Jaarboek 17 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2011. Stijn Streuvels en 'Avelghem'
(2012)– [tijdschrift] Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Stijn Streuvels en het Rijke Roomse leven. Avelghem, voer voor culturele antropologen
| |
[pagina 52]
| |
Voor dit artikel concentreer ik mij op een aantal passages die met godsdienst en godsdienstbeleving te maken hebben. Aan het einde van de negentiende eeuw, de periode die Streuvels in Avelghem behandelt, is Vlaanderen, en West-Vlaanderen bij uitstek, een door en door katholieke regio waar het Rijke Roomse leven hoogtij viert. Het is interessant om dat fenomeen te bestuderen door de ogen van een bevoorrechte getuige met een scherp geheugen. Stijn Streuvels is zo iemand. Hij is een aandachtige observator die zijn indrukken bovendien fijnzinnig verwoordt. Dankzij hem neemt de lezer in een teletijdmachine plaats en maakt hij het leven van toen vanop de eerste rij mee.
Het is wellicht te sterk om te beweren dat Streuvels' ervaringen representatief zijn voor de godsdienstbeleving en -ervaring in zijn streek. Beter is het om zijn casus illustratief te noemen. Zijn verhaal illustreert uitstekend de impact van het katholicisme op een jongen uit een middenklassefamilie in Zuid-West-Vlaanderen aan het einde van de negentiende eeuw.
Interessant aan Streuvels is dat hij niet enkel observeert, maar geregeld ook commentaar levert. Dat doet hij soms vanuit het perspectief van knaap en soms vanuit dat van de oudere man. Uit die commentaren blijkt dat de jonge knaap en bakker-in-opleiding, als intellectueel in de dop, bedenkingen heeft bij bepaalde facetten van zijn godsdienst. Die kritische houding kan als een teken aan de wand beschouwd worden: in het nagenoeg monolitische blok van het streng katholieke Vlaanderen verschijnen de eerste scheurtjes, die een eeuw later zo groot geworden zijn dat het blok is verpulverd. Voor mensen uit het gelaïciseerde Vlaanderen van de eenentwintigste eeuw is het fascinerend om te zien hoe het dagelijkse bestaan van hun voorouders van ochtend tot avond en van wieg tot graf door de heersende religie werd bepaald. Opmerkelijk zijn de parallellen met het hedendaagse leven in een aantal islamitische landen. | |
[pagina 53]
| |
Katholieken aan de machtStreuvels vertelt uitvoerig over de gemeenteraadsverkiezingen van 1883 in Avelgem. (36-41) Die verkiezingen brengen in het dorp een politieke aardverschuiving teweeg. Door de mobilisering van de katholieken ten gevolge van de schoolstrijd behalen de ‘zoogenaamde tjeven’ (37) een verpletterende overwinning op de liberalen. De liberalen hebben tijdens de schoolstrijd, die tussen 1878 en 1884 woedde, getracht om de machtsbasis van de katholieken, het katholiek onderwijs, te breken. Daar zijn ze niet in geslaagd. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1883 krijgen ze het deksel op de neus.
