Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 26
(2019)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 1. Ghildt Boeck (nha 1105-11). Foto auteur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marja Smolenaars
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de artikelen dan meestal alleen een eis betreffende de lengte daarvan. In Haarlem was de minimumperiode die een leerjongen bij een meester moest doorbrengen eerst twee jaar, maar vanaf 1788 drie jaar. In de algemene Amsterdamse gildereglementen werd gestipuleerd dat de leerling die lid van het boekdrukkersgilde wilde worden minstens vier jaar een meester gediend moest hebben, met uitzondering van weduwen en zoons die het bedrijf van een overleden vader overnamen.Ga naar voetnoot5 Er werd in deze algemene Amsterdamse ordonnantie wel zijdelings gesproken over een gildeproef, maar in de artikelen voor het boekverkopersgilde zelf worden geen specifieke eisen genoemd waaraan die proef zou moeten voldoen.Ga naar voetnoot6 In Leiden was de periode zelfs zes jaar alvorens men aanspraak kon maken op het gildelidmaatschap.Ga naar voetnoot7 Maar er waren ook steden die, net als Haarlem, regels hadden betreffende de gildeproef. In Den Haag moest een aankomend gildelid een proefstuk overleggen aan deken en hoofdmannen van het boekverkopersgilde bestaande uit een ingebonden foliobijbel in leer met sloten en beslag en een atlas in perkament met goud bestempeld en goud op snee.Ga naar voetnoot8 Over een aparte drukkersproef werd niet gesproken. Ook in Rotterdam bleef het bij een inbindproef, waarbij een specifiek onderscheid werd gemaakt tussen boekbinders en zij die ook wilden vergulden.Ga naar voetnoot9 Volgens de keur uit 1590 moest de aspirant in Middelburg, naast een atlas en een bijbel, ook nog een octavo testament met psalmboekje inbinden en tevens een schrijfboek, maar ook hier is geen sprake van een aparte drukkersproef zoals in Haarlem.Ga naar voetnoot10 Niettegenstaande het ontbreken van specifieke eisen voor drukkers weten we dat Middelburgse drukkers vaak een miniatuurboekje als proef vervaardigden, zoals Lof en nuttigheid der drukkonst van Levinus Moens uit 1770 en het Bloemhofje uit 1673 door Benedictus Smidt.Ga naar voetnoot11 Voor het beoordelen van die proeven had het Middelburgs gilde een van hun functionarissen aangewezen als ‘proefmeester’.Ga naar voetnoot12 In Groningen werd precies aangegeven waaruit de meesterproef voor drukkers en binders bestond. Een aankomend drukker ‘sall moeten setten ende afdrucken een forma met Hebreusche letteren met puncten uijt het eerste boecke Mosis. Item desgelijcks een forma Griex letteren uit Pindarius, Aristoteles off anderen’. Een boekbinder werd geacht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een atlas te binden en te vergulden, een mediaen-bijbel in leer te binden ‘in borden en met haecken’, en tevens een folio- en een kwarto-boek in perkament.Ga naar voetnoot13 Ook het Utrechtse gilde gaf gerichte eisen op voor de proeven voor zowel boekbinders als letterzetters. Deze laatsten moesten een vorm in duodecima kunnen zetten en aftellen en deze ‘op 't loot weder corrigeren’. Ook alle andere formaten moesten afgeteld kunnen worden. Over het daadwerkelijke drukken werd, net als in Haarlem, niets gezegd.Ga naar voetnoot14 Figuur 2. Ghildt Boeck (nha 1105-11). Eerste gedeelte van registratie gildebroeders waarbij sprake is van meesterproeven. Foto auteur
Het Haarlemse gildeboek vertelt ons helaas tot 1707 niets over de details van die meesterproeven. Het Ghildt Boeck, dat vooral een administratief karakter heeft, werd na de oprichting van het gilde in gebruik genomen en bestaat uit drie afdelingen: een lijst met gildebroeders, een lijst met vinders, en een lijst met leerjongens. Het boek begint in 1616 met een lijst van 17 namen van degenen die op 1 februari van dat jaar meesterdrukker of -binder waren en als zodanig al gildebroeder. Op de volgende pagina werd met een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe lijst begonnen van ‘incomende gildebroeders’ met niet meer informatie dan een volgnummer, de datum van inschrijving, de naam, en in de marge eventueel