Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 13
(2006)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
W.C.M. Wüstefeld
| |
Nieuwsgierig?Omdat er weinig over de Van Sypesteyn-verzameling gepubliceerd is,Ga naar voetnoot2 en al helemaal niets over de ooit aanwezige boeken- en handschriftencollectie, is de nieuwsgierigheid | |
[pagina 34]
| |
van de rechtgeaarde onderzoeker al gauw geprikkeld. Wat is er zoal in de verzameling geweest en wat is er nu nog in bezit? Deze nieuwsgierigheid wordt des te meer aangewakkerd door de woorden van André van der Goes, die in 1989 in een kleine handleiding over de geschiedenis van het kasteelmuseum schreef: Van Sypesteyn stamde uit een geslacht van verzamelaars. Zijn voorouders hadden vanaf het begin van de zeventiende eeuw verzamelingen op diverse gebieden aangelegd. De omvangrijkste van deze was ongetwijfeld de verzameling brieven en manuscripten; deze bevatte stukken die van groot belang waren voor de Nederlandse geschiedenis. Helaas moest deze collectie wegens financiële problemen in 1825 verkocht worden.Ga naar voetnoot3 | |
Oudste gegevensDe oorsprong van het geslacht Van Sypesteyn kan worden teruggevoerd tot het begin van de zestiende eeuw. Als stamvader geldt de Utrechtse lakenkoopman Evert Lambertsz van Sypesteyn, die in 1529 trouwde met Geertruid Hoyer.Ga naar voetnoot4 Hij overleed in Utrecht in 1577. Hun zoon Maarten Evertsz (1537-1614), gehuwd met Beatrix Schade (1541-1591), werd de stamvader van de Haarlemse tak. Zijn kinderen verbonden zich door goed gesloten huwelijken met Hollandse regentenfamilies, waardoor zij hun aanzien en vermogen wisten te vermeerderen. Dankzij het huwelijk van Johan Maartensz van Sypesteyn (1564-1625) met een erfdochter uit het geslacht Van Nijenrode kon de buitenplaats het ‘Hof van Hillegom’ aan het familiebezit worden toegevoegd.Ga naar voetnoot5 Zijn dochter Beatrijs (1589-1663) huwde Jacob van der Does, raad en griffier van Frederik Hendrik.Ga naar voetnoot6 Via het stadhouderlijk hof kwamen de Van Sypesteyns in contact met Constantijn | |
[pagina 35]
| |
Huygens (1596-1687) en zijn kring. Cornelis van Sypesteyn (1595-1665), zoon van Johan Maartensz en broer van Beatrijs, trouwde met Geertruyd van den Corput (1605-1649). Hun kinderen waren Jan (1633-1669), Cornelis Ascanius 1 (1638-1673), Maria (1642-1701) en Maerten (1645-1681). Neven van moederszijde waren Cornelis (1623-1672) en Johan de Witt (1625-1672). Hoewel hemzelf geen lang leven beschoren was, zou Cornelis Ascanius 1 de stamvader worden van een actief verzamelaarsgeslacht. | |
De grondlegger: Cornelis Ascanius 1Cornelis Ascanius 1 van Sypesteyn kocht in 1664 voor 2600 gulden het leengoed Sypesteyn in Loosdrecht, toentertijd een stuk land met een ruïne. Twee jaar daarvoor was hij getrouwd met de Haarlemse burgemeestersdochter Maria van der Horn (1639-1704). Behalve ‘Heer van Hillegom’ noemde hij zich ook ‘Heer van Sypesteyn’ en begon te zoeken naar gegevens die een verband moesten aantonen tussen het leengoed en zijn eigen familienaam. Omdat de oudste leenregisters niet bewaard zijn, kon hij hierover echter geen uitsluitsel krijgen. Een familiestamboom die hij vermoedelijk zelf rond 1670 liet schilderen, toont het Loosdrechtse kasteel met schuin er tegenover de kerk, zoals ook de tegenwoordige situatie is.Ga naar voetnoot7 Van Sypesteyn besloot het huis te laten herstellen op basis van de oudst gevonden gegevens. Welke informatie hij precies ter beschikking had, is niet bekend. In het kasteel wordt een aquarel tentoongesteld met daaronder handgeschreven ‘'t huijs Sijpesteijn anno 1568’.Ga naar voetnoot8 In het rampjaar 1672, toen hij als wagenmeester-generaal bij het leger van Staat vertoefde, werd zijn Haarlemse woonhuis het doelwit van woedende Oranjegezinden die hem er, ten onrechte, van verdachten zijn neef, raadpensionaris Johan de Witt, te verbergen.Ga naar voetnoot9 Het huis werd geplunderd, waarbij waardevolle documenten en familiepapieren verloren zijn gegaan. Een jaar later was Cornelis Ascanius bij Gorinchem gelegerd. Daar is hij, vermoedelijk aan verwondingen opgelopen bij een soldatenoproer, op 35-jarige leeftijd overleden. Ondertussen waren ook het Vechtgebied en Loosdrecht een centrum van strijd geworden waarbij menig huis verwoest werd. Het pas herbouwde Huis Sypesteyn werd tijdens gevechten tussen Franse troepen en soldaten van de prins van Oranje zwaar beschadigd. Een zeventiende-eeuwse anonieme schetsGa naar voetnoot10 herinnert nog aan deze periode, samen met de wapenstenen van Cornelis Ascanius van Sypesteyn en Maria van der Horn uit het toegangshek. Ook hun portretten van de hand van Nicolaas Maes hebben de tand des tijds overleefd. Het leen Sypesteyn bleef tot het in 1804 werd verkocht in familiebezit. Toen de laatste jonkheer Van Sypesteyn in 1884 pogingen in het werk | |
[pagina 36]
| |
begon te stellen om het oude landgoed weer in handen te krijgen, trof hij er enkele boerderijen aan. Korte tijd later toonden zijn archeologische opgravingen aan dat de oudste resten van huis en grachten vermoedelijk uit de vijftiende eeuw dateren. | |
Verzamelaars: Cornelis Ascanius iv en vCornelis Ascanius iv (1694-1744) was de achterkleinzoon van Cornelis Ascanius 1. Hij zou zich behalve als burgemeester van Haarlem ook doen gelden als verzamelaar, historicus en oudheidkenner. Zijn deskundigheid bleek niet alleen uit zijn collectievorming, maar ook uit de publicaties van zijn hand.Ga naar voetnoot11 Daarbij hield hij zich onder meer bezig met het kopiëren en doen opstellen van familiestukken die in 1672 verloren waren gegaan. Generaties na hem hebben deze verzameling nog uitgebreid door kopie, aankoop of schenking van familiestukken. Op deze wijze ontstond het uitgebreide familiearchief dat door de laatste telg, jonkheer C.H.C.A. van Sypesteyn, in 1902 in een stichting werd ondergebracht en dat nu bewaard wordt in het archief te Haarlem. Afb. 2: Portret van Cornelis Ascanius iv van Sypesteyn (1694-1744) van Frans Decker (Loosdrecht, vss, inv. nr. Q19, 1732).
