Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 13
(2006)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||||||||
Ton Bolland
| |||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||
Afb. 1: H. Höveker.
| |||||||||||||||
Jeugdjaren, opleiding en huwelijkNaast veel ander werk, dat hij vooral na 1855 schreef, heeft Höveker een autobiografie nagelaten. Het werk beslaat drie deeltjes, waarvan het laatste gedateerd is op ‘5 October 1889’, zijn 82e verjaardag.Ga naar voetnoot2 Henricus Höveker werd op 5 oktober 1807 te Amsterdam geboren. Zijn vader Maine Frederik Höveker (1772-1815) was afkomstig uit Oost-Friesland en wijzigde zijn naam bij aankomst in Amsterdam in 1794 van Höfker in Höveker. Höveker Sr. had een bloeiende kleermakerij. Na zijn vroegtijdige dood in 1815 werd het bedrijf door de meesterknecht en een neef voortgezet. Malversaties leidden na vier jaar tot de ondergang van het bedrijf, waarop de weduwe met haar zes kinderen in 1819 uit Amsterdam vertrok naar Breukelen. Hendrik was toen twaalf jaar en ging werken bij de dorpskleermaker. In zijn autobiografie schrijft Höveker dat hij er manusjevan-alles was. ‘Naast het kleermakerswerk, moest ik ook schoonmaken en aardappelenschillen en iedere week bij mijn baas de Catechismus opzeggen.’ In 1822 keerde het gezin terug naar Amsterdam. Moeder Höveker werd hulp in de huishouding en baker in het gezin van dominee J. ter Borg, voorganger bij de Doopsgezinde Gemeente, en Hendrik trad in dienst bij boekhandel-uitgeverij D. Onder de Linden. Er ging een wereld voor hem open. | |||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||
Bij Onder de Linden kon Höveker zijn leergierigheid combineren met zijn belangstelling voor koopmanschap. De eerste jaren in de boekhandel waren moeilijk. Een oudere collega hield veel werk onder zich en Hendrik fungeerde voornamelijk als loopjongen: ‘Daardoor werd aan mijn onverzadelijke leeslust volledig gelegenheid gegeven, daar de straat mijn leeskabinet was [...] geen boodschappen werden gedaan zonder een boek. Door de volste straten en het drukste gewoel wist ik mij met vaardigheid een weg te banen.’Ga naar voetnoot3 Na de plotselinge dood van zijn collega werd Hendrik tot chef aangesteld.Ga naar voetnoot4 Zijn werkgever, ‘die mij alles wat de firma betrof toevertrouwde’, had een groot vertrouwen in hem.Ga naar voetnoot5 Hij deed ruime ervaring op, die hem later zeer goed van pas zou komen als zelfstandig boekhandelaar en uitgever. Zonder dat Höveker het zelf besefte, werd achteraf gezien een bestelling van zijn zwager het begin van colportage en wederverkoop, en van een bescheiden bijverdienste. Zijn zwager bestelde bij Hendrik het boekje Voorbeelden van vroeg bekeerden.Ga naar voetnoot6 Uiterst correct gaf Höveker de bestelling door ‘aan mijnen patroon’, die het boekje met de gebruikelijke korting voor personeelsleden leverde. De sneeuwbal begon te rollen. Anderen bestelden ook via Hendrik hun boeken en brochures, waardoor de incidentele leveringen uitgroeiden tot een tussenhandel.Ga naar voetnoot7 Opvallend is dat Höveker geregeld bestellingen kreeg van titels die vermeld stonden op de papieren omslagen. ‘...[M]en werd attent op andere boekjes, die op de keerzijde van den omslag vermeld staan; ook deze zoude men wenschen en nu werd ik uitgenoodigd om die te bezorgen.’Ga naar voetnoot8 Höveker verkeerde onder een uitgesproken leespubliek. In de kring rond dominee Ter Borg maakte hij ook kennis met vooraanstaande personen uit de kring van het Reveil, zoals Isaac da Costa en Willem de Clercq.Ga naar voetnoot9 Vooral Willem de Clercq had verwachtingen van Höveker, die door de juiste leveranties goede diensten kon bewijzen aan de zaak van het Reveil. De Clercq bracht Höveker in contact met Duitse uitgevers van theologische boeken in Elberfeld.Ga naar voetnoot10 Op eigen naam en voor eigen rekening liet De Clercq ook boeken komen uit Parijs en stelde die aan Höveker ter hand, mét een lijst van potentiële afnemers. Het werk groeide zo sterk dat Höveker in 1831 halve dagen ging werken bij Onder de Linden, die Höveker alle ruimte liet en in hem kennelijk geen aankomend concurrent zag. | |||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||
In het gezin van dominee Ter Borg leerde Hendrik ook zijn toekomstige vrouw, Elisabeth Johanna Christina van Ommen BoddendijkGa naar voetnoot11 kennen, ‘wier buitengewone schoonheid met een uitnemend karakter in juiste harmonie stond’.Ga naar voetnoot12 Het vertrek van de familie Ter Borg naar Nigtevecht was, samen met zakelijke ontwikkelingen, ‘voor ons het juiste tijdstip aangewezen tot ons huwelijk. Den 1sten Mei 1831 traden wij in den echt’.Ga naar voetnoot13 Zij gingen wonen aan de Anjelierstraat 7. Afb. 2: Achterzijde Wonderlijke leiding Gods met eene Adellijke Dame. Ex. Theologische School der Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika bl 216.