‘Het aanschijn van de wereld was veranderd!’ noteert Streuvels. (40) Het dorp leeft na de zege van de katholieken in een feestroes: ‘Alle dagen trok een nieuwe stoet op bezoek beurtelings bij elk een der gekozen gemeenteraadsleden; in elke katholieke herberg werd een heele ton bier getrakteerd, en bij de notabelen wijn geschonken.’ (40) De knaap Frank Lateur gewaagt van ‘een omwenteling, de aanvang van een nieuw regime, een andere jaartelling’. Ironisch voegt de oude Streuvels eraan toe: ‘Ik verkeerde toen in de vaste overtuiging dat de wereld gered was, het kwaad uitgeroeid, de deugd zegepraalde... en ik aan dien ommekeer had medegeholpen!’ (41)
De zege van de katholieken in de parlementsverkiezingen van 1884 gaat met gelijkaardige vreugdetaferelen gepaard. Ook de leerlingen van het Pensionnat du Bienheureux Jean Berchmans, waar Frank Lateur sinds 1883 de lessen volgt, worden bij die verkiezingsoverwinning betrokken. De directeur komt de klas binnenstormen, hij zwaait met een telegram en roept: ‘De katholieken behalen de volledige victorie!’ (53) Leraars en leerlingen springen over de banken en klauteren door de open ramen naar buiten. Op de speelplaats wordt gejubeld en gefeest. Er heerst een uitzinnige vreugde. Streuvels staat erbij en kijkt ernaar. Hij vraagt zich af waarom het hem niets meer doet: | |
[pagina 54]
| |
Was het misschien omdat ik vorig jaar reeds zoo iets had meegemaakt bij de gemeenteverkiezingen te Avelghem en waarvan ik naderhand ondervonden had dat door die gebeurtenis 't aanschijn van de wereld niet veranderd was gelijk ik het mij had voorgesteld, - de opgedane ontgoocheling mij voor altijd sceptiek had gestemd? Toch leed ik er onder, vroeg mij af: wat er aan haperde om niet spontaan te kunnen meevoelen in die collectieve vreugde die de menigte beving als een aanval van beroerte - ik alleen er buiten stond als de eenzame? (53-54) | |
Katholieke aanwezigheid op straatDe katholieken zijn zowel in de politiek als in het verenigingsleven actief. In het dorp Avelgem bestaat er, net zoals in veel andere Vlaamse dorpen, een Sint-Franciscusgenootschap, in de volksmond ‘de Siskes’ genoemd. Dat genootschap staat onder leiding van de parochiale geestelijkheid. Het wil zo veel mogelijk mannen verenigen en ervoor zorgen dat ze na de vespers en het lof nog een zinvolle zondagse bezigheid krijgen. In Avelgem zijn er op die vergaderingen vaak ‘een honderdtal mannen aanwezig - meestal oude en vernukkelde.’ (163) De bijeenkomsten beginnen met een ‘geestelijke toespraak’ van de onderpastoor, waarna het Veni Creator in het Nederlands wordt gezongen. Naast die spirituele activiteiten is er tijd voor vermaak: ‘de boltra, de kaart of de engelsche biljart’. (163-164)
Streuvels beschouwt dat genootschap als een vervelend, insipide gedoe. Het wordt naar zijn mening ‘in stand gehouden om de gemeentepolitiek te dienen’. (164) Een bloedhekel heeft hij aan de verplichte uitstappen: ‘naar een omliggende gemeente een vaandel gaan inhuldigen, een jubileum opluisteren - louter gezochte aanleidingen om op straat te betoogen.’ (164) De leden krijgen dan een zinken medaille met rode strik opgespeld en moeten in rijen | |
[pagina 55]
| |
van vier opdraven. Ze zijn ook paraat op de jaarlijkse processies, op de begrafenis van overleden leden en op de maandelijkse gezamenlijke communie in de kerk. De individualistische Frank Lateur ergert zich aan die groepsmanifestaties en de kuddementaliteit, maar als gehoorzame, streng katholiek opgevoede jongeling kan hij zijn lot enkel gelaten ondergaan. | |
Parochiaal levenUiteraard vervullen de Lateurs elke week trouw hun zondagsplicht. Naast de ochtendmis wonen ze de vespers en het lof bij. (162, 195) Tijdens de veertigdagentijd zijn er ook nog de vastensermoenen. Die donderpreken oefenden een sterke aantrekkingskracht op de gelovigen uit, al moet Streuvels bekennen dat hij er ‘altijd een hekel aan [heeft] gehad’. (251)
Streuvels haalt een aantal hoogtepunten van het parochiale leven aan. Zo beschrijft hij de inhuldiging van Hugo Verriest als parochie-priester van Ingooigem. De priester wordt afgehaald aan de dekenij van Avelgem en in stoet naar zijn parochie gebracht. Frank Lateur en zijn vrienden rijden mee in een hondenkar. De hele gemeente is feestelijk bevlagd, de huizen zijn versierd met groen en bloemen, de fanfare speelt muziek, de klokken luiden en er worden zelfs kanonschoten afgevuurd. Op de trappen van het kerkportaal groet de nieuwe herder zijn voorbijstappende of - rijdende parochianen. (244) Het is kortom een gebeuren waar de hele dorpsgemeenschap bij betrokken is.