Cornelis Ascanius iv studeerde rechten aan de universiteit te Leiden waar hij in 1716 zijn doctorsbul haalde. Er volgde een carrière waarin hij diverse regentenambten bekleedde en het bracht tot burgemeester van Haarlem. Aan kunst besteedde hij veel tijd en geld.Ga naar voetnoot12 Zo liet hij, in lijn met de traditie, nieuwe familieportretten maken, onder meer door zijn vooraanstaande stadgenoten Frans Decker (1684-1751) en Cornelis Troost (1697-1750). Het fraaie schilderij dat Troost in 1727 maakte van Van Sypesteyns echtgenote | |
[pagina 37]
| |
Maria de Lange (1696-1744) en hun drie kinderen siert de schoorsteen in de Hoge Zaal van het Loosdrechtse kasteel.Ga naar voetnoot13 Van hemzelf maakte de miniatuurschilderes Henriëtta Wolters-van Pee (1692-1741) een portretje (1739), waarop dichter Pieter de la Rue vervolgens een gelegenheidsgedichtje componeerde.Ga naar voetnoot14 Zijn belangstelling voor ‘rariteiten’ of exotische objecten uit de natuur is eveneens gedocumenteerd. In Haarlem had hij een kabinet met dertig laatjes waarin een ‘zindelyk partytje van Hoorns, Schulpen en andere Zeegewassen’ was opgeborgen.Ga naar voetnoot15 De gedrukte veilingcatalogus die kort na zijn overlijden is opgesteld, vermeldt verder (per laatje opgesomd) onder andere: ‘Kaap hoorens, Pausen Kroonen, Bisschop Myters of Oranje pennen, Staaten Vlaggetjes en Venus hartjes’, die tezamen met enkele wetenschappelijke instrumenten ter verkoop werden aangeboden (1744, 1745).Ga naar voetnoot16 Ook zijn uitgebreide collectie portretten van geleerde en beroemde personen werd geveild.Ga naar voetnoot17 Naast dit alles bracht Cornelis Ascanius iv van Sypesteyn een enorme verzameling boeken en handschriften, vooral brieven, bijeen. In 1735 heeft hij van zijn eigen collectie een ‘Catalogus Librorum’ samengesteld, die later door zijn schoondochter met belangrijke aanwinsten zou worden aangevuld.Ga naar voetnoot18 Er zijn 1196 titels in opgenomen, waarvan vele uit meerdere delen bestaan. Hij lijkt een echte liefhebber te zijn geweest, ook al zal een zekere ijdelheid hem niet vreemd zijn geweest. In zijn bibliotheek is niet alleen de universele, ‘encyclopedische’ verzameltraditie uit de zeventiende eeuw terug te vinden, maar ook zijn persoonlijke interesse. Zijn belangstelling voor oudheidkunde, geschiedenis en biografie blijkt niet alleen uit de boeken op deze gebieden, maar ook uit zijn activiteiten als verzamelaar van munten en penningen, en publicaties over geslacht- en wapenkunde. Cornelis Ascanius iv bezat ook enkele middeleeuwse handschriften en incunabelen. Naast een handschrift Van der Vaderen Collacien (‘heeft behoort aan't clooster van St. Maria ten Clarenwater bij Hattum’), bezat hij vroege drukken, zoals Onser Liever Vrouwen Croon, Salter, Roosencrans en Mantel (Deventer 1492), een exemplaar van de Delftse bijbel (1477),Ga naar voetnoot19 een exemplaar van Van den proprieteyten der dinghen, in 1485 gedrukt te Haarlem (volgens zijn eigen aantekening was deze afkomstig uit de boedel van de knecht van Laurens Jansz Koster!),Ga naar voetnoot20 Albrecht Dürers Underweysung der Messung (Nürnberg 1525) | |
[pagina 38]
| |
‘met syn eyge hand gecorrigeert & vermeerdert’ en een Bijbel gedrukt door Lenaert der Kinderen (vermoedelijk de bijbel gedrukt in Kampen, 1563).
