Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Janneke van der Veer
| |
[pagina 162]
| |
Een jeugd vol boekenTine, voluit Martine, van Buul werd geboren op 26 februari 1919 in Rotterdam en was de tweede dochter in een gezin van vier kinderen. Ze had twee zussen en een broer. Haar vader, Willem Pieter van Buul (1883-1960), was leraar bouwkunde aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam. Uit liefhebberij maakte hij mooie boekbanden. Van Buuls moeder, Marie Korpershoek (1885-1971), was voor haar huwelijk correctrice bij het Rotterdamsch Nieuwsblad en schreef onder de pseudoniemen ‘tante Marie’ en ‘Mej. M.K.’ verhalen voor het orthodox-protestante jeugdtijdschrift Voor jonge oogen en jonge harten, dat in de periode 1900-1909 uitgegeven werd door de Rotterdamse drukker D. van Sijn & Zonen.Ga naar voetnoot5 Haar moeder had veel contact met de pedagoge/jeugdboekenschrijfster Ida Heijermans (1866-1943),Ga naar voetnoot6 die tijdschriften als Droom en daad,Ga naar voetnoot7 ZonneschijnGa naar voetnoot8 en KiekeboeGa naar voetnoot9 in het gezin Van Buul bracht. ‘Wat een weelde’, noemt Tine van Buul dat in een inleiding bij de jeugdherinneringen van haar moeder.Ga naar voetnoot10 Op verschillende manieren kwam Van Buul dus al vroeg in aanraking met boeken. Er werd veel voorgelezen en zelf las ze alle boeken uit de collectie van de jeugdbibliotheek. Tot haar favoriete boeken behoorde Alleen op de wereld van Hector Malot. Het verhaal over een vondeling, zielige dieren en avonturen sprak haar emotioneel aan. Andere boeken uit haar jeugd zijn de sprookjes van Andersen, Het slot op den hoef, Kruimeltje, Alice in Wonderland en Pinokkio; het zijn veelal titels die nu tot de klassieke kinderliteratuur worden gerekend.Ga naar voetnoot11 Van Buul koos boeken die haar op de een of andere manier raakten. Van Pinokkio en Alice in Wonderland, stelde ze later vast dat ze deze te vroeg had gelezen. Ze vond de verhalen griezelig en wilde deze boeken met al die enge plaatjes niet eens in de kamer hebben. Ze hield vooral van jongensboeken zoals Het slot op den hoef van C. Joh. Kievit. Meisjesboeken verveelden haar al snel, omdat ze in haar ogen altijd hetzelfde verhaal vertelden. | |
Tine van Buul als boekverkoperNa het eindexamen mms in 1938 wilde Tine van Buul in een boekhandel werken. Ze gaf zich op voor de cursus boekhandel en uitgeverij; deelnemers aan deze cursus moesten al in het vak werkzaam zijn. Haar eerste sollicitatie bij boekhandel Voorhoeve & Dietrich te Rotterdam mislukte, omdat deze boekhandel de voorkeur gaf aan een man. Bij | |
[pagina 163]
| |
Kramers en Boymans, ook in Rotterdam, was er echter nog datzelfde jaar plaats voor een vrouwelijke volontair. Van deze periode herinnert Tine van Buul zich vooral dat ze boeken af moest stoffen, briefjes op alfabetische volgorde moest leggen en kroketten voor de eerste bediende en sigaren voor de baas moest halen. Met de verkoop van boeken kwam ze eigenlijk niet in aanraking. Het belangrijkste van deze periode was wel de ontmoeting met Alfred Kossmann (1922-1998), die ook als volontair in deze boekhandel werkte. In 1950 zou hij de eerste auteur worden die ze bij uitgeverij Querido binnenbracht.Ga naar voetnoot12 Ook de ontmoeting met de jongste bediende, Kees Smeehuijzen (*1920), was van belang. Smeehuijzen werd later chef in Van Buul's Boekhandel. Omdat Tine van Buul het gevoel had bij Kramers en Boymans niets te leren, nam ze ontslag. Ze vond toen een tijdelijke baan bij de Gemeentebibliotheek Rotterdam, waar ze op de uitleen voor volwassenen werkte. In de Gemeentebibliotheek maakte ze kennis met Henriëtte J. Kluit (1895-1985), beter bekend als Juffrouw Kluit, die een van de initiatiefnemers was van de jeugdboekengids De kleine vuurtoren.Ga naar voetnoot13 Via de vader van Alfred Kossmann, die directeur was van de Gemeentebibliotheek, kon Tine van Buul na dit half jaar aan