de omzet van boeken van een auteur die op de televisie verschijnt een geweldige impuls krijgt, blijft de vraag of er dan sprake is van meer dan alleen een koopgolf. Kijkers mogen altijd kijkers zijn, maar kopers zijn niet altijd lezers.
Je hoeft geen cynicus te zijn om te constateren dat het voor deelname aan het culturele debat kennelijk volstaat de auteur over zijn boek aan de tand te hebben horen voelen op de televisie, en in een van de verplichte boekenbijlagen (een fenomeen van de jaren tachtig) een recensie te hebben gelezen, en het boek in de kast te hebben staan. Het is een kwestie van imago, waarin dat van de lezer wordt gespiegeld aan dat van de schrijver. Het feit dat kopers niet vanzelfsprekend lezers zijn, is een fenomeen van alle tijden, maar in de loop van de twintigste eeuw is de band tussen het kopen en lezen van boeken losser dan ooit geworden. Gaandeweg is het Boek definitief van de troon gestoten waar het in de negentiende eeuw nog zo pontificaal op was neergezet. Het negentiende-eeuwse vooruitgangsideaal leunde sterk op het boek. In de twintigste eeuw werd al spoedig duidelijk dat de verwachtingen wat betreft de rol van het boek overspannen waren. Niet alleen moest het positivisme van de negentiende eeuw plaatsmaken voor een pessimistischer kijk op de beschavende werking van het lezen, maar het boek kreeg er bovendien grote concurrentie bij. Het boek is in de twintigste eeuw maar een van de vele massamedia en hoe dichter we bij onze eigen tijd komen, hoe meer het in het defensief wordt gedwongen.
Deze radicaal veranderde status van het boek en de groeiende noodzaak om auteurs en hun werken net als merkartikelen te promoten, demonstreert Frank de Glas als hij beschrijft hoe uitgevers een literair auteur ‘in de markt zetten’ (en houden), en zo meebouwen aan een auteursreputatie. Aan de hand van de promotie en presentatie van Hella Haasse en haar werk laat hij zien, dat er een duidelijke samenhang bestaat tussen de materiële en de symbolische productie van het werk van moderne literaire auteurs. Het is duidelijk dat alleen het werk van een auteur niet voldoende is om de schrijver op den duur zichtbaar te houden. De auteur dient, met hulp van zijn uitgever, ook de eigen pr ter hand te nemen en op diverse fronten aan positieve beeldvorming bij het grote publiek te werken. Deze beeldvorming stimuleert vervolgens een gunstige exploitatie van het werk van die auteur. De Glas levert en passant een stevige bijdrage aan de Nederlandse theorievorming rondom dit verschijnsel.
In weerwil van de weerstand die uitgevers er lang tegen hebben gehad, heeft de marketing zich in de periode waar het om gaat stevig in het boekenvak genesteld. Maar buiten de brute kracht van de marketing blijken er nog andere manieren te bestaan waarop het boek, zijn auteur en zijn koper een zekere status kunnen verkrijgen. Bibliofilie, een van de oudste en belangrijkste exponenten van het verschijnsel dat kopers niet vanzelfsprekend lezers zijn, is daarvan zonder twijfel de belangrijkste. In ‘Literatuur in optima forma. Over de betekenis van marginaal drukwerk voor de literatuur’ beschrijft Lisa Kuitert hoe met name met teksten die binnen het circuit van marginale drukkers worden geproduceerd, reputaties worden gemaakt en bevestigd. Deze bibliofiele producties kunnen aan de lezende, maar vooral de kopende literatuurliefhebber het gevoel geven dat hij, naast al het commerciële geweld van de reguliere uitgeverijen, nog iets zuivers, iets ‘echts’ in handen heeft. Het feit dat er