Ascanius' bijzondere belangstelling voor ‘alba amicorum’ of vriendschapsalbums, waarvan hij er meer dan twintig bezat, is in de literatuur al eerder belicht.Ga naar voetnoot21 Talloze bekende en minder bekende personen hebben in deze alba een persoonlijke herinnering achtergelaten. Cornelius Ascanius iv vond de handschriften blijkbaar zelf zo interessant dat hij er eigenhandig een namenregister op gemaakt heeft. De boeken werden als zeer waardevol beschouwd en staan apart vermeld in het testament dat in 1744 voor Van Sypesteyns weduwe Maria de Lange werd opgesteld.Ga naar voetnoot22 Zij bepaalde dat de boeken, handschriften en brieven van haar echtgenoot na haar dood zouden worden verdeeld onder haar zoon Cornelis Ascanius v (1722-1783) en haar schoonzoon mr. Pieter van Schuylenburch. De bibliotheek raakte op die manier verspreid, maar omdat het echtpaar Van Schuylenburch-Van Sypesteyn eerder overleed dan Cornelis Ascanius v kwam hun erfdeel na dertig jaar alsnog bij hem terecht. Daarmee kreeg hij het oorspronkelijke boekenbezit van zijn vader compleet in handen, inclusief de alba amicorum. De door de vader opgebouwde bezittingen kreeg een zoon niet vanzelfsprekend in zijn schoot geworpen. De gewoonte om na het overlijden boedels te veilen opdat de opbrengst ervan onder de verschillende erfgenamen kon worden verdeeld, werd ook door de Van Sypesteyns in praktijk gebracht. Maar het lot was Cornelis Ascanius v van Sypesteyn hierin gunstig gezind.Ga naar voetnoot23 Cornelis Ascanius v trad in de voetsporen van zijn vader. Ook hij studeerde rechten, behaalde de doctorstitel in Utrecht (1744) en werd advocaat aan het Hof van Holland.Ga naar voetnoot24 Interessant is dat zijn eigen album amicorum uit deze periode (1744-1764) in het familiearchief bewaard is gebleven.Ga naar voetnoot25 In 1760 werd hij schout van Haarlem; daarna bekleedde hij nog verschillende andere regentenfuncties. Behalve als burgemeester van Haarlem en prominent lid van de vroedschap zou hij de geschiedenis ingaan als medeoprichter van de Hollandse Maatschappij der Wetenschappen, het oudste wetenschappelijke genootschap van Nederland (Haarlem, 1752).Ga naar voetnoot26 Cornelis Ascanius v is er vijftien keer voorzitter van geweest.Ga naar voetnoot27 Voor de ‘Oeconomische Tak’ (later ‘Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel’, 1778), opgericht om ‘de Welvaart van het Land te... helpen bevorderen’, heeft Cornelis Ascanius v zich vooral beziggehouden met economische vraagstukken. Deze praktische belangstelling ging gepaard met een grote interesse in oudheidkunde en een enorme verzameldrang op diverse terreinen. | |
[pagina 39]
| |
Op de veiling van de verzamelingen van zijn vader kwam de toen 22-jarige Cornelis Ascanius v in het bezit van verschillende delen uit de collectie. Zo kon hij uit de uitgebreide verzameling portretten belangrijke stukken verwerven.Ga naar voetnoot28 Deze zouden vervolgens tezamen met de boeken, manuscripten, miniaturen en overige tekeningen, prenten, portretten, schilderijen en rariteiten zijn eigen nalatenschap vormen, waarvan na zijn overlijden in 1783 weer delen zouden worden verkocht.Ga naar voetnoot29 Een van de kopers op die veiling was, hoe kan het anders, Cornelis Ascanius vi van Sypesteyn (1753-1797), een Leids jurist (doctor in 1776) en eveneens een fervent verzamelaar. Zijn functie als curator van de Latijnse en andere scholen in Haarlem (1780) verraadt tevens zijn intellectuele belangstelling en zorg voor het onderwijs.Ga naar voetnoot30 | |
Latere generatiesDe cultuurhistorische interesse is ook bij volgende generaties, tot aan de beide grootvaders en vader van jhr. C.H.C.A. van Sypesteyn, terug te vinden. Grootvader Cornelis Ascanius vii van Sypesteyn (1785-1841) bracht weliswaar de oude handschriften en boekencollectie in 1825 naar de veiling, maar hij verzamelde zelf ook en was actief betrokken bij verscheidene historische en nijverheidstentoonstellingen. Grootvader van moederszijde J.W. van Vredenburch (1782-1849) was zo trots op zijn eigen verzameling dat hij zijn woonhuis, compleet met interieur en familiestukken, na zijn dood intact wenste te houden.Ga naar voetnoot31 De vader van de jonkheer verdiende zijn sporen onder andere in het Koninklijk Huisarchief, waarvan hij in 1863, onder Groen van Prinsterer, archivaris zou worden. ‘Een sterk gevoel van gemeenschapszin gecombineerd met een nostalgische hang naar verleden’, zo schrijft voormalig conservator Bogaard, ‘is met name aan te treffen bij Van Sypesteyns vader, jhr. J.W. van Sypesteyn (1816-1866) die in zijn publicaties een welhaast blinde verering voor het vaderland tentoonspreidde. Diens zoon jhr. C.H.C.A. van Sypesteyn borduurde hierop voort en beschouwde het uiteindelijk als zijn | |
[pagina 40]
| |