De schrijver vermeldt ook de ‘ommegang’ of religieuze processie die jaarlijks op de tweede zondag van juni door het dorp Ingooigem trekt. Van heinde en ver komen dan bedevaarders rijkelijk voorzien van offergaven afgezakt naar het dorp dat over een relikwie van Sint-Antonius beschikt. (245)Ga naar eindnoot4 | |
[pagina 56]
| |
Godsdienstbeleving thuisWat de godsdienstbeleving thuis betreft, besteedt Streuvels aandacht aan het dagelijkse ritueel van het avondgebed. Elke avond, nadat omstreeks half tien de winkel gesloten is en alle luiken gedicht zijn, komen Frank Lateur, zijn ouders, broer en zus in de keuken samen voor het avondgebed. Iedereen knielt dan op zijn stoel met zijn gelaat naar de provisiekast gekeerd. Daar staat het Mariabeeld tussen vazen en kandelaars opgesteld. Moeder Lateur bidt hardop voor en de andere gezinsleden antwoorden gezamenlijk. Dat moeten ze luid en duidelijk doen, want de moeder wil niet dat er gemurmeld wordt. Daarna vragen de kinderen aan hun ouders een kruisje en trekken ze naar boven. (147-148) Streuvels wijst erop dat het avondgebed op andere plekken op een andere manier verloopt. Bij zijn ongetrouwde ooms bijvoorbeeld bidt iedereen afzonderlijk en in stilte. (147)
Tijdens de vasten, de weken voor Pasen, worden aan het avondgebed een aantal extra gebeden toegevoegd. Omdat het een tijd van ‘boete en versterving’ is, moeten de kinderen Lateur veertig dagen lang ‘alle versnapering en verzet derven’. (251) Als iemand de regels aan zijn laars lapt, reageert moeder Lateur met een gebiedend ‘'t Is vasten’. Streuvels herinnert zich goed hoe een vriend van zijn vader vanaf Aswoensdag zijn pijp in de vinkenkooi opborg en een tweede zijn pijp tegen de kasseien keilde om aan de verleiding van het roken te weerstaan. (252) De Goede Week, de laatste week voor Pasen, wordt heel intens beleefd: De nacht tusschen Witten-Donderdag en Goeden-Vrijdag voelde ik mij gekweld door angst en medelijden: de geeseling en kruisweg pijnigden mijn inwendig gevoel. En dat hield aan tot in den namiddag te 3 uur, de akelige stonde en het ‘alles is volbracht’ mij aandeed als eene ontlasting. Den Zaterdag-morgen ontwaakte ik in een stemming van jubel en blijheid [...] de verrijzenis! (252) | |
[pagina 57]
| |
Naast Christus is Onze-Lieve-Vrouw erg populair in het huishouden Lateur. Geen wonder dus dat het fenomeen van Lourdes tot bij hen in Avelgem is doorgedrongen. Lourdes is het sinds 1862 door talloze katholieken gefrequenteerde bedevaartsoord waar de moeder van Jezus in een grot zou zijn verschenen aan het herderinnetje Bernadette Soubirous. Wanneer Frank Lateur plannen maakt om de tuin in een ‘jardin de plaisance’ te herscheppen, denkt hij er meteen aan om daar ook een rotspartij ‘genre Lourdes’ aan te leggen. (154) | |
Priester-leraren op schoolIn hun parochie komen jongeren geregeld met een of meer priesters in contact. Op de middelbare school krijgt de studerende jeugd elke dag met een schare van priester-leraren te maken. De puber Frank Lateur heeft al gauw door dat er iets schort aan de pedagogische aanpak van de mannen in soutane: ‘[...] geen van al de leeraren, en de surveillant allerminst, [heeft] eenig begrip [ ] van psychologisch inzicht of zin voor opvoedkunde’. (95) De jonge priesters komen vaak vers uit het seminarie en worden zonder speciale opleiding aangesteld om vakken te onderwijzen waarvan ze zelf soms nauwelijks iets afweten. Pedagogische kwaliteiten hebben ze al evenmin: ‘Volgens aanleg of persoonlijk temperament waren zij brutaal streng of hadden geen gezag en misten alle begrip om met leerlingen om te gaan.’ (95) Niemand die er maar aan denkt om het de kostschoolleerlingen een beetje naar hun zin te maken. Zij voelen zich vaak ‘gedetineerden in eene strafkolonie’. ‘Het heele systeem’, aldus Streuvels, ‘berustte op dwang, op wantrouwen en op de scrupule van het gezag; er was gemis aan contact tusschen meesters en leerlingen; verdachtmaking verwekte vrees, misprijzen en hatelijkheid tegen de overheid’. (95-96) Dat alles werkte naar zijn gevoel contraproductief. | |