de slag bij de Rotterdamse ap-boekhandel, onderdeel van de boekhandels van de nv de Arbeiderspers te Amsterdam. Hiermee voldeed ze weer aan de eisen van de cursus, die ze in april 1940 afsloot met het behalen van het vakdiploma. Bij de ap-boekhandel leerde ze twee belangrijke aspecten van het boekverkopersvak: ten eerste dat je moet verkopen waar je achter kunt staan, en ten tweede, dat je moet inkopen met je klanten voor ogen. Het eerste punt ‘verkopen waar je achter kunt staan’ is tijdens haar gehele werkzame leven in het boekenvak een uitgangspunt geweest. In juli 1940 vond onder invloed van de Duitse bezetting bij de Arbeiderspers een machtswisseling plaats; er werd een Verwalter aangesteld en het joodse personeel werd ontslagen.Ga naar voetnoot14 Voor Tine van Buul was dat aanleiding om ontslag te nemen. Ze besloot toen zelf een boekhandel te beginnen, waar haar joodse chef, Benjamin de Vries (1903-1976), kon komen werken. | |
Een eigen boekhandelTine van Buul vestigde zich in het voorjaar van 1941 met Van Buul's Boekhandel in een noodwinkel aan de Goudse Singel in Rotterdam. Bij de start werd ze geholpen door diverse mensen. Een familielid investeerde vijfhonderd gulden in de zaak, haar vader gaf zijn levensverzekeringspolis als onderpand en droeg vijftig gulden bij aan het kasgeld. Ze kreeg ook hulp van Fred von Eugen (1897-1989), die toen directeur van de Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij was. Hij zorgde ervoor dat enkele belangrijke literaire uitgeverijen, waaronder Leopold, Van Kampen en Van Holkema & Warendorf, haar boeken in commissie stuurden en bij nabestelling extra korting verleenden. Vanaf | |
[pagina 164]
| |
het begin liep de zaak goed, want een half jaar later was de hele voorraad haar eigendom. Achtergrond van dit succes was onder meer dat veel van haar klanten bij de ap-boekhandel boeken gingen kopen bij Van Buul's Boekhandel. Vignet Van Buul's Boekhandel; ontwerp Willem Pieter van Buul.
Tijdens de oorlog was Van Buul's Boekhandel contactadres van de illegale krant Het Parool. Na de oorlog bedankte Het Parool de boekhandel in een advertentie, waarin Van Buul's Boekhandel ‘onze steun en toeverlaat in alle moeilijkheden!’ werd genoemd.Ga naar voetnoot15 Ook op andere manieren werd Van Buul's Boekhandel met de oorlog geconfronteerd. Zo moesten op zeker moment Benjamin de Vries, zijn vrouw en hun twee kinderen onderduiken, waardoor ze aan deportatie konden ontkomen. Ook werd het steeds lastiger om aan boeken te komen terwijl de vraag erg groot was. Om aan deze vraag zo goed mogelijk te kunnen voldoen, sloot Tine van Buul af en toe voor twee dagen de winkel. Ze ging dan naar uitgevers in Den Haag en Leiden en kocht zolderrestanten in. Bij haar terugkomst stond er vaak een lange rij mensen voor de deur en waren de boeken zo weer weg. Van Buul's Boekhandel had een algemene voorraad, waarvan kinderboeken een normaal deel uitmaakten. Een circulaire meldt hierover: In kinderboeken hebben wij een uitgebreide sortering. Titels zullen we niet noemen. We willen U er echter wel op wijzen, dat reeds boekjes van 10 cent af te krijgen zijn. Bij de samenstelling van onze voorraad namen we als devies: ‘Voor onze kinderen is niets goed genoeg’.Ga naar voetnoot16 In Van Buul's Boekhandel vond ook Alfred Kossmann werk, die eind jaren dertig al zijn eerste gedichten gepubliceerd had in Tolle Lege, het blad van het Rotterdams gymnasium. Kossmann schreef onder de titel Het nut van het boek korte teksten die door de klanten verzameld werden. Ter gelegenheid van de jaarwisseling 1945-1946 ontvingen de klanten van Van Buul's Boekhandel een kaart met daarop een gedicht van Kossmann over het Rotterdam van kort na de oorlog. De kaart is verlucht met een tekening van J.M. Pet.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 165]
| |
Tine van Buul in Van Buul's Boekhandel; april 1942 (collectie Tine van Buul).