levenstaak om voor zichzelf en zijn roemrijke voorvaderen een blijvende plaats te creëren, verwezenlijkt in het kasteel museum Sypesteyn.’ Van grootvader Cornelis Ascanius vii is correspondentie met verschillende tijdgenoten bekend. Brieven aan hem van Graswinckel, Van Lennep (een zwager) en Van Zuylen-van Nyevelt berusten in het familiearchief.Ga naar voetnoot32 In 1823 stond hij een aantal stukken met betrekking tot Laurens Jansz. Koster in bruikleen af aan de tentoonstelling voor de viering van het vierde eeuwfeest van de boekdrukkunst in Haarlem (27 mei 1823).Ga naar voetnoot33 Toch was hij ook degene die de collectie in 1825 bij Sotheby's in Londen ter veiling bracht. Lang niet alles werd verkocht of verdween naar het buitenland. Sypesteyn zelf informeerde de auteur Paul Henri Marron (1754-1832) kort na de veiling over de hoogte van de opbrengst (2000 pond sterling): ‘on avait calculé qu'elle rapporterait d'avantage, mais enfin c'est toujours une somme que je puis placer utilement pour le bien de mes enfants’. Hij meldde ook dat er een kleine collectie van 700 à 800 brieven over was, die hij wilde aanvullen. Tegelijkertijd probeerde hij handtekeningen van beroemde Fransen te krijgen.Ga naar voetnoot34 Betreffende de veiling en latere verkopen in 1828 en 1839 wordt een goed gevulde portefeuille in het familiearchief bewaard.Ga naar voetnoot35 | |
Waarde van de bibliotheekHoewel zij uiteindelijk grotendeels verkocht werd, is de bibliotheek door de familie toch wel zo belangrijk gevonden dat ze drie generaties overleefde. In 1825 viel echter het doek voor belangrijke onderdelen. Uit de veilingcatalogus blijkt hoe bijzonder de verzameling was. Jonkheer mr. J.C. de Jonge, Substituut Archivaris van het Rijk,Ga naar voetnoot36 schrijft dat in het algemeen van deze verzameling gezegd mag worden, ‘dat zij eene der rijkste en uitgebreidste verzamelingen van handschriften was, welk eenig bijzonder persoon in Nederland bezat...’ Dat de collectie werd verkocht en niet voor het land behouden werd, lag volgens De Jonge niet aan het feit dat het belang ervan niet onderkend werd, maar aan de prijs die Van Sypesteyn ervoor vroeg. De Jonge wist ‘dat Zijne Majesteit ten volle van het gewigt dier Verzameling is overtuigd geweest, maar dat alleen de prijs, welke voor dezelve gevraagd werd, den aankoop verhinderd heeft. Het spreekwoord, | |
[pagina 41]
| |
Goud zelfs kan te duur gekocht worden, geldt hier.’Ga naar voetnoot37 De keuze voor Sotheby's was in meerdere opzichten ongelukkig, zo schrijven Heesakkers en Thomassen,Ga naar voetnoot38 want niet alleen bleef de opbrengst ver achter bij de optimistische verwachtingen, maar vanwege verkoop in het buitenland is ook een aantal boeken (met name alba amicorum) sindsdien spoorloos verdwenen. | |
De collectie volgens de veilingcatalogus uit 1825Van de veiling in Londen werd door archivaris De Jonge een analyse gemaakt die hij samen met de veilingcatalogus publiceerde. De collectie handschriften, charters en gedrukte boeken was in vier onderdelen verdeeld: charters, handschriften en brieven met betrekking tot de Nederlandse geschiedenis, brieven van en aan vorsten uit het huis Nassau van en aan keizers, koningen en vorsten, en tenslotte verschillende stukken niet betrekking hebbend op Nederland en brieven van en aan geleerden en kunstenaars, alba, enzovoort. De chartercollectie bestond uit meer dan vijfhonderd exemplaren. Daarvan hadden er 440 betrekking op de geschiedenis van het Utrechtse geslacht van Montfoort. Slechts vier charters uit het totale aantal behoorden tot de algemene Nederlandse geschiedenis,Ga naar voetnoot39 de overige waren van verschillende aard.Ga naar voetnoot40 De oudste charter uit het Montfoortarchief dateert van 1317, de jongste van 1640. Het was een belangrijke collectie over deze Stichtse burggraven, die ook veel betrekkingen hadden tot Gelderland en Holland. Een aantal charters was ten tijde van de veiling nog niet gepubliceerd. Ook de zegels, soms wel twintig aan een enkel stuk en ‘voor het grootste gedeelte zeer gaaf’, werden door De Jonge van groot belang geacht.Ga naar voetnoot41 Vooral de veertiende-eeuwse op koper gegraveerde zegels waren volgens hem ware kunstwerken. De afdeling ‘Handschriften en Brieven tot de Nederlandsche Geschiedenis betrekking hebbende’ werd door De Jonge in zestien categorieën beschreven en bestond uit honderden brieven. De archivaris ontleende het belang van de stukken deels aan het feit of ze al dan niet gepubliceerd waren; zo dit wel het geval was, achtte hij ze van minder | |
[pagina 42]
| |
belang. Hoewel De Jonge schreef: ‘De waarde van de Sijpesteijnsche Verzameling was dus slechts betrekkelijk; want in dezelfde kwam weinig voor, hetwelk niet reeds in de kostbare Staatsstukken van het Archief bevonden werd’, vond hij ze toch van belang, daar de collectie: vele brieven bevatte, geschreeven in gemeenzamen stijl, door bijzondere personen, die minder aan vormen gebonden, den geest des tijds en de drijfveren der gebeurtenissen beter deden kennen, dan wel de brieven eenen Staatsman aan zijne Souvereinen. Uit dit oogpunt beschouwd, moest de verzameling wezenlijk als eene belangrijke bijdrage voor de Geschiedenis aangemerkt worden.... Van deze Handschriften en Brieven is ook veel voor het Vaderland behouden.Ga naar voetnoot42 Afb. 3: A catalogue of an invaluable and highly interesting collection of unpublished manuscript historical documents... which will be sold by Mr. Sotheby, at his house, no. 3, Wellington street, Strand on Monday, May 30, 1825 and six following days... Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Verz. Cat. 15523.