[pagina 58]
| |
Kom eens naar mijn kamerDe dwang en dreiging die van het systeem uitgingen, komen misschien wel het sterkst tot uiting in het zinnetje ‘Venez à ma chambre’. De jonge Frank Lateur krijgt het te horen, nadat hij op school te vaak in de omgeving van zijn vriend Octaaf Debeurme, de zoon van de koster van Heestert, is gesignaleerd. (76) Lateur en Debeurme zijn innig bevriend geraakt. Het gaat om een echte jongensvriendschap, een kuise relatie, die echter naar het gevoel van de priesters gevaar zou kunnen opleveren. (78) Streuvels verwoordt de vriendschap aldus: De rilde, slanke figuur, met zijn weelderigen blonden haarbos, had voor mij een bijzondere aantrekkelijkheid gekregen. Ik beschouwde het dan ook als een gunst uit den hemel dat de surveillant mij toevallig - of met inzicht? - dien makker had aangewezen als gezel in de wandeling. Dat was een bestgeschikte gelegenheid om telkens een vol uur met elkaar te praten; alzoo mocht ik geleidelijk ondervinden dat wij dezelfde liefhebberij hadden en voelden voor dingen die we niet nader bepalen konden: smaak, goesting, begeerten en vooruitzichten die niet ontbolsterd waren, maar die mij iets fijns en edels deden vermoeden in 't karakter en aard van mijn vriend, iets dat doorstraalde in heel zijn wezen, in de uitdrukking van zijn gelaat, in zijn gestalte, dat mij onweerstaanbaar aantrok en bekoorde. (76-77) Welke gevoelens het bevel ‘Venez à ma chambre’ bij hem opriep, beschrijft Streuvels gedetailleerd: ‘[...] tot het eind van de studie had ik den daver op het lijf, een soort zenuwkoorts die mijn tanden deden klapperen [sic], zweeten van angst om 't geen mij te wachten stond’. (94)
Met lood in de schoenen begeeft de jongen zich naar de kamer van de priester. Wanneer hij voor de deur staat, ontbreekt hem de | |
[pagina 59]
| |
moed om aan te kloppen. Een paar dagen later wordt hij opnieuw gesommeerd om langs te komen. Hij beseft dat er geen ontsnappen aan is en besluit zijn lot lijdzaam te ondergaan. Terwijl de gestrenge surveillant, als een soort leugendetector, de handen van de jongen vasthoudt, onderwerpt hij hem op zijn kamer aan een grondig verhoor. De naïeve puber begrijpt niet waar de priester naartoe wil: ‘Ik wist niet wat hij van mij wilde of wat ik misdaan kon hebben, of wat voor kwaad er in gelegen was in die vriendschap met mijn makkers.’ (95)
Streuvels beschrijft het ‘Venez à ma chambre’ ritueel als een vorm van terreur. Wie na een dergelijk verhoor terug in de klas komt, wordt als een ‘verdachte’ beschouwd. Over het gebeuren wordt van alles gefluisterd, maar behalve de direct betrokkenen weet niemand wat het precies inhoudt. (94)
De jonge Frank Lateur merkt intussen op dat de priesters zelf wel eens merkwaardige relaties met leerlingen onderhouden. Blijkbaar zijn het vooral rijkeluiszoontjes die op bijzondere aandacht kunnen rekenen. Zo gaat de priester-directeur van het instituut elke avond langs bij een jongen die van zijn ouders een zakhorloge heeft gekregen, dat hij zelf niet durft op te winden. (93) Een andere priester zoekt dan weer af en toe een jongen in zijn chambrette op en Frank Lateur hoort hen ‘konkelen en giegelen [sic] en kletsjes geven’. (93)