De eerste huwelijksjaren van Hendrik en Elisabeth verliepen zakelijk gezien voorspoedig. Hendrik werkte nog steeds bij Onder de Linden en 's avonds in zijn eigen boekhandel, terwijl Elisabeth veel vouw- en bindwerk verrichtte. Op 2 september 1832 werd hun dochtertje Wilhelmina geboren, dat echter maar een paar maanden leefde. In 1833 nam Hendrik ontslag bij Onder de Linden en op 10 mei 1833 vestigde hij zich als zelfstandig boekverkoper met ‘een kleinen handel.’Ga naar voetnoot14 Zijn motief is duidelijk. Met zijn boekhandel wilde hij een bijdrage leveren aan ‘de ontwikkeling van het Godsrijk’. | |||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||
Boekhandelaar en uitgeverOver Hövekers activiteiten als boekhandelaar in Amsterdam is weinig bekend. Zijn clientèle zal vooral gezocht moeten worden in de kring van het Réveil en orthodox-kerkelijke kringen. Verkoopcijfers zijn er niet, maar het feit dat Höveker al binnen één jaar verhuisde van de Anjelierstraat naar de Leliegracht wijst op een sterke groei, vooral door de uitgeverij. Er waren verschillende uitgevers met theologische publicaties actief, en het was niet billijk wat hij vele jaren later in zijn autobiografie zou schrijven: ‘buiten den boekverkooper Den Ouden, die eenige strijdschriften uitgaf, was er geen boekhandel aan te wijzen, die zich uitsluitend aan de levende Theologie wijdde.’Ga naar voetnoot15 Toch was er voor Höveker voldoende ruimte. In zijn eerste jaar als zelfstandig boekverkoper en uitgever bracht Höveker niet minder dan vijftien titels op de markt, vooral kleine(re) werken van meditatief-stichtelijke aard. Höveker beschikte nog niet over voldoende contacten om manuscripten te verwerven. De eerste drie publicaties waren preken van dominee Ter Borg, herdrukken van al lang bestaande uitgaven. In de keuze die Höveker maakte, is te zien dat hij de markt goed kende en wist waar behoefte aan was; de keuze markeerde ook zijn eigen positie in de kerkelijk-theologische ontwikkeling van die dagen. Groot opzien baarde Höveker met de uitgave van een bundel preken van dominee J.C.I. Secrétan, predikant van de Waalse gemeente in Den Haag.Ga naar voetnoot16 Da Costa schreef er verwonderd over aan dominee H.P. Scholte en Willem de Clercq vermeldde in zijn Memoires: ‘Höveker heeft met Sec. [rétan] gesproken en zal drukken. Het zal mede een nieuwe epoque wezen.’Ga naar voetnoot17 Jaren later is Höveker zelf nog steeds verbaasd dat hij deze theoloog van naam in zijn fonds mocht opnemen: ‘[...] verwonderd en verbaasd over de snellen voortgang mijner zake’. Helaas groeide Hövekers financiële positie niet in gelijke mate als zijn uitgeverij. De productie van vijftien titels in het eerste jaar, werken variërend van 4 tot 32 pagina's, vroeg hoge investeringen. Veel titels stonden jaren later nog op de omslagen van andere uitgaven. Er ontstond grote behoefte aan kapitaal. Ook nu was Willem de Clercq Hövekers adviseur, die hem in contact bracht met zijn vriend Willem Messchert uit Rotterdam. Messchert had zijn bierbrouwerij verkocht en was toe aan een nieuwe uitdaging.Ga naar voetnoot18 Bewust zocht hij naar mogelijkheden in de boekenwereld. Messchert plaatste zelfs een advertentie dat hij een drukkerij wil overnemen, liefst in Rotterdam of Amsterdam.Ga naar voetnoot19 Vanaf het eerste contact aarzelde Messchert of Höveker wel de compagnon is die hij zoekt. Hij laat zich erg kleinerend over Höveker uit. ‘Bij den boekverkooper Höveker, Anjelierstraat 7 is een theologische leesbibliotheek [curs. TB] opgericht. Is dat een goede geest’, vraagt hij aan De Clercq. Later uit hij zijn aarzeling omdat hij | |||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||