Tine van Buul organiseerde diverse acties om klanten te trekken. Een van de acties was het Boek van de Maand. Elke maand werden er één of meer boeken met flinke korting aangeboden. De eerste keer, in april 1941, waren dat drie titels, die per circulaire met vermelding van de korting werden aangekondigd. Kostten de boeken eerst fl. 3,90, nu was dat fl. 1,40. Het ging die eerste keer om Salvador Hertog, De wilde schuit (1936), Augusta de Wit, Gods goochelaartjes (1932) en Siegfried E. van Praag, Een sprookje op aarde (1937). Verder had Van Buul's Boekhandel een eigen boekenbon,Ga naar voetnoot18 waarmee de zaak klanten aan zich bond, en werden vanaf 1945 tal van activiteiten georganiseerd, zoals lezingen en tentoonstellingen. Een bijzondere activiteit was de Bibliolympus, waarvan de naam ontleend was aan het destijds populaire radioprogramma Radiolympus van Jaap Buijs jr. (1903-1983), waarin vragen van luisteraars werden beantwoord. In het Nieuwsblad voor den boekhandel werd over Bibliolympus geschreven: Mej. M. van Buul te Rotterdam komt de eer toe, de Bibliolympus uitgevonden te hebben. Natuurlijk was de zeer populaire Radiolympus de aanleiding, maar terwijl dan de goden slechts via aethergolven te horen zijn, zag men ze Woensdagavond in levende lijve op het podium van de Blauwe zaal van het Rotterdamse Beursgebouw. Zij waren: Albert Helman als schrijver, mevrouw A. von Eugenvan Nahuys als uitgeefster, J. den Haan als boekverkoper, S. Carmiggelt als lezer en Jaap Buys Jr. als voorzitter van dit Olympisch gezelschap.Ga naar voetnoot19 | |
[pagina 166]
| |
Tijdens de genoemde bijeenkomst kon het publiek vragen stellen over allerlei zaken met betrekking tot boeken en het boekenvak. In het artikel in het Nieuwsblad voor den boekhandel worden als voorbeeld de volgende vragen genoemd: Is het niet logisch dat de schrijver van het boek het meest aan de prijs verdient en hoe liggen de winstverhoudingen? Overigens was Tine van Buul ten tijde van de Bibliolympus nog maar parttime actief bij de door haar opgerichte boekhandel. Na de oorlog had ze namelijk besloten uit te kijken naar een andere functie in het boekenvak. Ze wilde dichter betrokken zijn bij het begin van het productieproces van boeken. Toen haar dan ook een baan bij uitgeverij Querido werd aangeboden, zag ze haar kans schoon, vooral omdat ze Querido een belangrijke uitgeverij vond met mooi verzorgde boeken. | |
Korte schets van uitgeverij QueridoUitgeverij Querido werd in 1915 opgericht door Emanuel Querido (1871-1943), een Portugese jood, die in 1898 was begonnen als boekhandelaar. Door A.L. Sötemann wordt hij omschreven als een ‘man van onvoorwaardelijkheid, absolutist, idealist’ en als iemand die ‘gedreven door eigen visie, ontoegankelijk was voor iedere twijfel aan zijn uitgaven’.Ga naar voetnoot21 Querido begon zijn uitgeverij min of meer als compensatie voor het gebrek aan scheppend talent,Ga naar voetnoot22 waarover zijn broer Israel Querido (1872-1932) wel beschikte. Ter karakterisering van de uitgeversactiviteiten van Querido vermeldt Sötemann uitspraken van Victor E. van Vriesland (1892-1974) en van Querido's zoon, prof. dr. Arie Querido (1901-1983). Zo zei Van Vriesland ooit: ‘Je kunt ook met de stenen van een ander een heel aardig eigen huis bouwen.’ Querido's zoon noemt de wijze waarop zijn vader als uitgever zijn fonds heeft opgebouwd een middel ‘voor de expressie van een belangrijk deel van zijn persoonlijkheid tegenover de gemeenschap.’Ga naar voetnoot23 De uitgeverij kan dus beschouwd worden als een uitdrukking van zijn persoonlijkheid; Emanuel Querido had er duidelijk een missie mee. Die missie betrof niet alleen de inhoud van boeken, maar ook de vormgeving. Vanaf het begin ijverde hij namelijk voor goed verzorgde boeken, waarmee hij een voortrekker was. Reeds als boekhandelaar, dus voordat uitgeverij Querido in 1915 officieel werd opgericht, had Emanuel Querido zich echter al - bij wijze van experiment - beziggehouden met het uitgeven van boeken, compleet met een door H.P. Berlage (1856-1934) ontworpen uitgeversmerk. In februari 1902 kondigde hij in een prospectus de verschijning aan | |
[pagina 167]
| |
van Moderne auteurs, dat zes etsen van Tachtigers door B. Verstraeten bevat, met tekst van L. Brückmann. Querido richtte zich echter niet alleen op literatuur. Meer nog ging zijn hart uit naar het uitgeven van non-fictie uitgaven met een socialistische inslag, uitgaven die aansloten bij zijn eigen levenshouding. Hij maakte zich sterk voor de emancipatie van arbeiders en stelde daarbij de scholing van deze bevolkingsgroep centraal. Zijn levensvisie uitte zich onder meer in het uitgeven van idealistische, hooggestemde publicaties, die soms voor nogal wat opschudding zorgden.Ga naar voetnoot24 Het zijn deze twee segmenten, literatuur en op socialistische leest geschoeide non-fictie, die gedurende vele jaren de hoofdmoot vormden binnen het fonds van uitgeverij Querido. In 1911 verhuisde Querido naar Bloemendaal, waar hij zijn zaak voortzette als verzendboekhandel. Daarnaast ging hij door met de ontwikkeling van een uitgeeffonds. De boekhandel liep echter zo slecht dat