Jongens die ‘roeping’ hebben, krijgen speciaal onderricht op de kamer van hun priester-leraren en worden daarbij ‘geestrijk’ geïnspireerd, aldus Streuvels: ‘Zulk een uitverkorene had ik naast mij in de studie en telkens hij van bij den professor terugkeerde, blies hij zijn adem in mijn wezen opdat ik zou rieken dat hij wijn gedronken had.’(85)
Onder invloed van ‘sermoenen eener geestelijke retraite’ krijgt Streuvels zelf ook de aanvechting om missionaris te worden. (71) | |
[pagina 60]
| |
Hij schrijft zijn ouders een brief om zijn besluit mee te delen. Daarna wordt van dat toekomstplan nooit meer iets vernomen. | |
ZoeavenoefeningEen merkwaardige activiteit waarvoor Frank Lateur en de andere jongens op de kostschool warmlopen, is de zoeavenoefening. Aan het einde van het schooljaar introduceert priester-leraar Boucquet de kostschoolleerlingen twee tot drie avonden per week in het militaire leven van het zoeavenkorps - het leger van de pauselijke soldaten. De leerlingen marcheren op het commando van kapiteins en sergeanten en worden gedrild om de ‘manoeuvers uit [te] voeren van een leger te velde’. (82) Na die eerste dril worden houten geweren uitgedeeld, waarmee de zoeaven in spe wapenoefeningen uitvoeren. Bovendien leren ze ook schermen met stokken.
Het einddoel van die training is de ‘kleine oorlog’, een militaire parade en exercitie die het naamfeest van de directeur opluisteren. De vier commandanten krijgen dan een heus zoeavenpak aangemeten en worden van echte wapens voorzien. Het korps marcheert van de speelplaats naar een omliggende weide onder het zingen van het lied ‘Viva Leone, padre nostro e papa’. (83) Daar stellen de twee delen van het zoeavenlegertje zich in slagorde op: de enen moeten het fort van de anderen aanvallen. ‘Van binnen uit werd geschoten, veldgeschut en granaten ontploften tot de forteres in brand gerocht onder 't hoerageroep der overwinnaars’, aldus Streuvels. (84) Vervolgens keren de verenigde troepen terug naar de speelplaats waar ze halt houden voor de estrade. De directeur houdt er een toespraak waarin hij de heldenmoed prijst en de jonge strijders op het hart drukt hoe ze zich later moeten gedragen in de strijd voor kerk en staat. (84) | |
[pagina 61]
| |
Seksualiteit en zondebesefIn het kleinburgerlijke milieu waarin de jonge Frank Lateur leeft, zijn de werelden van jongens en meisjes strikt gescheiden. Er heerst voornamelijk ‘homosociale’ omgang.Ga naar eindnoot5 Wanneer hij zijn vrienden frequenteert, is er nauwelijks aandacht voor de zussen: Op bezoek bleef de omgang met hen uitsluitend beperkt bij beleefdheid, we voelden ons zelf op ons ongemak in hunne aanwezigheid. Daarbuiten ook was het vrouwelijk element in 't algemeen bij ons totaal uitgeschakeld, bleef buiten onzen gezichtskring of belangstelling [...]. (228-229) Bovendien rust er een sterk taboe op seksualiteit. Streuvels vertelt dat ze bij zijn oom Romain Gezelle de volledige reeks van L'Illustration Européenne, een Franstalig Brussels geïllustreerd weekblad, in huis hebben. Daarin zijn hier en daar bladzijden dubbelgevouwen, omdat de desbetreffende prent vermoedelijk ‘min of meer onbetamelijk was’. (196) ‘Nooit of nooit heb ik gezien’, aldus Streuvels, ‘dat iemand, al waren wij alleen, zulk een toegeplooide bladzijde heeft durven openen om te zien wat er toegedekt was of wat er voor “zonde” achter stak’. (196)