| |
[pagina 43]
| |
De derde categorie waren de brieven geschreven door keizers, koningen, vorsten en aanzienlijke personen uit allerlei landen aan vorsten uit het huis van Nassau. De Jonge ging er uitgebreid op in.Ga naar voetnoot43 De catalogus van Sotheby's heeft een geografische indeling, uiteraard ten behoeve van de verkoop. Maar het belang voor De Jonge was een ander. In de catalogus zijn de nrs. 1-97 brieven van Engelsen, inclusief brieven aan Huygens als secretaris van de prins van Oranje; nrs. 226-288 zijn brieven van soevereinen en eminente Fransen; nrs. 353-381 brieven van Spaanse en Portugese koningen, vorsten en edelen; nrs. 395-459 brieven geschreven door keizers, koningen, vorsten en edelen uit Rusland, Pruisen, Denemarken, Zweden, Polen, Turkije en Duitsland aan vorsten en vorstinnen van Nassau. De categorie ‘Holland’ noemt brieven van Jacob Cats (nr. 382), Johan van Oldebarneveldt (nr. 383), Johannes en Cornelis de Witt (nr. 384-385), en van diverse admiraals vooral aan Huygens (nr. 386-387), van François d'Aersen (nr. 388) en anderen (nr. 389-394). Originele brieven van leden van het Huis van Oranje zijn te vinden onder de nrs. 294-352. Het betreft hier zowel brieven aan familieleden als aan buitenlandse vorsten en aan staatslieden van de provinciën. Brieven aan de Nassaus zijn vooral gericht aan Willem i, Maurits en Frederik Hendrik. De Jonge telde er 320, waarvan tachtig uit Frankrijk, onder anderen van Hendrik ii, Hendrik iv, Maria de Medici en Lodewijk xiii, maar ook van de kardinalen Richelieu en Mazarin. Uit Engeland kwamen ongeveer veertig brieven, van Elisabeth, Leicester, Essex, Buckingham, Warwick en Karel i; uit Duitsland 52, onder anderen van Maximiliaan ii, Rudolf ii en Frederik de Grote. De inhoud was zeer verschillend van aard, maar De Jonge achtte de collectie van belang, zowel voor de geschiedenis van het vaderland, de kennis van de geschiedenis als de familiebetrekkingen van de Nassaus.Ga naar voetnoot44 Zo waren er tachtig brieven die Maurits in april en mei 1586 tijdens zijn verblijf in Zeeland had geschreven. En zelfs de laatste brief die hij schreef, op 21 april 1625, twee dagen voor zijn dood en niet meer door hem ondertekend, was onderdeel van de collectie. Een zeer aanzienlijk deel van de ter veiling gebrachte brieven werd gekocht door de gezant van de koning, A.R. Falck. Wel gingen volgens De Jonge belangrijke brieven voor het land verloren, maar het belangrijkste deel kwam terecht in het Koninklijk Huisarchief.Ga naar voetnoot45 | |
‘Literary Men’Een bijzondere categorie in Sotheby's catalogus zijn de brieven van ‘Literary men’, die alfabetisch op naam van de auteur zijn geordend (nrs. 98-225). Een vrij groot aantal daarvan is in de British Library, de Koninklijke Bibliotheek en de universiteitsbibliotheken van Leiden en Amsterdam terechtgekomen. Deze zijn via de catalogi op auteur (datum en plaats van afzender) vrij gemakkelijk te achterhalen. We noemen er enkele. | |
[pagina 44]
| |
Onder nr. 100 in Sotheby's catalogus (p. 14) worden brieven van Bannius, Bacher, Bardin, Barlaeius en De la Barre genoemd, geschreven in de periode 1634 tot 1648. De eerste zijn drie Latijnse brieven van Joan Albert Ban of Albertus Bannius,Ga naar voetnoot46 waarvan een van aanzienlijke lengte aan Anna Maria van Schurman, over verschillende ‘specimens of musical composition’, en twee aan Constantijn Huygens (1640, 1641), nu Leiden, ub, bpl 2212. De brief van Bardin, eveneens aan Huygens, is eveneens in Leiden, ub, hug 37. Van de ‘Carmina’ van Caspar Barlaeus maken ten minste elf deel uit van Londen, bl, Add. 23719.Ga naar voetnoot47 Brieven van Bilius, Blom, Blumenthal en Boddens (genoemd onder cat. nr. 102) zijn nu in Londen, bl, Add. 23102, waarin ook (fol. 88, 90) een brief (Groningen, 25 september 1619) voorkomt van Ubbo Emmius (cat. nr. 131) aan prins Maurits van Oranje, ter begeleiding van een exemplaar van zijn Opus chronologicum novum.Ga naar voetnoot48
De Sypesteynse collectie bevatte talloze brieven, gedichten en andere werken van Constantijn Huygens, onder anderen ‘Aan Joffrone Tesselschade Visscher met myne Heilighe daghen’ 1645 (cat.nr. 157)Ga naar voetnoot49 en zijn ‘Meterorologiae Peripateticae adversus Aristotelem Liber singularis: ad summum Philosophum et Poetam Casparum Barlaeum’ (nr. 158). Brieven van Michael Floris van Langren (1622-1661), cosmograaf van Frederik Hendrik (1584-1647, cat.nr. 166) zijn nu in Den Haag, kb, 135 B 181 en van Christiaan Huygens aan Anthonie van Leeuwenhoek (1690) in Leiden, ub, hug 45. Een brief van Benedictus Spinoza (1632-1677) aan Lodewijk Meyer (cat.nr. 205), is ondergebracht in Amsterdam, ub, Hss. Mag. Gx18; maar de brieven en gedichten van Willem Staackmans aan Huygens die in de Sotheby-catalogus onder hetzelfde cat. nr. 205 zijn geveild, bevinden zich in Leiden, ub, hug 37.Ga naar voetnoot50 | |