negatieve geluiden hoort over Hövekers boekhandel: ‘het is een “domper-boekhandel”’.Ga naar voetnoot20 Höveker daarentegen is zeer enthousiast, maar uiterst onkritisch. Hij had ook weinig keus. Hij had maar één wens: een investeerder! In zijn autobiografie beschrijft Höveker jaren later dat hij in een jubelstemming was ‘dronken van vreugde... wie was er gelukkiger dan ik’.Ga naar voetnoot21 De samenwerking heeft precies acht maanden standgehouden, van 1 mei tot 31 december 1834. Het was een periode waarin de ene teleurstelling de andere opvolgde. Höveker was financieel volkomen afhankelijk van Messchert en zag geweldig tegen hem op. ‘Het aanzien van dezen strengen compagnon was genoeg om mij van alle tegenwoordigheid van geest te beroven.’Ga naar voetnoot22 Anderzijds was Messchert zeer dominant. Hij onderhield de contacten en Höveker mocht vouwen en inbinden.Ga naar voetnoot23 Zelfs een contract dat Höveker gesloten had, moest hij annuleren. Het ging om een grote opdracht, namelijk de uitgave van het tijdschrift Nederlandsche stemmen, onder redactie van Da Costa, H.J. Koenen en A.M.C. van Hall. Jaren later voelde Höveker nog de pijn van de vernederingen: ‘Hoe verpletterend deze slag ook voor mij mocht zijn, ik gehoorzaamde.’Ga naar voetnoot24 Een slechtere start dan na het annuleren van de overeenkomst voor de uitgave van de Nederlandsche stemmen is nauwelijks denkbaar. Vanaf het eerste moment was de samenwerking tussen Höveker en Messchert stroef. De naamgeving van de firma was ook een rangorde. ‘Messchert zou in waarheid de eerste, de alles beheerschende naam zijn, waarbij Höveker slechts een toevoegsel was.’Ga naar voetnoot25 Messchert onderhield het contact met de relaties. Höveker schrijft: ‘het werd door den Heer Messchert overgenomen en daar ik toch iets moest doen kon ik vouwen en innaaien!’ Door het afstandelijke optreden van Messchert loopt de boekhandel terug. Als uitgevers hebben Messchert & Höveker in 1834 enkele titels op de markt gebracht. Ieder van de firmanten brengt lopend werk in en reeds verschenen titels. Van de negen verschenen titels in 1834, staan er vier uitgegeven op naam van Messchert en Höveker en de vijf andere op naam van Höveker. De Sermons van dominee Secrétan had Höveker al in 1833 aangenomen. De preken van Ter Borg zijn een bundeling van eerder verschenen losse preken. De uitgave van de Psalmen, met naschrift van Scholte staat op naam van Messchert & Höveker, maar is door Höveker ingebracht, zoals blijkt uit een brief van Da Costa aan Scholte.Ga naar voetnoot26 De Kerkredenen van Merle d'Aubigné zijn waarschijnlijk door Messchert ingebracht. De eerste uitgave van de Kerkredenen verscheen bij Immerzeel.Ga naar voetnoot27 De uitgave van de Eenvoudige leerredenen van dominee H.R. van Lier is een initiatief van Messchert. Op 17 juli 1834 schrijft De Clercq in zijn Memoires: ‘Messchert diep teneer | |||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||
geslagen. Alles scheen hem mis te loopen. Hij had de herdruk van de preeken van Van Lier begonnen en hoorde nu dat er nog een overvloed van verkrijgbaar was. Op den volgende dag kwam ik bij hem en ziet daar was juist het tegendeel gebleken. Nu was alles weder levendig bij hem.’Ga naar voetnoot28 Al na enkele maanden komt naar buiten dat de samenwerking tussen Messchert en Höveker een mislukking is en gesproken wordt over beëindiging. Het initiatief gaat van Höveker uit. Hij had wel geschreven dat de aanwezigheid van Messchert hem ‘van alle tegenwoordigheid van geest beroofde’, maar die tegenwoordigheid van geest kreeg Höveker al snel weer terug. Op 22 augustus schrijft De Clercq in zijn Memoires: ‘Messchert had Höveker voorstellen gedaan, maar deze wilde scheiden, volkomen en krachtig.’Ga naar voetnoot29 Höveker beschrijft die situatie ook in zijn De erfenis der familie Höveker: ‘De onhoudbare positie eischte eene beslissing; en nu veranderde het tooneel. De zoo ontstelde machtelooze tweede compagnon werd nu standvastig