak eenen krachtigen steun verleenen. Ongelukkiglijk heeft het Bestuur der Hollandsche Vereeniging, geput niet alleen in de bewoordingen harer Verordening, maar ook in het doel, door hare stichters beoogd, genoegzame bezwaren gevonden, om de voorstellen van Het Taalverbond van de hand te wijzen. - Tot eene tweede poging vond de heer Rooses aanleiding in het jongste, te Amsterdam gehouden, Nederlandsch taal- en letterkundig Congres. Met genoegen brengt hij de vergadering ter kennis, dat een zestiental voorname personen, zich, op zijne uitnoodiging, als leden onzer Maatschappij hebben aangeboden.
Uit dezen niet onbelangrijken uitslag meent de heer Rooses te moeten afleiden, dat het aanwenden van persoonlijke voetstappen bij de meestgekende geleerden en schrijvers van Noord-Nederland, het geschikste middel is, om den wensch, uitgedrukt in artikel III van ons Reglement, te verwezentlijken. Hij verzoekt de aanwezigen, het Bureel te willen machtigen tot het nemen van alle maatregelen, welke het, tot bereiking van dit doel, zou oorbaar achten.
Op de vraag van den heer Alfred de Smet, ‘welk aandeel de Noord-Nederlanders aan de werkzaamheden onzer Vereeniging zouden dienen te nemen,’ drukt de heer Rooses de meening uit, dat alle in Noord-Nederland gevestigde leden zich gevoegelijk tot eene afzonderlijke groep zouden kunnen inrichten. Zou voor eene dergelijke groep ons Reglement ook al eenige wijzigingen dienen te ondergaan, toch zouden de grondslagen, waarop onze Maatschappij berust, zonder twijfel onveranderd behouden blijven. Wat nu betreft de manier van werken der verschillige afdeelingen
| |
| |
dezer groep, daaromtrent dienen wij den buitenlandschen leden de grootste vrijheid te laten.
Toch meent hij, dat het niet tot het volstrekt onmogelijke zou behooren, al was 't maar éens in het jaar, al de leden van Het Taalverbond, Noord- en Zuidnederlandsche beiden, tot het houden van eene Algemeene vergadering te doen besluiten.
De heer Versnaeyen betreurt het, dat de Vereeniging der Nederlandsche Letterkundigen zich zoo luttel inschikkelijk heeft betoond. Ook voor ons, Zuidnederlandsche schrijvers, zou eene pensioenkas het allergrootste nut opleveren. Hij gelooft vast, dat de hier bestaande Caisse de Secours, waarvan juist een gekend letterkundige, de heer Fétis, het bestuur in handen heeft, tot dit einde zou kunnen benuttigd worden.
De heer Rooses verklaart zich volgaarne bereid het door den vorigen spreker opgeworpen vraagstuk te onderzoeken. Hij hoopt, op eene volgende bijeenkomst, de verkregen inlichtingen te kunnen mededeelen.
Overgaande tot het tweede punt der Dagorde, kondigt de heer Sleeckx, voorzitter, aan, dat van verscheidene zijden bij het Bestuur voorstellen zijn ingediend, strekkende om de leiding der tot stand gebrachte afdeelingen van Het Taalverbond aan eenige der meest algemeen gekende leden toe te vertrouwen.
Deze voorstellen zijn door het Bestuur met de grootste welwillendheid, maar tevens met de meeste aandacht, onderzocht geworden. Zij zijn alleen in dusverre gewijzigd, als volstrekt noodig scheen, eenerzijds, om in de zitting van heden in de benoeming van volledige sectiebureelen te kunnen voorzien, anderzijds, om te voorkomen, dat een te groot getal der hoofdmannen van Het Taalverbond in slechts ééne enkele of een tweetal steden, waar zich plaatselijke groepen gevormd hebben, zouden aangeduid worden.
Ook heeft het Bestuur de voorzorg genomen, de heeren, wier namen voorgesteld waren, zooveel als de nog vóor de huidige vergadering restende tijd zulks toeliet, bij brief of anderszins, te raadplegen. De Voorzitter heeft reden om te veronderstellen, dat de meesten hunner zullen vrede hebben met hunne benoeming.