Querido zich in 1913 genoodzaakt zag om de hele voorraad te verkopen en zijn bedrijf te liquideren. Hij kwam eruit ‘zonder schulden, maar ook zonder middelen van bestaan’.Ga naar voetnoot25 Vervolgens werkte hij korte tijd als administrateur van Herman Heijermans' Nederlandsche Toneel Vereeniging. In 1914 keerde hij terug naar de boekhandel en werd hij chef van de boekenafdeling van De Bijenkorf te Amsterdam. Dit beviel hem matig omdat hij niet kon wennen aan het gebonden leven als ‘slaaf van de prikklok’.Ga naar voetnoot26 Uiteindelijk werd hij in augustus 1915 op staande voet ontslagen nadat hij tijdens werktijd een eindje was gaan wandelen. De herwonnen vrijheid bood hem de mogelijkheid om zijn droom - het oprichten van een eigen uitgeverij - te verwezenlijken. Op voorspraak van uitgever W.L. Brusse (1879-1937), met wie Querido een hechte band had, vertrouwden de uitgevers Van Holkema & Warendorf Emanuel Querido de leiding toe van een tweede door hen opgericht bedrijf. Van dit bedrijf werd Querido ook de naamgever.Ga naar voetnoot27 Op 15 augustus 1915 stuurde Querido een openingscirculaire, voorzien van het door Berlage ontworpen uitgeversmerk, naar de boekhandel. Nog in het najaar van dat jaar verschenen acht uitgaven, waaronder een biografie van Jean Jaurès,Ga naar voetnoot28 waarmee Querido zijn fonds van meet af een politieke kleur gaf, en enkele romans. Ook verschenen nog dat eerste jaar twee delen van Querido's Daalders Bibliotheek voor Jongens en Meisjes.Ga naar voetnoot29 Voor deze reeks vroeg Querido in de eerste plaats aandacht. Het was toen al duidelijk dat hij in series geloofde.Ga naar voetnoot30 Desondanks verdween de reeks snel van het boekentoneel: na drie delen verschenen in Querido's Daalders Bibliotheek voor Jongens en Meisjes geen nieuwe titels meer. In die beginperiode nam Querido van uitgeverij Martin G. Cohen te Amsterdam ook nog enkele titels over van jongensboekenschrijver Paul d'Ivoi (1856-1915). Daarna ontplooide hij geen activiteiten op het gebied van kinderboeken meer. | |
[pagina 168]
| |
Vanaf het oprichtingsjaar was Alice van Nahuys (1894-1967)Ga naar voetnoot31 de assistente van Querido. Zij was eerder met haar familie naar België verhuisd, maar was na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog als vluchtelinge naar Amsterdam teruggekeerd. Van Nahuys werkte bij boekhandel ‘Ontwikkeling’Ga naar voetnoot32 en leerde Querido kennen in de korte tijd dat hij bij De Bijenkorf werkzaam was.Ga naar voetnoot33 Van Nahuys had een groot aandeel in het succes van de uitgeverij. In 1930 werd ze adjunct-directrice en een jaar later kreeg ze mede de leiding van de uitgeverij. Zij zag het als haar taak het levenswerk van Querido voort te zetten in zijn geest, maar gaf het fonds, dat aanvankelijk uit literatuur, links engagement en non-fictie bestond, ook een eigen gezicht. Zo legde zij steeds meer het accent op literatuur en cultuur en minder op politieke en sociaal-maatschappelijke uitgaven. In 1934 startte Querido de bekende Salamanderreeks, naar het voorbeeld van ‘The Albatross. Modern Continental Library’,Ga naar voetnoot34 een succesvolle reeks Engelstalige boeken, die los van de Engelse en Amerikaanse rechten op het vasteland van Europa verspreid mochten worden.Ga naar voetnoot35 Bij de uitgave van de Salamanderreeks speelden drie factoren een rol. Querido wilde met de serie in de eerste plaats het ‘goede boek’, in de tweede plaats het ‘goedkope boek’ en ten derde het ‘handzame, goed uitgevoerde boek’ op de markt brengen.Ga naar voetnoot36 Uit de eerste prospectus, die Querido in 1934 over ‘De Salamander, reeks van de beste oorspronkelijke en vertaalde romans’ verspreidde, blijkt hoe hij zijn taak als uitgever daarbij zag: De uitgever, die niet allereerst fabrikant is van bedrukt papier, zal met heiligen ernst, met niet-aflatende energie trachten deze boeken te brengen. Maar als deze boeken er zijn dan is het ook de plicht van den uitgever deze boeken te brengen onder het bereik van allen, die naar het bezit ervan hunkeren.Ga naar voetnoot37 De eerste zes deeltjes, die in 1934 in de reeks verschenen, zijn: Johan de Meester, Carmen, Herman Heijermans, Joep's wonderlijke avonturen, A.M. de Jong, De martelgang van Kromme Lindert, Anna van Gogh-Kaulbach, Op den drempel vol geheim, Henri Barbusse, Het vuur en Georg Hermann, Kubinke. De boeken waren voorzien van een door J.B. Heukelom (1875-1965) ontworpen omslag.Ga naar voetnoot38 | |
[pagina 169]
| |
In de oorlog maakte de uitgeverij een moeilijke tijd door. Op 23 juli 1940 besloot Querido af te treden als directeur. Tot mededirecteur van Alice van Nahuys werd A.B. van Holkema (1873-1953) benoemd. In augustus van dat jaar bleek een jonge gefortuneerde vriend, Tom van Blaaderen (1910-1950), de helft van Querido's aandelenpakket te hebben overgenomen, waarna hij adjunct-directeur werd.Ga naar voetnoot39 In maart 1941 verscheen een verordening waardoor joodse bedrijven onder beheer geplaatst konden worden. Dat laatste gebeurde in 1942 ook met uitgeverij Querido. Aanvankelijk werd Mr. Dirk Wisboom Verstegen (1898-1956) als Verwalter aangesteld, die op 20 februari 1943 opgevolgd werd door Reinier van Houten (1908-?).Ga naar voetnoot40 In 1942 doken Emanuel Querido en zijn vrouw onder. Ze werden echter verraden en kwamen in juli 1943 om in het concentratiekamp Sobibor. Alice van Nahuys, die inmiddels getrouwd was met Querido-vertegenwoordiger Fred von Eugen, vroeg op 27 februari 1942 ontslag aan. Als reden voor haar ontslag gaf ze op dat haar gezondheid ‘zeer onbevredigend’ was, maar haar deels joodse afkomst was zeer waarschijnlijk de werkelijke reden.Ga naar voetnoot41 Tom van Blaaderen werd vervolgens mededirecteur. | |