en onbewegelijk en de sterke, onverzettelijke, statige man werd machteloos en weifelend.’Ga naar voetnoot30 Zakelijk werkte het fiasco ook door. Er werden geen nieuwe titels aangenomen. Messchert schrijft op 3 november 1834 aan dominee H.P. Scholte dat een uitgave niet gedaan kan worden. ‘Wij verzoeken U dus vriendelijk in dit geval een anderen Uitgever te kiezen.’Ga naar voetnoot31 In deze brief komt dezelfde irritatie naar voren als bij de uitgave van de Nederlandsche Stemmen. Messchert schrijft Scholte: ‘Wij hebben tijdens Uw hier zijn U reeds deze bedenkingen medegedeeld en het was daarop, dat U met Höveker in particulier over Uitgave spraakt.’Ga naar voetnoot32 De ‘bedenkingen’ betroffen de op handen zijnde scheiding. In de laatste maanden van de samenwerking hebben Messchert en Höveker reeds voorbereidingen getroffen om zelfstandig verder te gaan. De Clercq schrijft op 6 december 1834 in zijn Memoires: ‘Conferentie met Messchert over de uitgaven van de brieven van Bilderdijk.’ En op 8 januari 1835: ‘Gezegend en treffend was het mij dees zelfde dag nog te mogen ontfangen het eerste stukje van Höveker's Geestelijk Magazijn.’ Met een circulaire van 31 december 1834 berichten Messchert en Höveker dat ‘met 1o Januarij aanstaande onze Associatie zal eindigen...’. Höveker ging echter niet bij de pakken neerzitten en maakte een doorstart aan de Warmoesgracht. Hoewel hij over het boekjaar 1835 weinig informatie geeft, floreert de boekhandel: ‘Nauwelijks was de winkel geopend, of hoezeer werden wij verrast door den toevloed onzer vroegere vrienden.’Ga naar voetnoot33 De uitgeverij brengt elf titels op de markt. Er zijn nogal omvangrijke werken bij, zoals B. Smytegelt Keurstoffen (646 p.), R. Hill Diepten Gods, of Melk en vaste Spijzen (210 p.) en W. á Brakel Brief aan den heer N.N., behelzende eene Opwekking en bestiering tot en in de bekeering, heiligmaking en het leven door het geloof op de beloften (80 p.). Het valt op dat er enkele werken bij zijn uit de traditie van de Nadere Reformatie. Belangstelling uit de kring van Afgescheidenen, waar Höveker en zijn vrouw | |||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||
toen lid van waren, zal daar debet aan zijn. De Keurstoffen van Smytegelt werden in de leesdiensten bij de Afgescheidenen gelezen. Dat er ook een werkje van Bilderdijk bij is (Aan den heer Lesage ten Broek, in antwoord op zijn Openbare brief), is opvallend.Ga naar voetnoot34 | |||||||||||||||
Uitgever van de afgescheidenenMet zijn uitgeverij stond Höveker midden in de kerkelijke en theologische ontwikkelingen van zijn dagen. Enerzijds had hij zijn contacten in het Amsterdamse Réveil, maar anderzijds ontgingen hem de kerkelijke problemen niet. In Ulrum werd in oktober 1834 dominee Hendrik de Cock geschorst en afgezet. Het werd het begin van het ontstaan van de gereformeerde kerken.Ga naar voetnoot35 Ook in Amsterdam kwam het tot een afscheiding. In 1835 ontstond er een kleine gemeente van circa zestig leden; een jaar later waren het reeds 280 leden.Ga naar voetnoot36 Ook Höveker en zijn vrouw sloten zich bij de nieuwe gemeente aan en na enkele maanden werd Höveker gekozen tot diaken. In zijn persoonlijke leven waren het jaren van grote spanningen en problemen. Midden in die spanningen werd in 1838 een derde kind geboren, Jansje, dat in 1840 overleed.Ga naar voetnoot37 In 1839 werd het gezin verblijd met de geboorte van Elisabeth. In 1840 waren de spanningen in de afgescheiden gemeente zo hoog opgelopen dat Höveker en zijn vrouw zich aan de gemeente onttrokken en zich weer aansloten bij de hervormde kerk. Zijn betrokkenheid als lid van de afgescheiden kerken van 1836 tot 1840 is in de fondslijst overduidelijk terug te vinden. In die jaren gaf hij ruim honderd titels uit, waarvan er ruim dertig gaan over het ‘goed recht van de