een latere aantekening waarom betrokkene niet langer gildelid was. Meestal betrof het de simpele opmerking ‘overleden’, soms aangevuld met een jaartal. Pas vanaf 1684 werd er melding gemaakt van het feit of iemand als drukker of als binder zijn proef had gedaan, maar nog zonder de inhoud van de proef nader te specificeren. Ook wordt er een enkele keer een opmerking genoteerd over een maaltijd die de nieuwbakken drukker of binder had aangeboden aan de vinders van het gilde. Volgens artikel 23 van het gildereglement waren dat steeds twee personen die met de deken het gildebestuur vormden. In andere steden werden zij ook wel hoofdmannen of overlieden genoemd. In 1704 verzorgde Jan Abraham Casteleijn Jacobsz. ‘een playsierige maeltijd in de thuyn’.Ga naar voetnoot15 De ‘collation’ leek in een aantal gevallen meer indruk te hebben gemaakt op de vinders dan de proef zelf. Meestal werd er slechts melding gemaakt van het feit dat de maaltijd had plaatsgevonden, maar een enkele keer komen we ook te weten wat er zoal op tafel kwam. De versnaperingen varieerden van een glaasje met wat lekkers tot een uitgebreide maaltijd. In 1711 werden de vinders door Cornelis Schouten getrakteerd op ‘een glaasje wijn, kaas en brood met een haring en sprotje’.Ga naar voetnoot16 Blijkbaar was dit een simpele variant ‘vermids het in de vasteltijd was’. In november 1718 ging het er vrolijker aan toe dan bij die maaltijd in de vastentijd en kregen de heren ‘een deftige tafel met aengename spijs. Het klinken der kelken was daer in overvloet tot savons laat’.Ga naar voetnoot17 Soms was de maaltijd zelfs zo belangrijk dat de proef alleen impliciet wordt genoemd als de aanleiding voor een maaltijd en noteerde degene die het Ghildt Boeck bijwerkte zelfs niet of het om een binders- of drukkersproef ging. In 1715, bijvoorbeeld, toen Aaron van Hulkenroy gildebroeder werd, noteerde men: ‘hebben de proef gesloten met een plaisirige maeltijd... [met] 2 klucht-spellen tot groot genoegen van het geselschap’.Ga naar voetnoot18 Bij dit alles werd ook weer driftig gedronken en gezongen; ik zal u de verdere details besparen. Vanaf de jaren dertig van de achttiende eeuw wordt een enkele keer ook melding gemaakt van de echtgenotes van de vinders die mee mochten delen in de feestvreugde. Onduidelijk is of ze eerder niet welkom waren tijdens de maaltijden of dat er simpelweg geen melding werd gemaakt van hun aanwezigheid. Na het afleggen van de gildeproef kregen de kersverse gildebroeders een bewijs dat zij met goed gevolg hun leerjaren hadden afgesloten met een proef. Die van Johannes Enschedé junior uit 1771, met zwierige handtekeningen van de deken van het gilde en de twee vinders, is bewaard gebleven in het Enschedé-archief.Ga naar voetnoot19 Uit deze bevestigingsbrief blijkt dat Johannes Enschedé het gedicht van zijn proef niet alleen met het zetten van het gedicht had gedaan, zoals vereist werd volgens het Ghildt Boeck, maar deze ook had gedrukt en tevens diverse formaten had overgeslagen.Ga naar voetnoot20 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 3. Bewijs inschrijving als gildebroeder van Johannes Enschedé, 1717. Noord-Hollands Archief, toegang 2481 Fdoos d6/30 inv. fam 1121. Foto auteur
Figuur 4. Proef van Hercules Koster, de Keure ende ordonnantie van het boeck-druckers ende boeck-binders gilde binnen Haerlem, 1707. Foto auteur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MeesterproevenDe eerste vermelding van een meesterproef in het Ghildt Boeck is direct een interessante. Hercules Koster wordt op 19 december 1707 ingeschreven in het Ghildt Boeck met de vermelding ‘heeft sijn proef gedaan als drukker, herdrukkende de keure en ordinantie van 't Boekdrukkers en verkopers Gilde binnen Haerlem’.Ga naar voetnoot21 Hercules Koster staat echter niet ingeschreven in het register van leerjongens en komt niet voor in de Short-Title Catalogue Netherlands (stcn). Hij heeft zijn proef gedaan als drukker, dus is het niet waarschijnlijk dat hij alleen als binder aan de slag is gegaan en om die reden niet in de stcn is te vinden. Hij kan natuurlijk als brooddrukker zijn geld verdiend hebben en op geen enkele uitgave zijn