Tine van Buul als uitgever bij QueridoNa de oorlog kwam Alice van Nahuys terug. Ze had assistentie nodig, maar dacht daarbij niet direct aan een vrouw. Echtgenoot Fred von Eugen herinnerde zich echter Tine van Buul, die op hem een goede indruk had gemaakt. Zij was wat uitgekeken op haar activiteiten als boekverkoper en had belangstelling voor het uitgeversvak.Ga naar voetnoot42 De kennismaking tussen de twee vrouwen verliep zo goed dat Van Buul per 1 mei 1946 werd aangesteld als directieassistente.Ga naar voetnoot43 Haar boekhandel hield ze nog twee jaar achter de hand voor het geval het niet zou lukken in de uitgeverij. In 1951 was echter volkomen duidelijk dat de overstap naar het uitgeversbedrijf een goede keuze was geweest. De boekhandel werd toen eigendom van Benjamin de Vries, terwijl Kees Smeehuijzen, die ze in haar eerste werkkring bij Kramers en Boymans had leren kennen, de dagelijkse leiding kreeg.Ga naar voetnoot44 In 1950 werd Van Buul adjunct-directrice bij Querido en per 1 januari 1958 volledig lid van de directie. Vanaf het begin liep de samenwerking tussen Alice van Nahuys en Tine van Buul goed; er was geen strikte taakverdeling. Van Nahuys en Van Buul zetten het bedrijf op persoonlijke wijze voort. Het accent kwam te liggen op literatuur en cultuur; boeken over sociale en politieke vraagstukken werden nauwelijks meer uitgegeven. Het criterium bij het uitgeven van boeken was van strikt persoonlijke aard. Bij elke uitgave werd de vraag gesteld: ‘Geloven wij erin, is dit naar onze smaak goed literair | |
[pagina 170]
| |
werk?’Ga naar voetnoot45 Daarbij richtten ze zich vooral op de Nederlandstalige literatuur omdat hieraan volgens Tine van Buul ‘meer te ontdekken’ was. Een buitenlands boek is al gepubliceerd en dus geen particuliere ontdekking. Eind jaren vijftig was het fonds vrijwel puur literair met overwegend Nederlandse auteurs.Ga naar voetnoot46 De vormgeving van boeken bleef belangrijk; na onder meer J.B. Heukelom en Jan van Krimpen (1892-1958) werden respectievelijk Susanne Heynemann (*1913), Theo Kurpershoek (1914-1998), Gerrit Noordzij (*1931), Joost van de Woestijne (*1934) en Ary Langbroek (*1942), de latere opvolger van de uitgeverij, de huisvormgevers. In 1960 werd Alice van Nahuys 65 jaar en besloot zij in verband met haar gezondheid af te treden als directeur. Naast Tine van Buul werd toen haar echtgenoot Reinold Kuipers (*1914) benoemd tot directeur van Querido. Hun gezamenlijk taak was de fondsvorming en het contact met de auteurs. Kuipers richtte zich verder vooral op de vormgeving en reclame, terwijl Van Buul de organisatie van productie en verkoop op zich nam. Ze bezocht ieder jaar zelf een keer een deel van de boekhandels, zodat ze haar bevindingen kon toetsen aan die van de vertegenwoordigers. Dit tekent de waarde die de beide directieleden hechtten aan een persoonlijk contact met boekverkopers en - als vanzelfsprekend - ook met schrijvers. Ook in andere uitgangspunten waren ze stellig: De uitgeverij moest wel groeien, maar niet ten koste van alles. In een interview in Kunst van nu, naar aanleiding van de opkomst van het pocketboek, zei Tine van Buul hierover: ‘We geven niet meer uit dan we zelf fijn vinden, en we hoeven niet met alle geweld te veroveren en uit te breiden.’Ga naar voetnoot47 Pockets uitgeven was prima, maar deze mochten het gebonden boek niet verdringen. Afgesproken werd dan ook om niet meer dan veertig Salamanderpockets per jaar uit te geven.Ga naar voetnoot48 Ook werd ernaar gestreefd om niet meer dan veertig gebonden boeken per jaar uit te geven. | |
Een belangrijk jaarHet jaar 1971 was met de uitgave van het kinderboek Pluk van de Petteflet van Annie M.G. Schmidt (1911-1995) met illustraties van Fiep Westendorp (1916-2004) belangrijk voor Querido. De Arbeiderspers, die tot dan de kinderboeken van Schmidt had uitgegeven, durfde de uitgave van Pluk niet aan omdat het op dat moment voor deze uitgeverij erg moeilijk was om zo'n duur boek met kleurenillustraties op de markt te brengen. Hierbij heeft ook meegespeeld dat Querido een vertrouwde uitgeverij was voor de schrijfster. Querido had immers al in 1951 de columns van Schmidt uit Het Parool uitgegeven in de bundel Impressies van een simpele ziel. Bovendien kende Annie M.G. Schmidt Reinold Kuipers, die eerder hoofd van De Arbeiderspers was geweest.Ga naar voetnoot49 Andere kinderboeken van | |
[pagina 171]
| |
In 1971 vormde het uitgeven van Annie M.G. Schmidt's Pluk van de Petteflet met illustraties van Fiep Westendorp de start van het kinderboekenfonds van Querido.