Stukken van verschillende aardOnder de stukken van verschillende aard zijn brieven van geleerden en kunstenaars en de alba amicorum. De brieven van geleerden en kunstenaars achtte De Jonge van min- | |
[pagina 45]
| |
der belang - het ging wederom vooral om brieven aan Constantijn Huygens - en hij bestudeerde ze minder nauwkeurig. Van Huygens en Descartes waren er wel 113 brieven, en ook de brieven van Anna Maria van Schurman waren talrijk. In twintig catalogusnummers (nr. 460-479) worden 49 brieven van kunstenaars beschreven, waaronder vier van Rembrandt van Rhijn (nr. 460),Ga naar voetnoot51 drie van Jordaens (nr. 469) en een van Rubens. Ook was er een van Pieter Saenredam aan Huygens, van Cornelis Vroom,Ga naar voetnoot52 Henricus Hondius, Samuel de Bray, Pieter Soutman en Adriaen van der Venne aan dezelfde (nr. 461-469).Ga naar voetnoot53 De collectie alba amicorum (nr. 503-545) wordt in de catalogus het meest uitgebreid beschreven (p. 109-145). De Sypesteyn-collectie is heel bijzonder en ook deels nog te traceren.Ga naar voetnoot54 | |
‘Miscellaneous’Na de alba volgt nog een categorie ‘Miscellaneous’ (nr. 546-560) met daarna enkele handgeschreven boeken (nr. 561-567) waaronder ‘Nieuwe plannen en projecten van fortificatie door de heer van Landberg, ingenieur in dienst van de overheid van Amsterdam’, 1722 (nr. 565), ‘Een chinees boek met figuren, met 35 tekeningen’ (nr. 566) en een Hebreeuws manuscript (nr. 567). Ook de verzameling middeleeuwse handschriften en oude drukken, die in 1783 al eerder geveild werd maar voor een groot deel weer was teruggekocht, werd in 1825 alsnog verkocht. Ze wordt in de catalogus van 1825 slechts summier vermeld. Vooral de middeleeuwse handschriften komen er bekaaid af: ze worden gerangschikt als missalen, vermoedelijk in de betekenis van gebedenboeken, waaronder een brevier. Toch zijn er enkele ‘illuminated with coloured miniatures’.Ga naar voetnoot55 De belangstelling van veilinghuis en kopers in 1825 lag kennelijk veel meer bij de brieven. Op de laatste bladzijden van de veilingcatalogus worden nog ongeveer 36 gedrukte boeken opgesomd, die alle dateren uit de late vijftiende tot in de achttiende eeuw. Zo is er de Biblia Belgica (nr. 597, de Delftse bijbel uit 1477) en ‘Boecius De Consolatione Philosophiae cum expositione... gheprent te Ghend by me Arend de Keysere, denderdach in may etc. 1485’ (nr. 598), drie kleine psalteria in het Nederlands gedrukt te Antwerpen, | |
[pagina 46]
| |
1508, en twee te Delft in 1498 (nr. 599-601). Ook zijn er enkele Liesveltbijbels (nr. 568-570), twee grote delen met afbeeldingen gedrukt door Doen Pieters., Amsterdam 1527 (nr. 572), ‘zeer zeldzaam want verboden door Karel v in 1546’ (nr. 572). Onder de postincunabelen vinden we onder andere Qui sequitur me... in het Nederlands, [Thomas a Kempis], Antwerpen 1505 (nr. 576), werken van Bonaventura (Leiden, 1502) en Johannes Chrysostomos (Leiden 1502). Uiteraard zijn er ook diverse boeken over genealogie en wapenkunde (nrs. 580-584, 587-591, 594). Het aantal boeken met Haarlemse reminiscenties wekt ook geen verbazing in een collectie van een familie die jaren in die stad geleefd heeft. We vinden er van Petrus Scriverius Beschrijving van Oud Batavien met de Antiquiteiten van dien... Arnhem 1612, de ‘eerste uitgave van Scriverius zelf met zijn aantekeningen’ (nr. 578)Ga naar voetnoot56 en een boekje met de Fabula comica van de schoolmeester Schonaeus (nr. 550). De veiling eindigde met pauselijke bullen, prenten en tekeningen. De prenten waren vooral portretten van historische figuren door Goltzius, Suyderhoef, Houbraken en Visser. Ten slotte werden ook nog bijna twintig tekeningen geveild, waaronder portretten (nr. 685-693) van de hand van C.A. Nachtegaal (ca. 1685-na 1729, onder andere ‘highly finished miniatures’ in pen op ivoor van Maurits, Hugo de Groot, Egidius van Ledenberg), Gerard Ter Borg (1583-1662, Karel ii van Engeland en Casimir van Polen) en een zelfportret van Cornelis Pronk (1691-1759). Het grootste deel van de collectie zoals beschreven in de catalogus van 1825 ging op de veiling niet van de hand, maar werd later door de koning voor de Nederlandse staat gekocht en kwam in het ‘Archief van het Rijk’ terecht.Ga naar voetnoot57 Nog geen honderd jaar later zou de laatste jonkheer Van Sypesteyn opnieuw beginnen met het verzamelen van kunstvoorwerpen en historische documenten, waaronder die over zijn eigen familieleden, de gebroeders Johan en Cornelis de Witt. | |