naam hebben gezet, maar hij komt ook niet meer voor in het leerjongensregister als meester. Naar de oorzaken van dit alles kan slechts gegist worden. Wellicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft hij de stad verlaten of is hij kort na het afleggen van zijn proef overleden.Ga naar voetnoot22 Er zijn in ieder geval twee exemplaren bewaard gebleven van Kosters meesterproef, een in de Koninklijke Bibliotheek en een in het Noord-Hollands Archief.Ga naar voetnoot23 In deze keur worden dezelfde eisen als in 1616 gesteld aan de leerjongen die meester wilde worden. Opvallend is dat Koster zijn naam niet in het impressum heeft gezet en dat beide exemplaren die we kennen slechts een enkel katern omvatten. Het laatste blad eindigt met de custode re-: hierachter zou je dus een volgend katern verwachten, waarbij ‘re-’ vermoedelijk verwijst naar een ‘Renovatie’. Latere drukken van de Keure bevatten althans een Renovatie ende ampliatie vande Keure ende ordonnantie, op het boek-drukkers en boek-verkoopers gilde binnen Haerlem. Deze Renovatie werd echter pas uitgevaardigd op 4 september 1709 en kon dus niet worden meegenomen in de druk van Koster. Mogelijk is er dus een oudere versie van deze Renovatie geweest, die nooit in druk verschenen is, maar het kan ook zijn dat de voorgenomen renovatie pas een kleine twee jaar later zijn beslag gekregen heeft. Het gilde lijkt het drukken van deze wijziging te hebben willen gebruiken als materiaal voor een volgende meesterproef, maar die proef liet nog enige jaren op zich wachten. In 1709 deden alleen twee binders hun proef waarvan niet meer informatie wordt gegeven dan ‘heeft sijn proef met binden gedaen’; pas in 1711 was er weer een drukker die zijn proef deed, de Oost-Indiëvaarder Cornelis Schouten, die inderdaad dit vervolg als meesterproef vervaardigde.Ga naar voetnoot24 De Renovatie laat geen wijzigingen zien in de eisen wat betreft de meesterproef, maar bevat een aanscherping van de regels inzake het niet mogen verkopen van boeken en schrijfwaren door niet-gildeleden en met name door degenen die van buiten de stad kwamen om andere goederen te verhandelen en dan ook meteen maar papier en schrijfwaren probeerden te verkopen. Ook van Schoutens proef is een exemplaar bewaard gebleven, maar dat kan helaas niet van alle meesterproeven gezegd worden. In november 1714 bijvoorbeeld, doet Jan Wyarda zijn proef met het drukken van een blad van het ‘Cijffer-boeck, door Mr. Pieter van den Broecke’.Ga naar voetnoot25 Dit moet wel Vanden Broecke's Arithmetica, ofte reken-konst zijn, maar er is tot nu toe nog geen editie opgedoken uit dat betreffende jaar. Er is wel een editie bekend uit 1730 - met een voorwoord gedateerd op 20 februari 1730 - van Michiel (ii) van Leeuwen, niet geheel toevallig de zoon van Jan Wyarda's leermeester Gijsbert van Leeuwen. Een latere editie van de Amsterdamse uitgever Gijsbert de Groot Keur heeft echter een voorwoord gedagtekend: Haarlem, 20 februari 1715. Dat moet De Groot Keur ongewijzigd hebben overgenomen uit een tot nu toe niet gevonden editie, aangezien Dhij pas in 1737 met zijn werkzaamheden begon. Mogelijk betreft dit dus de editie waarop de meesterproef van Jan Wyarda gebaseerd was.Ga naar voetnoot26 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste jaren na 1714 worden er geen details vermeld over de afgelegde drukkersproef, maar in 1726 gebeurde er iets bijzonders. In dat jaar doet een drietal jongens hun proef: zij zetten en drukken ieder een katern van de Laurier-krans gevlogten om't hoofd van Laurens Koster, eerste uitvinder der boekdrukkunst binnen Haarlem. Cornelis van Teijlingen verzorgt katern A, Hermanus van Hulkenroy katern B, en Johannes Enschedé katern C. Het uiteindelijke boek bestaat echter uit zes katernen: twee *-katernen voor het voorwerk en de katernen A-D van het hoofdwerk. Het lijkt er op dat het de bedoeling was dat het gehele boekje uiteindelijk op deze manier gezet zou worden als meesterproef, maar op enig moment is blijkbaar besloten dat er niet langer gewacht kon worden op nog drie leerjongens die ook een katern zouden kunnen verzorgen. W. van Kessel en enkele leden van de Enschedé's en