SchmidtGa naar voetnoot50 bij Querido volgden en al gauw boden ook andere kinderboekenschrijvers, onder wie Miep Diekmann (*1925) en Guus Kuijer (*1942), hun boeken aan Querido aan. Hiermee ontstond ineens de mogelijkheid om een kinderboekenfonds op te bouwen. Voor Tine van Buul, die het kinderboekenfonds als logische aanvulling op het literaire fonds voor volwassenen zag, betekende dit de realisering van een grote wens.Ga naar voetnoot51 Naast Nederlandse auteurs werden in het begin ook vertalingen van buitenlandse kinderboekenschrijvers uitgegeven, zoals van Marilyn Sachs (*1927), Johanna Reiss (*1932) en Alison Morgan (*1930). Veel succesvolle en beginnende kinderboekenauteurs hebben in de loop van de tijd aansluiting gezocht en gevonden bij Querido. In 1978 waren er al 49 titels in het kinderboekenfonds. Enkele bekende auteurs van na 1978 zijn Joke van Leeuwen (*1952), Els Pelgrom (*1934), Rindert Kromhout (*1958), Toon Tellegen (*1941), Imme Dros (*1936), Veronica Hazelhoff (*1947), Bart Moeyaert (*1964), Anne Provoost (*1964) en Anton Quintana (*1937). Ook talrijke illustratoren hebben het succes van de kinderboeken bepaald, zoals Fiep Westendorp, Mance Post (*1925), Jenny Dalenoord (*1918), Annemie Heymans (*1935), Margriet Heymans (*1932), Harrie Geelen (*1939), Sylvia Weve (*1954) | |
[pagina 172]
| |
en Jan Jutte (*1954).Ga naar voetnoot52 Al die auteurs en illustratoren zijn veelvuldig bekroond met Gouden en Zilveren Griffels en met Gouden en Zilveren Penselen. Daarnaast waren er diverse buitenlandse prijzen. In de periode 1971-1980, de periode waarin Tine van Buul directeur was, werden er drie Gouden Griffels, zeven Zilveren Griffels, drie Gouden Penselen en zeven Vlag-en-Wimpel-vermeldingen behaald en verder nog drie Staatsprijzen voor Kinder- en Jeugdliteratuur. Annie M.G. Schmidt ontving deze prestigieuze prijs in 1965, Miep Diekmann in 1970 en Guus Kuijer in 1979. Voor Tine van Buul waren die bekroningen echter niet het belangrijkste. Voor haar stond de kwaliteit van een kinderboek voorop. In een interview met Aukje Holtrop omschrijft ze die kwaliteit als volgt: Een boek moet me bezighouden, amuseren en het moet goed geschreven zijn. Er moet een zekere mate van understatement zijn, van ironie. Ik vind dat je kinderen de betrekkelijkheid van dingen moet bijbrengen. Niet alles is even zwaar of even vrolijk. Je kunt best loodzware thema's behandelen als ze maar relativerend gebracht worden.Ga naar voetnoot53 Kinderen laten zien dat lezen leuk is en niet saai, ziet ze als een van de belangrijkste taken voor een uitgever van kinderboeken. Daarbij geldt voor haar dat kinderen vooral veelsoortig moeten lezen. Het wát komt later aan de orde. In het interview met Holtrop zegt ze daarover: Boeken zijn niet meer zo onaantastbaar als vroeger, ze horen er helemaal bij, of dat nou vreselijke boeken zijn of niet. Je moet een heleboel rotzooi lezen, voordat je weet wat je graag wilt lezen. Ik vind het zo'n onzin om kinderen te verbieden iets te lezen. Het enige dat je kunt doen, is ze sturen en keuzemogelijkheden bieden. Hoe meer boeken ze onder ogen krijgen, hoe beter het is.Ga naar voetnoot54 De vormgeving van kinderboeken is eveneens belangrijk, geeft ze in het interview met Holtrop aan: ‘Een boek moet uitnodigend zijn, het moet een lekkere letter hebben. Illustraties moeten goed bij de tekst passen. Het moet één geheel zijn, de inhoud en het uiterlijk van het boek.’ | |
Literatuur voor kinderen en volwassenenEen belangrijk aspect van het uitgeven van jeugdliteratuur bij Querido was, en is nog steeds, dat er geen echt onderscheid tussen literatuur voor kinderen en literatuur voor volwassenen gemaakt wordt. Bewust tracht Querido de scheiding tussen jeugd- en volwassenenliteratuur te slechten. Voor Tine van Buul geldt heel duidelijk dat aan schrij- | |
[pagina 173]
| |