‘Familieperikelen’: Cornelis en Johan de Witt, nevenZonder verder in te gaan op andere verzamelactiviteiten van de laatste C.A. van Sypesteyn wordt hier nog wel de collectie Wittiana aangestipt die nu in Kasteel Sypesteyn wordt bewaard. De Van Sypesteyns raakten gelieerd aan de familie De Witt door het huwelijk van Cornelis van Sypesteyn (1596-1665) met Geertruid van den Corput. Zij was de zuster van Anna, de moeder van Cornelis (1623-1672) en Johan de Witt (1625-1672). De banden tussen de kinderen van beide zusters zullen nauw geweest zijn. De jonge Johan bezocht de familie in Hillegom met enige regelmaat, stond in nauw contact met zijn oom en zette zijn neef en eigenaar van Sypesteyn, Cornelis Ascanius i, in voor diplomatieke missies, onder andere naar het Franse Hof en naar Keulen.Ga naar voetnoot58 Dat hij, eenmaal in zijn invloedrijke positie (1653), zijn familie niet zomaar gunsten schonk, blijkt uit de bewaard gebleven correspondentie, want toen ‘neef Sypesteyn bij hem (= Johan de Witt) verscheen en zonder enige militaire ervaring naar een kapiteinsplaats | |
[pagina 47]
| |
dong, had hij hem te verstaan gegeven dat hij eerst maar eens vijf of zes jaar officierservaring moest opdoen’. Later had de arbeidzame De Witt overigens weinig tijd voor familie en vrienden, zoals ook blijkt uit een brief van zijn oom Cornelis van Sypesteyn.Ga naar voetnoot59
In zijn recente boek over de gebroeders De Witt geeft Panhuysen een aardige kijk op de dagelijkse schrijfcultuur van de raadpensionaris, waarbij klerken uiteraard ook een rol speelden.Ga naar voetnoot60 Niet alleen brieven, maar ook resoluties, boekhouding en zakboekjes vormden zijn steeds maar groeiend archief. In 1668 rekende De Witt uit dat hij in vijftien jaar tijd alleen al 22.191 bladen aan resoluties had geschreven, en daarbij nog 534 rapporten.Ga naar voetnoot61 Zijn brieven worden op duizenden geschat.Ga naar voetnoot62 En het is niet verwonderlijk dat een familie met een grote liefde voor brieven, zoals de Van Sypesteyns, ook brieven van Johan de Witt heeft bewaard en gekoesterd.Ga naar voetnoot63 Dat de familie nauw betrokken was en meegeleefd heeft met de gang van zaken omtrent de moord op beide neven lijdt geen twijfel. Hun Haarlemse huis werd immers al kort daarvoor geplunderd in verband met de vijandelijkheden jegens de raadpensionaris en zijn broer. Tot overmaat van ramp viel ook het Loosdrechtse huis in vijandelijke handen en overleed de jonge Cornelis Ascanius i niet lang na de gruwelijke dood van de twee eens zo machtige neven. Zijn liefde voor de familie en zijn sterke historische belangstelling heeft de laatste jonkheer uiteraard ook gevoed in zijn wil om de nagedachtenis aan de De Witten in leven te houden, de reden waarom er nu op Sypesteyn zowel schilderijen, brieven, pamfletten als treurspelen over de zaak-De Witt bewaard worden. Al in 1913 wordt in een artikel in de Haagse De Nieuwe Courant deze ‘uitstekend geordende bibliotheek van boeken en handschriften betrekking hebbende op het leven en de werken en den tijd der De Witten’ gememoreerd. Hoewel er altijd Wittiana in de Van Sypesteynse verzamelingen te vinden zijn geweest (ze staan vermeld in diverse lijsten en veilingcatalogi) is de huidige collectie vooral opgebouwd door de laatste jonkheer. 1672 is de Nederlandse geschiedenis ingegaan als het Rampjaar, een jaar vol calamiteiten. De oorlog met Frankrijk, Engeland en de legers van Münster en Keulen vormden een grote bedreiging, de handel stagneerde en de moord op de gebroeders De Witt door het Haagse gepeupel geldt nog steeds als een dieptepunt van deze periode. De moord was het gevolg van de grote verdeeldheid die de Republiek der Verenigde Nederlanden in de zeventiende eeuw kenmerkte. Ze leed aan ‘de Hollandse ziekte’, de voortdurende strijd om de macht tussen de staatsgezinde (republikeinse) en de prinsgezinde (Oranje)-partij, een kwaal die de patiënt verschillende keren in een zware crisis heeft gestort, met Oldebarneveldt en de gebroeders De Witt als slachtoffers.Ga naar voetnoot64 De Oranjes hadden hierin de steun van de mondige calvinistische predikanten die, met een Oranje aan de macht, | |