Hulkenroys zijn in het gat gesprongen. Op dit moment is het werkje in de stcn bekend met zes verschillende impressa, maar in alle gevallen betreft het hetzelfde zetsel en is alleen de naam op de titelpagina tijdens het drukproces gewijzigd. Vermoedelijk was Mozes van Hulkenroy de drijvende kracht achter het project - hij is de enige met zijn volledige adres in het impressum, ‘aan de Markt in Laurens Koster, eerste Uitvinder der Boekdrukkunst’ -, de anderen moesten genoegen nemen met alleen hun naam.Ga naar voetnoot27 Mozes van Hulkenroy was in 1726 en 1727 deken van het gilde en had in die functie zeker kennis van en toegang tot de gildeproeven. Het lijkt daarmee waarschijnlijk dat hij degene is geweest die het zetsel van de leerjongens verder te gelde heeft willen maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Specifiek HaarlemsDe boekdrukkunst, en zeker het geloof in Laurens Janszoon Coster als de uitvinder van de boekdrukkunst, was een gewaardeerd onderwerp voor de Haarlemse gildeproeven, variërend van zakelijke drukken van ordonnanties betreffende het boekdrukkersgilde tot de hierboven genoemde Laurier-krans en een gedicht van Pieter Langendyk op het standbeeld van Coster. Maar François Bohn ging een stapje verder dan het drukken van een bestaande tekst. Zijn gildeproef uit 1780, Korte en beknopte beschryving der hedendaagsche boekdrukkerye, was een bewerking van de beschrijving van de drukpers in J. Hübners Curieuses Natur- Kunst- Gewerck- und Handlungs-Lexicon van 1712.Ga naar voetnoot28 Dat de Firma Bohn de boekdrukkunst een warm hart toedroeg, bleek tien jaar na Bohns gildeproef: toen produceerden de knechts in zijn drukkerij in rode en zwarte letters het gedicht ‘Lof der boekdrukkunst’ ter gelegenheid van koppermaandag.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet iedere leerjongen sloot zijn leertijd af met een gildeproef. Er zijn vele redenen te bedenken waarom hij, of in een enkel geval zij, dat niet deed: verhuizing, ziekte, overlijden, overgang naar een ander beroep of gebrek aan ambitie om zelf een bedrijf te beginnen. Wellicht was ook het betalen van het inschrijfgeld van zes gulden voor sommigen een bezwaar. Weliswaar werd dit bedrag gehalveerd voor ‘in-gebooren burgers’, terwijl zonen van gildebroeders zelfs maar een derde deel hoefden te betalen, maar als men toch niet van plan was een eigen zaak te runnen in Haarlem was er geen enkele reden om de proef af te leggen en dus hield men het voor inschrijving gevraagde geld liever in eigen zak.Ga naar voetnoot30 Door het onderzoek voor een recent tv-programma is in ieder geval van Johannes Henrikus Coemans bekend waarom hij zijn meesterproef niet aflegde.Ga naar voetnoot31 Johannes werd op 21 april 1789 in het Ghildt Boeck bijgeschreven als leerjongen van de weduwe Nicolaas Beets.Ga naar voetnoot32 Hij verhuisde in 1794 naar Schiedam, waar het admissieregister vermeldt dat hij op 30 juni 1794 op borgtocht van zijn vader is toegelaten tot de stad. Er was echter een voorwaarde aan deze admissie verbonden. Johannes mocht niet het beroep van boekdrukker of boekhandelaar gaan uitoefenen. Vermoedelijk had dit te maken met de vrees van de Schiedamse autoriteiten om met een bekwaam drukker ook de mogelijkheid tot het produceren van patriotse geschriften de stad binnen te laten.Ga naar voetnoot33 Van veel Haarlemse jongens is echter niet bekend waarom zij geen meesterproef aflegden. Voor de periode waarin informatie over de meesterproef is opgenomen, dus van 1707 tot en met 1795, geldt zelfs dat het overgrote deel van de leerjongens geen proef aflegde: tegenover de 311 personen die als leerjongen ingeschreven stonden bij het gilde staan er slechts 62 die in die periode hun proef hebben afgelegd. Van die 62 staan er ook nog eens 11 niet als leerjongen geregistreerd. Helaas werd bij de registratie van de gildeproef niet vermeld bij wie iemand zijn leertijd had doorgebracht of waarom er überhaupt geen registratie als leerjongen was. Van zonen van gildeleden is dat te begrijpen; zij hoefden niet officieel als leerjongen ingeschreven te staan, alhoewel dat in veel gevallen toch gebeurde. Vermoedelijk is ook een aantal gildeleden