Daarna geeft de heer Voorzitter lezing van de aangeduide namen,
| |
| |
en stelt voor, op dezelve eene stemming uit te lokken. Nadat aan de voorgestelde lijst, deels uit hoofde van afwezigheid, deels bij weigering van enkele kandidaten, eenige wijzigingen zijn toegebracht, wordt, op voorstel van verschillige leden, besloten, het bestuur der afdeelingen voorloopig aan de volgende heeren toe te vertrouwen:
I. Afdeeling Taalkunde:
|
Voorzitter, |
de heer |
J. de Geyter. |
Ondervoorzitter, |
de heer |
van Veerdeghem. |
Secretarissen, |
de heeren |
Kesler en T'sjoen. |
II. Afdeeling Fraaie Letteren:
|
Voorzitter, |
de heer |
G.-Th. Antheunis. |
Ondervoorzitter, |
de heer |
R. Styns. |
Secretaris, |
de heer |
J.-M. Brans. |
III. Afdeeling Tooneelkunde:
|
Voorzitter, |
de heer |
E. Rosseels. |
Ondervoorzitter, |
de heer |
Gittens. |
Secretaris, |
de heer |
H. de Quéker. |
IV. Afdeeling Geschiedenis:
|
Voorzitter, |
de heer |
Vuylsteke. |
Ondervoorzitter, |
de heer |
Paul Fredericq. |
Secretaris, |
de heer |
G. Segers. |
V. Afdeeling Volkskunde:
|
Voorzitter, |
de heer |
Pol de Mont. |
Ondervoorzitter, |
de heer |
I. Teirlinck. |
Secretaris, |
de heer |
A. Gittée. |
VI. Afdeeling Kunstcritiek:
|
Voorzitter, |
de heer |
W. Rogghé. |
Ondervoorzitter, |
de heer |
Willem Geets. |
Secretaris, |
de heer |
O. Wattez. |
Aan elke afdeeling in het bijzonder wordt de taak overgelaten, de heden geschiede stemming later te verwerpen of te bekrachtigen.
De heer Rooses licht zijn voorstel: stichting eener bibliotheek van boekwerken, tijdschriften, vlugschriften, enz., met de Vlaamsche beweging betrekking hebbende, in eenige korte bewoordingen toe. Hij toont aan, van hoeveel gewicht het behouden en
| |
| |
rangschikken van al zulke documenten voor de latere geschiedschrijvers van onzen taalstrijd zullen opleveren, en drukt de vrees uit, dat zeer veel wetenswaardige en belangrijke zaken, voeger dan men wel zou denken, onwederroepelijk zullen verloren gaan, indien men er niet zonder uitstel aan denkt, althans het allervoornaamste te redden. Volgens hem zou het voor de afdeeling Geschiedenis eene zeer dankbare taak wezen, zich met dit edel behouds- en reddingswerk te gelasten.
Nadat, bij algemeenheid van stemmen, als vergaderplaats, de stad Gent, en als vermoedelijk tijdstip, de Lente-vacantie, voor het houden der eerstvolgende algemeene vergadering is aangewezen, vestigt de heer de Mont de aandacht der aanwezigen op de groote diensten, welke Het Taalverbond, niet alleen aan onze taal en letteren, maar ook aan ons van zijne natuurlijke rechten nog steeds verstoken volk, met een weinig beleid zou kunnen bewijzen. Hij is van oordeel, ‘dat onze Maatschappij, welke, het is zijne stellige overtuiging, op zeer luttel uitzonderingen na, van heden af het puik van alle Zuid-Nederlandsche beoefenaars van litteratuur en wetenschap in haren schoot mocht vereenigen, hare aanzienlijke zedelijke macht geenszins zou misbruiken, indien zij dezelve, op tijd en stond, ook voor de opheffing der nu reeds vijftigjarige grieven van onzen stam, wilde ten nutte maken.
De heer Rooses bestrijdt dit voorstel. Het Taalverbond mag zich, volgens zijne opvatting, niet tot een grievencomiteit inrichten. Bij eenigszins stipte naleving van ons Reglement, zal het den leden al geenszins aan prijsbare werkzaamheden ontbreken.
De heer Julius Hoste sluit zich aan bij den heer Pol de Mont. Hij betreurt, dat het allereerste artikel der Verordening niet luidt: ‘Volledige opheffing der grieven van den Nederlandschen stam in den Belgischen staat.’ Hij drukt den vurigen wensch uit, dat een dergelijk artikel in het Reglement ingelascht worde.
Mevrouw Cortebeeck, de heeren Versnaeyen, Van Langendonck en T'sjoen uiten zich in denzelfden zin.
De heer Sleeckx, voorzitter, meent, dat de heer Rooses, die intusschen de zaal heeft verlaten, geenszins eene afwijzing van de Mont's voorstel beoogd heeft; ongetwijfeld hebben zijne woorden geene andere beteekenis, dan het voorbijzien van het eigenlijke
| |
| |
en eerste doel der Vereeniging: loutering onzer taal en bloei onzer letteren, te voorkomen. De voorzitter kan verzekeren, dat de wensch van de vorige sprekers bij het Bestuur in ernstige overweging zal genomen worden.
De dagorde uitgeput zijnde, wordt de zitting om 3 ure geheven.
Gelezen en goedgekeurd in zitting van 2 April 1888, te Gent.
De Secretaris,
Pol de MONT.
De Voorzitter,
SLEECKX.
|
|