Afscheiding’, en ruim veertig prekenbundels. Aan preken was een schreeuwende behoefte. Er waren vier predikanten die de afgescheiden kerken dienden, zodat in de meeste gemeenten iedere zondag een preek werd voorgelezen.Ga naar voetnoot38 Het zijn vooral preken uit de traditie van de Nadere Reformatie, zoals Brakel, Smytegelt, Lodensteyn en vertalingen van Engelse puriteinen.Ga naar voetnoot39 Landelijk nam Höveker snel een vooraanstaande plaats in. Hij gaf in 1836 samen met J. van Golverdinge uit Den Haag de Handelingen van de opzieners der Gemeente Jesu Christi uit van de eerste synode van de afgescheiden kerken, maar daarnaast onder meer ook de adressen aan de koning en pleitredes voor rechtbanken. Hövekers kerkelijke activiteiten zijn de zaak niet ten goede gekomen. Höveker besteedde zeer veel tijd aan kerkelijk werk, tijd die hij eigenlijk niet aan zijn zaak kon onttrekken. Na het verbreken van de samenwerking met Willem Messchert moest hij | |||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||
alle zeilen bijzetten. Daarnaast werd Höveker door de rechtbank veroordeeld tot een boete van 300 gulden, wegens het houden van een godsdienstoefening in zijn huis die door meer dan twintig personen bezocht werd.Ga naar voetnoot40 Dat was een zeer zware aanslag op zijn liquide middelen. Maar de zorgen van financiële en persoonlijke aard bleven. Voortdurend waren er problemen doordat aflossingen van (onderhandse) leningen niet tijdig voldaan konden worden.Ga naar voetnoot41 Desondanks weigerde Höveker principieel een boekje van H.F. Kohlbrügge uit te geven, een voorwaarde van zijn financier Westendorp voor het verkrijgen van uitstel van betaling.Ga naar voetnoot42 Verdriet bleef het gezin Höveker achtervolgen, al werd in 1842 wederom een dochter geboren: Catharina.Ga naar voetnoot43 Vooral 1843 was zeer zwaar: zowel Höveker, zijn vrouw als hun dochter Elisabeth was zeer ernstig ziek. Voor hun leven werd gevreesd, maar ze herstelden: ‘Was er in den morgen des jaars 1843 geween geweest, aan den avond was er gejuich.’Ga naar voetnoot44 Het geween en gejuich betrof ook zakelijke omstandigheden. Belangrijke aflossingen konden niet op tijd gedaan worden, anderzijds werd in dat jaar de vcl-serie opgericht. Na 1843 trad er consolidatie op en groeide het eigen vermogen, zodat er steeds minder een beroep gedaan hoefde te worden op vreemd kapitaal. De oprichting van de vcl-serie markeert een nieuwe ontwikkeling in het fonds van Höveker. | |||||||||||||||
Het fonds 1833-1843Het fonds in het licht van Hóvekers geloofsbelevingHet geestelijk klimaat waar Höveker uit voortkomt, is duidelijk gestempeld door de geest van het Réveil. Sporen daarvan zijn in de eerste drie jaar duidelijk in het fonds aanwezig. Höveker werd geadviseerd door W. de Clercq en J. van Eik. Na zijn aansluiting bij de afgescheiden gemeente (1836-1840) veranderde het fonds. Höveker gaf onder andere de Handelingen van de Synode uit (samen met J. van Golverdinge) en het tijdschrift De Reformatie, alsmede brochures die het recht van de afscheiding verdedigen en veel stichtelijke en meditatieve werken uit de traditie van de Nadere Reformatie, geschikt voor de leesdiensten en persoonlijke stichting. De terugkeer tot de Nederlands hervormde kerk in 1840 brengt een verbreding in het fonds van Höveker. In het eerste jaar geeft Höveker enkele polemische werkjes uit tegen de afscheiding, gevolgd door de mildere toon van auteurs die in de hervormde kerk streden voor de gereformeerde richting.Ga naar voetnoot45 Uiteindelijk geeft Höveker werken uit van auteurs uit de hele breedte van de kerk, maar met een duidelijk confessionele inslag. | |||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||
Afb. 3: Titelpagina van De Reformatie. Tijdschrift der Christelijk Gereformeerde Kerk. Eerste deel. Ex. ub Leiden 589 E 15.