uit andere steden gekomen met voldoende referenties om niet de verplichte leertijd te hoeven doorlopen en meteen een proef af te mogen leggen, maar daarvan wordt geen indicatie gegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RegistratieDe registratie in het leerlingenregister van het Ghildt Boeck verliep niet altijd vlekkeloos. Soms werd een leerjongen pas veel later ingeschreven dan aan het begin van de leerperiode. Eenmaal vond een vinder het blijkbaar de moeite waard om erbij te zetten dat ‘deeze is verzuimt geweest op zijn tijd op te geven’ in het geval van een leerjongen die al in 1781 begonnen was, maar zich pas een jaar of twee à drie later liet inschrijven. Meestal werd zo'n achterstallige registratie echter zonder enige nadere opmerking in het gil- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deboek opgenomen.Ga naar voetnoot34 Figuur 5. Inschrijving van Jan Hendrik van Delden als gildebroeder, met aantekening in de marge. Ghildt Boeck (nha 1105-11). Foto auteur
Een aantal jaren later worden bijvoorbeeld enkele late registraties zonder commentaar verwerkt: de jaartallen van inschrijvingen springen van 1786 naar 1788, terug naar 1782, en dan weer terug naar 1787. De eerste vijftig jaar is het toevoegen van een exacte datum uitzondering; meestal wordt volstaan met alleen een jaartal. Vanaf 1752 wordt een complete datering usance en wordt daar slechts in een heel enkel geval van afgeweken. Dit alles betekent dat het niet in alle gevallen mogelijk is om de precieze leerperiode vast te stellen. Het eerste artikel van de Keure van 1616 schrijft voor dat wie een boekhandel wil beginnen in Haarlem twee jaar bij een meesterdrukker of -binder in de leer moest zijn geweest alvorens de meesterproef mocht worden afgelegd. In de meeste gevallen zat er echter meer tijd tussen de inschrijving als leerjongen en het afleggen van de meesterproef, waarschijnlijk omdat betrokkene het lidmaatschap van het gilde pas nodig had als hij zelfstandig een zaak wilde beginnen. Bleef je bij je meester werken, of bij een ander, dan was er geen noodzaak om de leges te betalen en de vinders te trakteren. Zoons van gildeleden deden vaak pas hun proef als hun vader overleden was en zij de zaak zelfstandig moesten gaan runnen. Een mooi voorbeeld is Jacobus van Delden die in 1775 in de leer ging bij zijn vader Jan Hendrik van Delden, maar pas in 1784 zijn proef aflegde. In dat jaar kocht Jan Hendrik zich, na de dood van zijn vrouw, in in het Oude | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MannenhuisGa naar voetnoot35 en deed zijn zaak over aan zijn zoon. Toen pas ontstond voor Jacobus de noodzaak een proef af te leggen. Per jaar werden er slechts enkele leerjongens ingeschreven, soms geen enkele, maar vanaf 1789 verandert dat. De Nieuwe keur van 1788 stipuleert dat ‘een knegt of leerling’ die voor zichzelf wilde beginnen de gildeproef moest doen. De uitbreiding met knechts is nieuw. Dit hadden de autoriteiten van de stad niet zelf bedacht, maar overgenomen uit het concept dat zij van het gilde hadden gekregen. In de bijeenkomst van het gilde waarbij de Nieuwe keur aan de leden werd kenbaar gemaakt, vroeg de heer Enschedé of hij de knechts die hij al in dienst had ook allemaal moest registreren. Na deliberatie werd besloten dat diegenen die al in dienst waren op het moment dat de keur werd vastgesteld, vrij waren zich wel of niet te laten registreren, met dien verstande, dat knechten die in de toekomst eventueel voor zichzelf wilden beginnen alleen een proef mochten afleggen indien ze geregistreerd waren.Ga naar voetnoot36 In het leerlingenregister worden vervolgens in 1790 ineens veel meer ‘leerlingen’ ingeschreven dan in voorgaande jaren, alleen al voor Johannes Enschedé 21 en voor François Bohn 17. Er waren dus blijkbaar nogal wat knechts die een eventuele zelfstandige loopbaan in het boekenvak wilden veiligstellen. Geen van deze jongens lijkt overigens een gildeproef gedaan te hebben, maar de laatste inschrijving als gildebroeder in het register is van 1795. Tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806) werden de gilden afgeschaft, maar mogelijk hebben deze knechts zich