Over gevoelens wordt thuis nauwelijks gepraat, over verliefdheid al helemaal niet. Streuvels verwijst naar ‘de strenge zedelijke tucht van het ouderlijke huis, de geest waarin wij opgevoed geweest zijn’ (197) en meer bepaald naar ‘'t aangekweekte bewustzijn dat die zaken in de zeden van onzen huiskring niet pasten, er als kwaad aangerekend werden’. (102) Het zijn volgens hem gevoelens en gedachten die ‘we [...] in 't diepste van ons geweten moesten geheim en gedoken houden’. (102) Wanneer de jonge Frank Lateur zich in al zijn argeloosheid laat ontvallen dat zijn nichtje, Mimi Devrieze, toch wel ‘een snel meisje’ is, kijkt het hele gezin hem verbaasd aan en beseft de tiener meteen ‘een dwaasheid te hebben uitgekraamd, die [hij] verzwegen had moeten houden’. (150) Die situatie leidt | |
[pagina 62]
| |
tot strikte zelfcensuur. De oudere Streuvels betreurt die taboesfeer waarin zoveel onbespreekbaar was: Hoeveel begeerten, verzuchtingen, gevoelens van verteedering zijn er in ons gezin daardoor niet onderdrukt gebleven, geen uitweg gevonden, door de vrees het te zien kwalijk opgenomen of verkeerd uitgelegd te worden? Wat hebben we, elk van ons, niet in ons binnenste moeten opgesloten houden?... Eenvoudig omdat er de voertaal voor ontbrak. (289-290) Het zondebesef wordt hem met de paplepel ingegoten. Die opvoeding mist haar uitwerking niet. Als puber verliest hij alle spontaniteit in de omgang met het andere geslacht. Als adolescent schrikt hij zich een hoedje, wanneer een kerel op de avondles hem op de man af vraagt: ‘Wie is er uw lief?’ (170) Een dergelijke indiscretie ervaart hij als bijzonder ongepast: Daar had die kerel onverwachts iets aangeraakt dat ik in 't diepst van mijn hart, als in een schrijn met zeven sloten verborgen en geheim gehouden had en vastbesloten dat geheim aan niemand mede te deelen. Met die uitverkorene van mij was het ook enkel en uitsluitend een innerlijke, onuitgesprokene en eerbiedige vereering. Het woord ‘lief’ ergerde mij als eene onbetamelijkheid, iets oneerbaars - ik had het nooit uitgesproken. (170) De scrupuleuze Frank Lateur blijft ‘dagen lang neerslachtig, gesloten, droefgeestig, gekweld door vrees en onrust dat het zou uitkomen’. Wanneer ze hem thuis vragen wat er loos is, zegt hij dat hij ‘onpasselijk’ is. (172)
Geregeld komen zijn natuurlijke aandrift en zijn zondebesef met elkaar in botsing. Dat conflict wekt onbehagen op. Hij wordt er onzeker en uiterst schuchter door. Hij heeft fantasieën rond onbereikbare maagden (32, 101), maar nadert een meisje van vlees en bloed hem te dicht, dan durft hij haar niet aan te kijken, krijgt hij | |
[pagina 63]
| |
hartkloppingen en kan hij de neiging niet onderdrukken om op de vlucht te slaan. (31 en 102) Aan het einde van de jaarlijkse kermis bespiedt hij vanuit zijn raam een zigeunerinnetje dat achter een kermiswagen het dorp uit loopt. Wanneer ze hem toelacht, springt hij verschrikt weg ‘alsof ze [hem] betooverd had en [hij] op zonde betrapt werd’. (109) Hij onderkent in zichzelf enerzijds de begeerte om achter haar aan te gaan en anderzijds het zondige van die gedachte. Dat maakt hem weemoedig en neerslachtig. (109)
Ook wanneer hij als twintigjarige in Brugge verblijft - hij is er in de leer bij banketbakker Van Mullem - en er met het nachtleven kennismaakt, wordt zijn nieuwsgierigheid naar de vrouwelijke seksualiteit door zondebesef overschaduwd: Ik heb er chanteuses gezien met heel weinig kleeren aan, die schunnige liedjes zongen, en de aantrekkelijkheid voor het publiek hierin bestond die gemeene meiden van dichtbij te kunnen zien, omdat zij onder voorwendsel van een omhaling te doen, tusschen de menigte kwamen dringen. Ik heb er mij benauwd gevoeld, bewust dat ik mij op verboden terrein bevond, in een oord van verderf, en bevangen door de geheime vrees: mijn vader te zien binnenkomen die mij hier zou betrappen! Eens mijn nieuwsgierigheid in zulke zaken voldaan, had ik er dan ook voor