| |||||||||||||||
De boekencensuur in de afgescheiden kerkenNa de scheiding van Kerk en Staat in 1795 werd de boekencensuur een zuiver binnenkerkelijke aangelegenheid, zowel bij katholieken als protestanten. De terugkeer tot de ‘leer, dienst en tucht der vaderen’, zoals geformuleerd in de Acte van Afscheiding of WederkeeringGa naar voetnoot46 hield ook in dat het kerkelijk leven geordend werd naar de regels van de Dordtse Kerkenorde. De eerste synode na de afscheiding werd in 1836 in Amsterdam gehouden en nam geen strenge maatregelen. De procedure was als volgt. In iedere provincie moest een commissie van drie leden gevormd worden, die na lezing van een manuscript het werk doorstuurde naar ‘eenen Leeraar in eene andere Provincie’.Ga naar voetnoot47 In één adem werd eraan toegevoegd: ‘zullende een iegelijk gehouden zijn, na bekendmaking dezer bepaling, zich hiernaar te gedragen, zullende bij wederstreving censurabel zijn’.Ga naar voetnoot48 Dominee A. Brummelkamp formuleerde de instructie voor de visitatores librorum. Duidelijk wordt omschreven waaraan een werk moet voldoen: Helderheid, regtzinnigheid, vrijmoedigheid en rondborstigheid in het verde- | |||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||
digen der waarheid, die naar de Godzaligheid is, juistheid en duidelijke voorstelling van zaken; gepaard met bescheidenheid, zo dat het blijkt, dat de waarheid betracht wordt in de Liefde. Willekeur wordt uitgesloten: Aan de geschriften die de bovengenoemde vereischten missen, zal de kerkelijke goedkeuring stellig moeten worden geweigerd, onverschillig wie de schrijver zij.’ Wordt een werk dat is afgewezen toch gepubliceerd, dat zal ‘de kerkelijke tucht deswege onverwijld op hem worden toegepast.’ Is de uitgever ook lid van een afgescheiden gemeente, zal ‘hij insgelijks censurabel zijn.Ga naar voetnoot49 Deze hoge eisen waren bij voorbaat onuitvoerbaar. Waren er per provincie capabele mensen te vinden? Was het voor een ‘leeraar in eene andere provincie’ mogelijk dit werk er nog bij te doen? Blijkens de Handelingen van de synode van Utrecht uit 1837 was er weinig van terecht gekomen. Zo is er in het fonds van Höveker een groot aantal werken te vinden dat past in de ideologie van de afgescheiden kerken. Van de 81 uitgaven - alle theologische verhandelingen, waarvoor volgens de bepalingen kerkelijke approbatie nodig was - zijn er evenwel slechts 23 met zo'n approbatie aangetroffen. Een paar voorbeelden laten zien dat de goedkeuring ook in steeds wisselende bewoordingen werd verleend:
Over één uitgave, van Bekeering van Abraham Capadose (1795-1874), is iets meer te zeggen, omdat Höveker hierbij de boekencensuur aan den lijve moet hebben ondervonden. Het betreft de Nederlandse vertaling van Conversion (1837). Capadose, een Amsterdamse | |||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||
arts afkomstig uit een Portugees-joodse familie, had zich onder invloed van onder anderen Bilderdijk en Da Costa tot het christendom bekeerd.Ga naar voetnoot50 Voor de gezondheid van zijn vrouw Adriana van der Houven (1804-1837) vertrokken zij in 1836 naar Clarens (Kanton Vaud) in Zwitserland. In zijn eerste brief uit Zwitserland aan Da Costa vertelt Capadose over een samenkomst met Abraham Francois Pétavel:Ga naar voetnoot51 Pettavel las in het Woord en gaf een korte verklaring van 't gebed. Toen zongen we een Cantique van Malan en nadat de heer Adolph Portales eenige berichten van zendelingen had voorgelezen, gaf hij mij het verlangen van de vergadering te kennen om hen te willen mededelen den weg langs welke mij de Heere had tot zich zeer opwekt en gevoelde dat de Heere mij hierin zeer ondersteunde.Ga naar voetnoot52 De getuigenis van Capadose maakte veel indruk. Er ontstond een correspondentie en vriendschap tussen Capadose en Pétavel. In de voorrede op de Bekeering schrijft Pétavel: Zijne zwakke gezondheid was onder het bestuur der Goddelijke Voorzienigheid oorzaak, dat hij in den herfst van het jaar 1836 met zijn gezin in Zwitzerland kwam. Ik mogt het genoegen smaken hem eenige weken onder de mijnen te zien. De bijzonderheden omtrent zijn leven en zijne bekeering, welke de Heer Capadose wel de goedheid had ons mondeling mede te deelen, kwamen ons allen zóó stichtelijk en belangrijk voor, dat wij hem bij herhaalde keeren den wensch te kennen gaven, om dezelve in geschrifte te hebben en in druk te zien.Ga naar voetnoot53 Capadose gaf daaraan toe en schreef enkele maanden later aan Da Costa: [...] het kleine opstel dat ik op aanhoudend verzoek van onze lieve vrienden Pettavel en anderen gemaakt heb (betreffende mijne uitleidinge uit de Synagoge) waaraan ik allerzaligste uuren te danken heb onder den zegen Gods, heb ik besloten met eenige aanmerkingen over Israëls verwachtingen.Ga naar voetnoot54 De opgewektheid van Capadose sloeg enkele weken later om, na het overlijden van zijn vrouw.Ga naar voetnoot55 Capadose was gebroken en tot weinig in staat. Hij schreef aan Da Costa: ‘Het schrijven gaat mij heden zeer bezwaarlijk, ik ben afgemat en uitgeteerd, ik verminder oogenschijnlijk en weet niet, wat de Heere met mij voor heeft! Wellicht zal de schild- | |||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||
wacht spoedig worden afgelost.’Ga naar voetnoot56 Toch heeft Capadose de Conversion kort daarna kunnen voltooien.Ga naar voetnoot57 Van het boekje verschenen diverse vertalingen - in het Nederlands van de hand van M.J. Chevallier. Hoe de contacten over de uitgave zijn gelopen, is aan de hand van de correspondentie niet te traceren. Kalmijn rept met geen woord over de totstandkoming van de uitgave.Ga naar voetnoot58 Afb. 4: Titelpagina van de Bekeering van Doctor A. Capadose die aan Hövekers neus voorbijging. Ex. ubl 2438 D 22.