later direct tot de stadsautoriteiten gewend voor permissie om een eigen zaak te beginnen. Zoals al aan de orde kwam, komen niet alle boekbinders en -drukkers die als gildebroeder werden ingeschreven, en dus hun proef hadden moeten doen, voor in de lijst van leerjongens. De gildereglementen van 1616 geven in artikel ix al aan dat een gildebroeder zijn eigen kinderen het ambacht mag leren zonder daarvoor leergeld aan het gilde te betalen. Ondanks deze bepaling zijn sommigen van deze kinderen soms toch in het leerjongensregister terecht gekomen. Als zij niet bij hun vader in de leer gingen bijvoorbeeld, maar bij een andere meester, werd wel geregistreerd, zoals in het geval van Abraham van Hulkenroy die in 1713 ingeschreven werd als leerjongen ‘bij de courantier’, oftewel bij de erven van Abraham Casteleyn die tot 1737 de Opregte Haerlemsche Courant drukten. Abraham van Hulkenroy liet zich pas ruim dertig jaar later, na de dood van zijn vader Isaac in 1744, inschrijven als gildelid.Ga naar voetnoot37 Hij gaf geen werken uit onder eigen naam, maar publiceerde deze samen met zijn zus Maria als ‘de erven Isaac van Hulkenroy’. Ook de Casteleyns waren niet altijd even consequent in het inschrijven van hun kinderen. Vincent Casteleyn was een van de gildebroeders die al in 1616 lid waren en dus geen aparte inschrijving behoefden. Zijn oudste zoon Pieter werd in 1645 ingeschreven in het register als zijnde leerjongen ‘bij sijn vader Vincent Casteleijn’ en legde in 1649 de meesterproef af.Ga naar voetnoot38 Zijn jongere broer Abraham, de latere courantier, komt daarentegen niet voor in het leerjon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gensregister, maar wel in de lijst met gildebroeders. Hij legde in 1653 zijn niet nader gespecificeerde proef af.Ga naar voetnoot39 Hij overleed in 1680, maar in 1723 schreef iemand bij de inschrijving als gildebroeder: ‘deze heeft sich allermeest vermaart gemaakt door de Haerlemsche Courant in zoo grooten achting te brengen dat tot heden toe nog op sijnen naam wordt gedrukt’. Later schreef iemand daar weer onder dat de krant in 1737 overgegaan was in handen van de Enschedé's. Ook de zoon van Abraham, Gerrit of Gerhard, Casteleijn, werd niet als leerjongen ingeschreven, maar deed wel zijn proef als drukker in 1693, waarschijnlijk toen pas omdat zijn moeder Margaretha van Bancken, die de drukkerij had gerund vanaf het moment dat zij weduwe geworden was, in dat jaar overleed.Ga naar voetnoot40 De wijziging van het keur in 1788 waarbij ook knechts de gelegenheid kregen om zich in te schrijven, doet vermoeden dat zij zich voor die tijd niet lieten registreren, maar wel op grond van hun ruime ervaring een proef konden doen. Het is dus niet onmogelijk dat enkele van de nieuwe gildebroeders die niet als leerjongen in de boeken terug te vinden zijn al voor kortere of langere tijd als knecht voor iemand hadden gewerkt. Hoewel de noodzaak tot het doen van de meesterproef voor iemand die bij zijn vader in dienst was zich pas voordeed op het moment dat de vader overleed, deden sommige leerjongens toch al eerder hun proef. Michiel van Leeuwen, de zoon van Gijsbert van Leeuwen, deed al in 1718 zijn proef, zeven jaar nadat hij als leerjongen door zijn vader was geregistreerd.Ga naar voetnoot41 Zijn naam komt echter pas voor in impressa vanaf 1730. Zijn vader was op dat moment nog niet overleden - hij was in de jaren 1732 en 1733 nog vinder van het gilde - maar mogelijk had hij de boekdrukkerij al wel overgedaan aan zijn zoon. Er zijn tenminste geen uitgaven bekend met Gijsberts naam op de titelpagina na 1729. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UitzonderingenEr zijn twee uitzonderingen in het gildeboek te vinden waarin afgeweken wordt van het gebruikelijke stelsel van een aankomend gildebroeder die een proef af moest leggen. De eerste uitzondering is de dochter van Wilhelmus van Kessel, Geertruijd, die gildezuster werd zonder een proef te doen. Van Kessel had een verzoek ingediend bij de burgemeesters van de stad om zijn recht van boekdrukken en -verkopen over te mogen doen aan zijn dochter. Dit verzoek had ongetwijfeld te maken met de dood van zoon Wilhelmus junior. Deze had in 1719 zijn gildeproef gedaan en was vervolgens bij zijn vader in de zaak blijven werken. Volgens een aantekening bij zijn gilde-inschrijving was hij echter in augustus 1723 overleden.Ga naar voetnoot42 Van Kessel had ineens geen opvolger meer voor zijn zaak en bedacht de list om zijn dochter naar voren te schuiven. Is het toeval dat hij daarmee wachtte tot 1726 toen hij zelf weer tot vinder van het gilde was gekozen? Het gilde kon echter niet zomaar akkoord gaan met het negeren van de reglementen aangaande de meesterproef en er moest een verzoek aan het stadsbestuur gezonden worden. De magistraten reageerden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
positief op 28 augustus 1727 en nog diezelfde dag werd Geertruijd als gildezuster ingeschreven met de vermelding dat zij twee gulden voor het privilege moest betalen, eenzelfde bedrag als een zoon van een gildebroeder zou moeten fourneren.Ga naar voetnoot43 Geertruijd van Kessel was eerder dat jaar, op 4 mei 1727, getrouwd met Pieter van Assendelft, de conrector van de Latijnse school, maar zij bleef haar eigen naam gebruiken in de impressa van haar fonds. Van Assendelft liet zich in 1731 inschrijven als leerling van zijn vrouw en werd in 1733 zelf ook gildebroeder.Ga naar voetnoot44 In 1734 en 1735 kwam er een aantal werken van de pers met in het impressum zijn naam en dat van de erve Van Kessel. Geertruijd overleed in juni 1735 en vanaf 1736 staat alleen Van Assendelfts naam op de titelbladen.Ga naar voetnoot45 Een andere uitzondering op het gildeproefsysteem waren Jan en Maria van den Berg. Zij waren de vader en zuster van Barend van den Berg die in 1789 was overleden. Zij verzochten de heren burgemeesters en regeerders van de stad om diens boekwinkel te mogen continueren aangezien zij door het overlijden van Barend ‘in de uiterste ongeleegendheid waaren geraakt, vermits de gemelde overleedene de eenige was die voor hun het bestaan verzorgde’. De burgemeesters hielden ruggenspraak met het gilde en besloten dat Jan en Maria van den Berg van dezelfde regeling gebruik konden maken als weduwen, dat wil zeggen, ze konden lid worden van het gilde en handel drijven als ‘Firma van de erven van Barend van den Berg’ zonder een proef af te leggen. Deze positieve beslissing werd ‘alleen vergund... om de smertelijke en allerongelukkigste omstandigheeden waarinne de supplianten zig bevinden’ en mocht zeker geen precedentswerking inhouden. De beslissing gaf ook een eventuele latere huwelijkspartner of erfgenaam geen enkel recht op een gildelidmaatschap.Ga naar voetnoot46 De beslissing van de autoriteiten werd netjes in de kantlijn van Barends inschrijving als gildebroeder genoteerd. Wat wellicht meehielp in de beslissing is het feit dat Jan Louis Casaubon, een van de vinders van het gilde in 1789, een leerling van Van den Berg was geweest en vader Jan en zuster Maria ongetwijfeld goed kende.Ga naar voetnoot47 Een advertentie van de erven in de Haarlemse Courant van 20 februari 1796 betreffende de verhuur van twee kamers situeert ze in de Korte Begijnestraat. Waarschijnlijk was Jan van den Berg toen al overleden, want er wordt gesproken over de erve als ‘boekhandelaares’. In zijn autobiografie spreekt de Haarlemse schoolmeester Willem van den Hull (1778-1858) van een rooms-katholieke Mietje van den Berg die in de Korte Begijnestraat een boek- en papierwinkeltje had waar Van den Hull weleens vellen papier kocht en waar hij zijn zakgeld kon aanvullen met het slijpen van potloden voor haar.Ga naar voetnoot48 Dit moet wel om dezelfde Maria van den Berg gaan; het zou wel al te toevallig zijn als er twee dames met dezelfde naam in dezelfde periode een boekwinkeltje in het kleine straatje hadden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aantallen en percentagesHet is niet direct mogelijk om de aantallen gildebroeders in het Ghildt Boeck af te zetten tegen het aantal leerjongens om te zien welk percentage uiteindelijk hun meesterproef deed, aangezien lang niet alle leerjongens geregistreerd werden. Het register vermeldt in totaal 486 leerjongens (de nummers 88 en 271 zijn dubbel gebruikt) en de gildebroederlijst 17 (de