vers voor kinderen en voor volwassenen dezelfde eisen worden gesteld: ‘Ik geloof dat iets van wat we in het volwassenenfonds uitgeven ook terug te vinden is in het jeugdfonds, namelijk auteurs met een eigen geluid, precies zoals ook een illustrator zijn eigen “handschrift” heeft’Ga naar voetnoot55 Over dat eigen geluid had ze tien jaar eerder tegen Aukje Holtrop al gezegd: Je hebt boeken die lekker lezen, maar die je snel vergeet. En je hebt boeken waarin onder woorden gebracht wordt wat je bezighoudt. Zo'n boek geeft de mogelijkheid om ermee in discussie te gaan. Zulke boeken zijn vaak geschreven door auteurs die duidelijk herkenbaar zijn, die kinderen niet verwarren met andere auteurs. Als ze een boek lezen van Guus Kuijer, van Annie Schmidt of van Miep Diekmann, dan herkennen ze het eigen geluid van die schrijvers.Ga naar voetnoot56 De genoemde schrijvers zijn zelfs zo herkenbaar dat volwassenen met net zo veel plezier hun boeken kunnen lezen als kinderen, stelde ze daarbij verder vast. Kortom, in de jaren zeventig kwam een bloeiend kinderboekenfonds op gang, dat zich in de jaren daarna verder ontwikkelde. Daarnaast ging het literaire fonds voor volwassenen gewoon door. Natuurlijk was er, zoals bij alle soorten uitgaven, ook wel eens een kinderboek dat minder goed liep. Het uitgeven daarvan heeft Tine van Buul nooit gevoelens van spijt bezorgd. Ze vond het boek zelf immers goed en dat was het belangrijkste criterium. In een interview zei ze hierover: Als het eerste of tweede boek van een auteur niet aanslaat, dan hebben we daar toch geen verdriet van, omdat het een boek is dat we graag hebben uitgegeven. Er zijn voorbeelden genoeg van auteurs die pas bij hun derde of vierde boek Tine van Buul en Reinold Kuipers in het directiekantoor van uitgeverij Querido; juli 1979 (collectie Tine van Buul).
| |
[pagina 174]
| |
bekend werden. Als je gelooft in een auteur, dan ga je met hem door.Ga naar voetnoot57 Tine van Buul als bloemlezer Op 1 september 1979 ging Reinold Kuipers met pensioen. Van Buul trok zich toen ook terug uit de dagelijkse leiding en op 26 februari 1981 ging ze met vervroegd pensioen. Het echtpaar werd opgevolgd door Ary Langbroek, die in april 1965 in dienst was gekomen als vormgever en later directieassistent werd. Na haar uitdiensttreding bleef Van Buul als thuiswerkster actief voor Querido. Ze las manuscripten en schiftte buitenlandse kinderboeken. Verder was ze betrokken bij de samenstelling van diverse bloemlezingen. In de eerste plaats waren dat de bloemlezingen uit het werk van Annie M.G. Schmidt, zoals Een visje bij de thee (1983), Tot hier toe. Gedichten en liedjes voor toneel, radio en televisie 1938-1985 (1986) en Ziezo. De 347 kinderversjes van Annie M.G. Schmidt (1987). Bij de samenstelling van de laatste twee bundels was ook Reinold Kuipers nauw betrokken. Daarbij werden alle versjes en gedichten aan de schrijfster voorgelezen - Annie M.G. Schmidt was toen al zeer slechtziend - en werd in overleg met haar bepaald welke daarvan in de desbetreffende bundels moesten worden opgenomen. Van belang zijn ook de bloemlezingen met gedichten voor kinderen die zij samen met Bianca Stigter (*1964) samenstelde. Ook deze uitgaven laten zien dat Tine van Buul volwassenenliteratuur en jeugdliteratuur niet scheidde. De bundel Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is uit 1990 bevat bijvoorbeeld een selectie gedichten uit zeer uiteenlopende tijden en stromingen, met veel variatie in stijl, en van dichters die voor kinderen of volwassenen hebben geschreven, of voor allebei. Het boek heeft een inleiding van Kees Fens, waarin deze onder meer schrijft dat het een boek is ‘dat een leven lang mee kan. Als je zestig bent en bijna alle dichters uit dit boek dood zijn en ik erbij, zijn de gedichten nog levend. En geen jaar ouder geworden.’Ga naar voetnoot58 De bloemlezing kreeg in 1991 een Gouden Griffel. Voor het eerst ging daarmee een Gouden Griffel naar samenstellers en niet naar een auteur. Een volgende bloemlezing van Tine van