in het Amsterdam van de jaren dertig bezighielden met de handel in pornografische literatuur en daarmee de lokale zedenpolitie handenvol werk bezorgden.
Maghiel van Crevel verzamelde jarenlang onofficiële poëzietijdschriften uit de Volksrepubliek China. Zijn collectie is tegenwoordig ondergebracht bij de universiteit Leiden en Chinese onderzoekers komen regelmatig naar Nederland om hier te bestuderen wat in eigen land niet in deze vorm bewaard is gebleven. Met zijn bijdrage laat Van Crevel zien dat wat onofficieel is, zeker niet verboden hoeft te zijn en ook legt hij uit waarom avant-garde dichters liever niet geassocieerd willen worden met ‘officiële poëzie’.
In januari 1989 werd de Koninklijke Bibliotheek benaderd door een antiekhandelaar uit Delft die bij de verbouwing van zijn huis een zestal zestiende-eeuwse reformatorische boekjes had gevonden. Hoewel de vondst alweer van een tijd geleden dateert is er tot nu toe nauwelijks over geschreven. Om wat voor boeken ging het precies en wat kan de reden zijn geweest om ze te verbergen? Marieke van Delft probeert op deze vragen een antwoord te geven.
Sjors de Heuvel ten slotte onderzoekt de geschiedenis van uitgeverij Sijthoff tijdens de bezetting. Hij licht toe waarom de uitgeverij tijdens deze periode niet zozeer illegaal, als wel clandestien opereerde.
Ook enkele bijdragen aan het in juni 2016 gehouden symposium ‘Het boek in Nederland in 1766’ vonden hun neerslag in dit Jaarboek. Dit symposium werd georganiseerd door de Nederlandse Boekhistorische Vereniging ter gelegenheid van het 250-jarig bestaan van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (mnl). Drie lezingen die tijdens deze dag werden gepresenteerd zijn bewerkt tot een bijdrage voor het Jaarboek en vormen samen een tweede, kleiner, thema. Marja Smolenaars onderwierp de stcn-database aan een statistische analyse. In haar overzicht van de boekproductie rond het jaar 1766 komen zowel stadhouder Willem v, het Medemblikker scharrezoodje, als de uitvinding van de wasmachine aan bod. En mocht u zelf's nachts wel eens worden bezocht door angstaanjagende gedaantes als ‘duivels, katten, [of] oude vrouwen’, dan kan ik u de bijdrage van Joris Oddens van harte aanbevelen. Oddens beschrijft hierin een merkwaardige achttiende-eeuwse pamflettenstrijd met als inzet het al dan niet bestaan van spoken. Lieke van Deinsen schrijft over de relatie tussen literaire en materiële cultuur bij het Leidse dichtgenootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen, dat net als de Maatschappij in 1766 werd opgericht.
De materialiteit van het boek vormt een rode draad door het voorliggende Jaarboek. Karin Scheper bewerkte de lezing die zij gaf ter gelegenheid van het ontvangen van de De la Courtprijs voor haar boekarcheologische studie van de islamitische handschriften van de universitaire bibliotheken Leiden. Femke Prinsen laat ons met haar bijdrage nadenken over de verschillende functies en waarden van maculatuur; stukken bedrukt of beschreven perkament en papier die zijn hergebruikt ter versteviging van een boekband. De laatste twee bijdragen kunnen eveneens als een pleidooi worden gezien voor analyserend kijken. Dit aspect komt terug in het artikel van Hans Spijker. Hij onderwierp de verschillende postume edities van de Beschryving van Japan van Isaac Titsing