oorspronkelijke uit 1616) + 127 = 144 namen. Tellen we bij de leerjongens diegenen op die wel gildebroeder zijn geworden, maar geen inschrijving als leerjongen hadden, dan komen we op 486 + 49 = 535. De 17 oorspronkelijke gildebroeders mogen niet meegerekend worden om een percentage te bepalen, aangezien zij nooit in de lijst leerjongens na 1616 hebben kunnen voorkomen. De uiteindelijke berekening is dus 127 op 535 = 23,74%; slechts een kwart van de leerjongens deed de meesterproef. Dit cijfer zou iets hoger moeten worden bijgesteld aangezien leerjongens en knechts die in de laatste jaren dat het register werd bijgehouden geregistreerd werden wellicht hun proef daarna hebben gedaan. Aangezien het register maar tot 1795 loopt is de proef van bijvoorbeeld Joost (of Joseph) de Graaff niet genoteerd, terwijl hij vanaf 1798 wel vertegenwoordigd is in de stcn.Ga naar voetnoot49 In een map met aanstellingen van de vinders van het gilde door burgemeesters en regeerders der stad Haarlem bevinden zich achterin drie admissies tot boekbinder en boekverkoper uitgereikt in 1800 door het Comité van Algemeen Belang binnen Haarlem, waaronder een voor Joseph de Graaff.Ga naar voetnoot50 En hoewel het gildesysteem op de schop was gegaan, werd betreffende De Graaff gemaand zich te houden aan de regels die ‘ten opzichte van dat ambacht voorhanden zyn’. Hij moest zich in voorkomende gevallen adresseren aan de Provisionele Commissarissen van het ontbonden boekverkopersgilde die een afschrift van de admissie ontvingen. Veel was er dus niet veranderd in het zesde jaar van de Bataafse Vrijheid. Van de 62 gildebroeders die vanaf 1707 hun proef hebben gedaan, waren er 20 die een bindproef deden, Geertruijd van Kessel hoefde geen proef te doen en van de 41 resterende proeven zijn er 13 waar geen enkele informatie over de inhoud van de proef wordt gegeven. Van de 28 proeven met - soms heel summiere - informatie betreffende het te drukken werk zijn er 11 met zekerheid geïdentificeerd. Van een tiental kon wel een vermoedelijke titel worden achterhaald, maar niet met zekerheid de juiste editie. Van 7 proeven was de informatie te summier voor identificatie, zoals het ‘vers in folio’ van Harmanus van Brussel of ‘een blad uit een boek van de sterrekunde’ van Jan Huytink. Hoewel achttiende-eeuwse Haarlemse drukkers ervan uit konden gaan dat hun nieuwe collega's hun vakbekwaamheid hadden bewezen met hun meesterproef, is het voor ons niet meer zo eenvoudig om in alle gevallen te achterhalen wat dat bewijs nu precies was. In de bijlage is een overzicht te vinden van de informatie die nu bekend is over de proeven die vanaf 1707 vermeld staan in het Ghildt Boeck. In de betreffende edities valt op dat de meesterproeven veelal wel de naam van de aspirant-drukker in het impressum hebben, maar geen adres. Dit is eenvoudig te verklaren, aangezien ze volgens de gilderegels op het moment van beproeving nog geen zelfstandig bedrijf konden heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben. Een uitzondering zijn de drukken van het gildekeur van 1709 en de renovatie van 1711 die geen drukkersnaam in het impressum hebben. De enige als drukkersproef geidentificeerde titel met een adres is wellicht een latere heruitgave (Jan Bosch, nummer 84). Een soortgelijk onderzoek voor andere steden kan veel duidelijk maken over de praktijk van het boekdrukkerswezen in de vroegmoderne tijd, met name over de eisen die gesteld werden aan de kennis en vaardigheden van jonge boekdrukkers, die de ambitie hadden de sprong naar een eigen bedrijf te wagen. Figuur 6. Laurier-krans. Haarlem, J. Enschedé, 1726 (ub Amsterdam og 06-50:4). Foto auteur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageLijst gildebroeders vanaf 1707 met informatie over de afgelegde proef. De nummering en datering van de inschrijving als leerjongen en de naam van zijn meester zijn overgenomen uit de lijst leerjongens. De rest van de informatie is afkomstig van de lijst van gildebroeders.Ga naar voetnoot51 In de laatste kolom het stcn-recordnummer van de geïdentificeerde meesterproeven of gegevens over een mogelijke identificatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|