De uitgave zou verschijnen bij Höveker. In zijn Erfenis wijdt Höveker er enkele woorden aan. Hij schrijft over zijn aansluiting bij de afgescheiden gemeente in Amsterdam en vervolgt: | |||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||
Thans begon een tijdkring van veel strijd en worsteling, die mijn boekhandel met den ondergang bedreigde. Boekencensuur, die werd ingevoerd belette mij onder anderen het uitnemend geschrift van de bekeering van Dr. Capadose uit te geven.Ga naar voetnoot59 Höveker doet geen verdere mededelingen, ook niet over andere titels die blijkens het ‘onder anderen’ niet uitgegeven mochten worden. Uit de vervolgzin kan afgeleid worden dat het om een eenmalige blokkade ging, want ‘Deze censuur duurde echter slechts kort.’ De opmerking van Höveker dat hem belet werd de bekeringsgeschiedenis van Capadose uit te geven is raadselachtig. De Höveker-bibliografie telt 24 uitgaven in 1837, waarvan er tien een kerkelijk approbatie hebben gekregen. De andere titels hadden geen approbatie nodig, zoals de uitgave van de Dordtse Leerregels, Kerkenordening en enkele herdrukken van Oude Schrijvers. Waarom Höveker dit werk niet mocht uitgeven wordt niet duidelijk. Höveker zegt niet wie het hem belette: de kerkenraad of de visitatores librorum. Ook vermeldt Höveker niet welke werken hij nog meer niet mocht uitgeven. Voor de toepassing van de boekencensuur op het fonds van Höveker zijn in de notulen van de Amsterdamse kerkenraad en in de Handelingen van de Provinciale Synode geen bewijzen te vinden. Het is nauwelijks denkbaar dat de visitatores librorum het hem verboden hebben. In 1837 waren dat dominee H.P. Scholte, J.A. Wormser en D.A. Budde. Zowel Scholte als Wormser had goede contacten in de kring van het Reveil. Wel zou het kunnen zijn dat H.P. Scholte tegen een uitgave was, omdat Capadose niet tot afscheiding overging. Maar daar staat zijn bekering tot het christendom feitelijk buiten. Het verbod tot uitgave is volgens E. Gewin via Da Costa bekend geworden. ‘Merkwaardiger wijze kon de uitgave niet bij Höveker geschieden, omdat deze, naar Da Costa's mededeeling, [curs. TB] al wat hij uitgaf aan de kerkelijke censuur moest onderwerpen.’Ga naar voetnoot60 In de intensieve correspondentie tussen Capadose en Da Costa is daarover opmerkelijk genoeg niets over te vinden, behalve een korte opmerking van Capadose: ‘Höveker zal niet drukken.’Ga naar voetnoot61 Ook in de correspondentie van Chevallier met Capadose en van Chevallier met Da Costa komt de uitgave niet ter sprake. Het is mogelijk dat Da Costa veel later eens met iemand hierover correspondeerde, maar in de periode 1837-1838 in elk geval niet. Capadose schrijft ‘Höveker zal niet drukken’, niet: ‘mag niet drukken’. Ligt in dat kleine verschil de oplossing? Het jaar waarin dit speelt (1837) is financieel een zeer moeilijk jaar voor Höveker. Hij had moeite om rente en aflossing te voldoen. Het is niet denkbeeldig dat Höveker zich teruggetrokken heeft om financiële redenen. Het is dan te begrijpen dat hij juist dit boekje noemt, want in korte tijd beleefde het verschillende herdrukken. Per saldo heeft Höveker geen enkele instantie of personen direct beschuldigd hem belet te hebben om Capadoses werkje uit te geven. Hij noemt alleen de ‘Boekencensuur’. De opmerking van E. Gewin is helaas niet te verifiëren. Dat Da Costa | |||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||
het bericht de wereld in geholpen heeft, is uit de correspondentie van Da Costa niet te bewijzen. En de mededeling kan niet steunen op enig kerkelijk besluit. | |||||||||||||||