Buul en Bianca Stiger is Ik geef je niet voor een kaperschip. Met tweehonderd witte zeilen (1993), dat rijmpjes van nu en vroeger bevat ‘voor heel jong en ouder’.Ga naar voetnoot59 Op het gebied van de jeugdliteratuur heeft Tine van Buul ook aan de wieg gestaan van een ander belangrijk boek: De hele Bibelebontseberg (1989).Ga naar voetnoot60 Over de plannen tot deze uitgave zei ze in 1990 in een interview dat de behoefte aan een dergelijk boek haar was bijgebleven uit de tijd toen ze zelf boekhandelaar was. Voor volwassenenliteratuur kon je altijd wel terecht in encyclopedieën. Stromingen, titels, dichters, prozaïsten, je kon het zo gek niet bedenken of het stond er in! Maar voor kinderliteratuur was er weinig meer dan wat boekjes uit de pedagogische hoek en een enkel werkje over Nienke van Hichtum. Een | |
[pagina 175]
| |
goed overzicht ontbrak volstrekt. Toen we bij Querido met de kinderboeken begonnen, was er nog steeds niks, behalve Wormcruyt met suycker van D.L. Daalder (1950). Dan moeten wij het maar eens doen, dacht ik.Ga naar voetnoot61 Van Buul schreef zelf in De hele Bibelebontseberg het hoofdstuk ‘Het kinderboek in de reclame’, over Flipje, Piggelmee, Piet Pelle, Pijpje Drop, Arretje Nof, De drie stouterdjes, Prélientje, Pluis en Poezeltje, Bulletje en Boonestaak en vele andere helden die via de kruidenier en de supermarkt in de huiskamers terecht kwamen. Om twee redenen schreef ze juist over dit onderwerp. In de eerste plaats omdat ze zeer geïnteresseerd is in de bijverschijnselen van de boekcultuur. Zo heeft ze - naast diverse andere collecties rond de boekcultuur - een grote verzameling reclame-uitgaven bijeengebracht.Ga naar voetnoot62 Er is echter een tweede, belangrijkere reden. Met de consumptie van het reclameboek ging het immers om het leesgedrag van het volk. Veel mensen lazen volgens Van Buul vroeger geen andere boeken dan de reclame-uitgaven: Zo was het vroeger natuurlijk: voor grote groepen was de boekhandel een deftige instelling met een hoge drempel. Reclame-uitgaven waren bereikbaarder en konden daardoor een grote invloed hebben. Neem nu de plaatjesalbums van Verkade. Ik denk dat veel families de natuur met andere ogen zijn gaan bekijken door de albums van Jac. P. Thijsse.Ga naar voetnoot63 Haar aandacht voor de reclameboekjes is door Kees Fens getypeerd met: ‘ze kent als weinigen de waarde voor die boekjes die in de Grote-Mensen-wereld als stiefkinderen worden beschouwd.’Ga naar voetnoot64 | |
Tot slotOp 13 december 1996 werd aan Tine van Buul de 's Gravesandeprijs van de Jan Campertstichting uitgereikt voor haar bijzondere verdiensten op het gebied van de kinder- en jeugdliteratuur. Welke verdiensten dat zijn, mag na het voorgaande duidelijk zijn. Heel treffend schreef Kees Fens naar aanleiding van deze prijs: ‘Het zegt heel veel over de persoonlijkheid van Tine van Buul, dat haar wensen altijd in vervulling gaan, in elk geval waar het het kinderboek betreft.Ga naar voetnoot65 Als voorbeeld van die vervulde wensen noemt hij onder meer de uitgave van De hele Bibelebontseberg en de oprichting van een Kinderboekenmuseum, dat een plaats heeft gekregen binnen het Letterkundig Museum te Den Haag. Fens: ‘En de plaats vervulde een ander groot verlangen van Tine van Buul: de erkenning | |
[pagina 176]
| |
van de gelijkwaardigheid van wat per traditie literatuur heet en kinderliteratuur.’Ga naar voetnoot66 Graag zou ze die erkenning nog bekroond zien met de verschijning van een integrale literatuurgeschiedenis, waarin ook kinderboekenschrijvers zijn opgenomen. In een interview zei ze hierover: Dat moet toch mogelijk zijn! Natuurlijk zijn er verbanden tussen kinderboeken en de literatuur. Als je eens kijkt naar de humoristen van de jaren vijftig als Simon Carmiggelt, Ferdinand de Lange en Willem Witkampf. Die hadden duidelijk hun parallel in Annie M.G. Schmidt en Han G. Hoekstra. Het moet alleen nog uitgezocht worden.Ga naar voetnoot67 |
|