[pagina 48]
| |
meer kans hadden op een invloedrijke posities dan zij onder een staatsgezind bewind zouden hebben. De tegenstellingen tussen Oranje en de Republikeinen mondden uiteindelijk uit in de tragedie met de gebroeders De Witt in de hoofdrol. Beginnend met prominente spelers als Maurits en Oldebarneveldt, maar ook Vondel, de Loevesteinse factie en Oudaen, vormde dit alles een perfecte aanleiding voor de concurrerende partijen om elkaar over en weer met pamfletten te bestoken. Deze politieke drama's werden op verschillende manieren verwoord, waarbij de schrijvers invloed wilden uitoefenen op de politieke meningsvorming door de eigen partij te verdedigen en de andere aan te vallen. Zo verschenen in 1618 bijvoorbeeld diverse uitgaven van de Gulden legende van den nieuwen St. Jan, ook al werd dit pamflet in datzelfde jaar verboden door de Staten van Holland.Ga naar voetnoot65 In 1663, tijdens het stadhouderloze tijdperk onder Johan de Witt, werd het opnieuw gedrukt, maar toen bedoeld als schotschrift tegen De Witt.Ga naar voetnoot66 De boodschap was duidelijk: raadpensionaris Johan de Witt, ‘de nieuwe St. Jan’ is te identificeren met zijn onfortuinlijk geëindigde voorganger. In het najaar van 1672, na de moord op Johan de Witt en zijn broer, kwam de Gulden legende nogmaals uit, maar niet meer als zelfstandig pamflet. Met kleine wijzigingen werd het opgenomen in een omvangrijker pamflet dat ook niets aan duidelijkheid mist: 't Leven en bedrijf van Mr. Jan van Oldenbarnevelt, over-eengebraght met dat van Mr. Jan de Wit (...). Als vogels van eenderley veren (Z.pl. 1672).Ga naar voetnoot67 Afb. 4: XI Vertooningh: Men doodt de landtverraers met kolven van musquetten, met pieck, en swaert, om 't recht, gekreukt, soo voort te setten, gesleept na 't sootje, tot een wraeckstraf van Gods roe, om d' oyevaers, ter schou, gevlogen, daer na toe. Uit: N.V.M. noyt-gehoorde Broedermoort van de heeren Cornelis en Jan de Wit, geschiedt den 20 augusty 1672 binnen 's Gravenhage. T' Hantwerpen, gedruckt bij Claes Voorvechter, in 't Witte Hooft, 63 p. met 8 platen (Loosdrecht, vss, inv. P6).
| |
[pagina 49]
| |
Het is niet verwonderlijk dat zich in de verzameling van Sypesteyn ook de tragedie bevindt van ooggetuige Joachim Oudaan, Haagsche Broeder-Moord of Dolle Blydschap,Ga naar voetnoot68 een tekst die vermoedelijk pas in 1712 voor het eerst gepubliceerd is, twintig jaar na de dood van de schrijver, uit vrees voor represailles jegens de auteur die in de ‘Broedermoord’ zijn staatsgezinde voorkeur niet onder stoelen of banken heeft gestoken.Ga naar voetnoot69 In dit treurspel in vijf bedrijven nam Oudaan geen blad voor de mond: alle personen worden bij hun echte naam genoemd en de schuldigen aangewezen. In het kasteel worden ruim vierhonderd pamfletten - waaronder nogal wat doubletten - bewaard uit deze periode en de nasleep ervan. Ook zijn er verschillende portretten en prenten. Vaker afgebeeld is het verhaal dat voor de moord dagenlang twee ooievaars tussen het huis van Johan de Witt en het schavot heen en weer vlogen (cf. het Waerlyck Verhael).Ga naar voetnoot70 Ze staan ook afgebeeld in het Sypesteynse exemplaar van de Bloedigen Haegh of... Broedermoord van de heeren Mrs. Cornelis en Jan de Witt, hier vliegend boven de gruwelijke scène van de moord, waarvan het drama nog eens wordt benadrukt door de brede zwarte rand eromheen.Ga naar voetnoot71 Nederlandse pamfletten zijn niet alleen een zelfstandig cultuurverschijnsel maar ook belangrijke geschiedbronnen.Ga naar voetnoot72 Ze staan bekend als boekjes, libellen, paskwillen, liedjes, nieuwsmaren, samensprekingen, en zo meer. Belangrijk is hun actualiteitsgebonden functie als bronnen van actueel nieuws, snel vervaardigd om het publiek op de hoogte te brengen en (vaak ook) om hen tot een bepaalde zienswijze over te halen. Het zinspelen op middelen tot verbetering van het ‘gezichtsvermogen’ blijkt duidelijk uit de titels: ‘Oog-water’ - en ‘Oogen-salve’, ‘Brillen van allerley gezichten’.Ga naar voetnoot73 Werd deze interessante collectie rond De Witt en zijn voorganger-martelaar Van Oldebarneveldt vooral opgebouwd door de laatste jonkheer, hij stond wel geheel in het teken van de familietraditie. Bijeengebracht in een tijd dat dergelijke pamfletten voor een appel en een ei te koop waren, was dit niet het kostbaarste, maar misschien wel het meest dierbare onderdeel van de verzamelingen van de laatste Van Sypesteyn. |
|