EpiloogNa deze turbulente periode in zowel zijn persoonlijke als werkzame leven is zijn bestaan er aanvankelijk niet lichter op geworden. In 1847 werd ‘tot onze onbeschrijfelijke vreugde nog een zoon, die Henricus werd genoemd, geboren.’Ga naar voetnoot62 De wijze waarop Höveker dit beschrijft geeft een scherp beeld van de verhoudingen in het gezin en de sociale positie. De hoop op verdere gezinsuitbreiding hadden zij opgegeven: ‘Nu hadden wij een drietal bijeen, terwijl wij zoo dikwijls hadden gevreesd geen kinderen te zullen overhouden. Drie malen toch waren onze oudsten gestorven. O, wat was mijne lieve vrouw verheugd, nu had dan toch haar man zijn wensch verkregen. Een stamhouder en een opvolger in den boekhandel. Deze zal de kroon zetten op de geheele Godsregering met mij!’Ga naar voetnoot63 Echter, na tweeënhalf jaar overleed deze zoon. Het bracht Höveker in een diepe geestelijke crisis: ‘Helaas, al deze plannen en droomen der toekomst, al deze vergezichten, alles viel in duigen. Ik kwam tot de ontroerende ontdekking dat mijne affaire een afgod was geworden en ik een ijverige priester voor dien afgod.’Ga naar voetnoot64 Enkele jaren later, in 1856 overleed Elisabeth Höveker-van Ommen Boddendijk, 52 jaar oud, na een ziekbed van slechts één week. | |||||||||||||||
Nieuwe levensfase - zakelijke uitbouw en neergang (1859-1889)Na de dood van zijn echtgenote namen de nog thuis wonende dochters Elisabeth en Catharina de zorg voor hun vader op zich, maar ruim twee jaar na het overlijden van Elisabeth, hertrouwde Hendrik Höveker, op 5 juli 1859, met Wilhelmina Hendrika van der Linden (1815-1904). In zakelijk opzicht brak er een periode van bloei aan, die versterkt werd toen in 1869 zijn schoonzoon Johan Adam Wormser op 24-jarige leeftijd in dienst trad.Ga naar voetnoot65 Een jaar later al werd Wormser officieel firmant en de firmanaam gewijzigd in: Höveker & Zoon. Hoewel Höveker zich niet terugtrok, liet hij steeds meer aan hem over. Maar scherp bleef hij alle ontwikkelingen volgen, zoals de steeds toenemende spanningen op kerkelijk terrein, die uiteindelijk uitliepen op de Doleantie van 1886. Wormser was volgeling van Abraham Kuyper. Höveker zag niets in een nieuwe afscheiding. In het Doleantiejaar 1886 trad Höveker terug uit de zaak, maar ‘zonder zijn goedkeuring zou geen enkel geschrift door de firma Höveker & Zoon mogen worden uitgegeven. Höveker wilde niet, dat zijn firma geschriften zou uitgeven van de voormannen der Doleantie.’Ga naar voetnoot66 | |||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||
De groei van de firma en het (eindelijk) zorgenvrij zaken doen, heeft Höveker aangegrepen om op andere terreinen actief te worden. Nauw was hij betrokken bij de oprichting van De Vereeniging - Christelijke Stemmen.Ga naar voetnoot67 In de kerkenraad van de hervormde gemeente nam hij een belangrijke plaats in. Aanvankelijk was hij medestander van Abraham Kuyper.Ga naar voetnoot68 Toen Kuypers activiteiten steeds meer gingen in de richting van het ‘afwerpen van het synodale juk’, keerde Höveker zich van hem af.Ga naar voetnoot69 Niet onvermeld mag blijven dat Höveker in de tweede helft van de negentiende eeuw actief werd op zendingsgebied. Hij behoorde tot de oprichters van het Java-comité en gaf het Geïllustreerd zendingsblad uit. Drie weken na zijn 82e verjaardag, op zondag 28 oktober, werd Höveker op weg naar de Koepelkerk getroffen door een attaque en overleed dezelfde dag.
De uitgebreide Höveker-fondslijst 1833-1843 is te vinden op http://nbv.kb.nl/index.html (onder Jaarboek 2006). |
|