altijd genoeg van. (198-199) Slechts een keer in zijn jonge leven ervaart hij een paradijselijk gevoel van harmonie in het contact met een vrouwelijk wezen. Aan het einde van zijn tweede schooljaar in Avelgem bespreken Frank Lateur, zijn broer Karel en een paar kameraden in het huis van zijn ooms opgewekt hun vakantieplannen. Midden tussen de jongens zit een beeldschoon meisje met een ‘weelde van goudblonde lokken die breed open over haar schouders hing’. (90) Haar aanwezigheid voelde voor Frank Lateur aan als ‘een uitzonderlijk geluk’. Het lijkt hem achteraf te verbazen dat niemand daar toen graten in gezien had en dat ze met dat meisje konden omgaan ‘zoo | |
[pagina 64]
| |
natuurlijk alsof het een jongen was’. ‘Voor 't eerst’, zo bekent Streuvels, ‘heb ik toen die onbevangenheid gekend die me zoo nieuw aandeed, zoo gelukkig maakte: het aantrekkelijke, het wellustgevoel in den omgang met een vriendinnetje.’ (90)
Zo'n spontaan contact tussen meisjes en jongens is in Streuvels' tijd ongewoon. Vandaar dat puberjongens hun affectie enkel kwijt kunnen bij seksegenoten. Streuvels beleeft een intense jongensvriendschap. Hij beschrijft die bovendien ongegeneerd in lichamelijke termen. Zo gewaagt hij van een leerling ‘met wie [hij] intiem bevriend geworden was: een wonderschoone jongen, met meisjeskop [...]’. (52) Even verder heeft hij het over de ‘rilde, slanke figuur, met zijn weelderigen blonden haarbos’ die voor hem ‘een bijzondere aantrekkelijkheid’ had gekregen (76). ‘Naarmate we inniger met elkaar konden omgaan’, aldus Streuvels, ‘werden wij al vertrouwelijker, gingen heel in elkander op [...]’. (77) Hij leeft in die periode in ‘een zachten roes van geluk’. (78) Wanneer de vriendschap later om onduidelijke redenen schipbreuk lijdt, vertelt Streuvels dat er een ‘romantisch element uit [z]ijn jeugdleven weggevallen’ is. Hij heeft spijt, gaat gebukt onder ‘innerlijk leed’ en treurt, net als in een liefdesrelatie. Hij zwerft door het dorp van zijn vriend om er te ‘zoeken 't geen niet te vinden was: het kostbaar verleden, waarvan de herinnering alleen nog de illusie der werkelijkheid kon geven’. (282-283)
Volgens cultuurhistoricus Henk de Smaele konden achttiende-eeuwse mannen elkaar zonder problemen de liefde verklaren, zonder als ‘sodomieten’ beschouwd te worden. In de loop van de negentiende eeuw zou die kuise liefde tussen mannen zeer geleidelijk verdwenen zijn.Ga naar eindnoot6 Uit Streuvels' getuigenis blijkt dat ze in het West-Vlaanderen van het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw nog levendig aanwezig is. De jonge Frank Lateur noch de oudere Streuvels lijken zich te realiseren dat hun uitspraken ‘verkeerd’ geïnterpreteerd zouden kunnen worden. Hoogstwaarschijnlijk was de leerling Frank Lateur zich niet eens | |
[pagina 65]
| |
bewust van het bestaan van het begrip homoseksualiteit.Ga naar eindnoot7 Daardoor kon de zo scrupuleus opgevoede jongen zonder enig voorbehoud opgaan in zijn ‘intieme vriendschap’. Wanneer hij hoort dat de surveillant die vriendschap verdacht vindt, valt hij compleet uit de lucht. (95) | |
SlotbeschouwingIn dit artikel heb ik een paar aspecten van het Rijke Roomse leven in Vlaanderen belicht aan de hand van fragmenten uit Streuvels' memoires. Ook in zijn verhalen en romans krijgt het godsdienstige leven veel aandacht. Wie al die elementen verzamelt en combineert, krijgt een rijkgeschakeerd beeld van de wijze waarop de religie aan het einde van de negentiende eeuw in onze regio beleefd werd en van de enorme impact die ze op het persoonlijke en maatschappelijke leven had. Voer voor cultuurhistorici en culturele antropologen. |
|