Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 8.
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet kompt altemael aen op het distribuweeren
[pagina 99]
| |
Rudolf Rasch
| |
[pagina 100]
| |
tigde zich twee jaar later toch als muziekhandelaar te Amsterdam. Al spoedig groeide zijn zaak uit tot de belangrijkste in Amsterdam. Eerst was hij in de Nes gevestigd, in 1764 werd een pand op de Vijgendam betrokken. In 1774 vertrok hij naar Berlijn, waar hij in 1770 een filiaal had geopend, en liet de Amsterdamse vestiging over aan de zorg van zijn zoon Johann Bernhard Hummel (1760-1805) en zijn dochter Elisabeth Christina (1751-1818), later ook aan de echtgenoot van de laatstgenoemde, Carl Wilhelm von Mettingh. In 1776 verhuisde de Amsterdamse vestiging naar de Warmoesstraat, in 1780 naar het Rokin. De Amsterdamse en Berlijnse zaken bestonden tot 1822. Het assortiment van Hummels zaak is goed bekend, met name door de reeks van catalogi die hij met tussenpozen van enkele jaren liet verschijnen.Ga naar voetnoot4 Zo weten wij dat per jaar tot enkele tientallen nieuwe uitgaven konden verschijnen, waardoor zijn fonds bij Burney's bezoek al vele honderden nummers moet hebben omvat. Later zou dat aantal groeien tot enkele duizenden, al is het precieze aantal natuurlijk afhankelijk van hoe men telt. Maar in ieder geval was het fonds omvangrijk en besloeg het - wat belangrijker is - vrijwel alle deelgebieden van de toenmalige muziekuitgeverij: orkestmuziek (symfonieën, concerten voor allerlei instrumenten), kamermuziek (strijkkwartetten en talrijke andere bezettingen), klaviermuziek, zangmuziek. Alleen operapartituren ontbraken, alsmede grotere vocale werken van andere aard zoals cantates en oratoria. Hummels oudste catalogi, van 1762 tot 1769, zijn gegraveerd op één bladzijde. Het zijn in feite cumulatieve catalogi. Voor de eerste catalogus is de bladzijde in vier kolommen verdeeld en in elke kolom is ruimte gereserveerd voor een bepaald genre. De reeds beschikbare uitgaven zijn met tussenruimte en zo beknopt mogelijk geformuleerd in de desbetreffende vakken geplaatst. Nieuwe uitgaven konden bij verschijnen in de drukplaat worden bijgegraveerd, zodat steeds een bijgewerkte versie van de catalogus beschikbaar was.
Rond 1770 was het aantal uitgaven echter al zo gegroeid dat Hummel dit (in de achttiende eeuw door diverse muziekuitgevers benutte) systeem moest verlaten. De latere catalogi zijn in boekdruk, waarbij steeds kleinere fonts moesten worden toegepast om het toenemende aantal titels op zo min mogelijk bladzijden te kunnen opnemen. Ook de weergave van de titels werd steeds beknopter (‘Abel, 6 Trio op. 3 - - f 3-’). De catalogi in boekdruk waren eveneens per muzikaal genre ingedeeld. De losse catalogi waren gratis verkrijgbaar, zo blijkt uit de advertenties die Hummel regelmatig plaatste in de Amsterdamsche courant en andere periodieken. De formule van Hummel was voordelig in twee opzichten. Aan de ene kant kon de klant er terecht voor al z'n muzikale behoeften, aan de andere kant kon Hummel die klant bedienen met uitsluitend eigen uitgaven, hetgeen ongetwijfeld de winstmarge vergrootte. De schaduwzijde was wel dat hij als uitgever gedwongen was een relatief groot fonds op te zetten, hetgeen niet alleen een grote financiële investering moet | |
[pagina 101]
| |
Gegraveerde catalogus van Johann Julius Hummel in de uitgave van de Six sonates à deux violons et basse composées par G.A. Kreusser. Oeuvre première (1778).
hebben betekend, maar ook een zekere inflexibiliteit met zich moet hebben meegebracht. Ten aanzien van het laatste punt - de aangemaakte voorraad - zal Hummel zeker gebruikt hebben gemaakt van de mogelijkheden die de toen dominante productiewijze van muziek, namelijk de muziekdruk via kopergravures, bood. In tegenstelling tot de gewone boekdruk kon men het typografisch materiaal (de drukplaten) bewaren, zodat men niet direct de geschatte totale oplage hoefde te drukken. Enkele tientallen of honderden exemplaren van een eerste druk konden volstaan. Verkocht het werk goed, dan konden later van dezelfde platen verdere afdrukken worden gemaakt. Viel de verkoop tegen, dan hield men de aanvankelijke oplaag in voorraad, maar konden de platen na het wegschuren van het notenbeeld opnieuw benut worden voor een andere uitgave. Een andere door Hummel toegepaste manier om de verkoop ter verruimen, was het vergroten van het aantal verkooppunten. Vanaf het begin van zijn onderneming | |
[pagina 102]
| |
midden jaren vijftig tot in de jaren tachtig was zijn volledig assortiment tevens verkrijgbaar bij zijn broer in Den Haag - en andersom: Johann Julius kon alle uitgaven van zijn Haagse broer leveren. Een derde verkooppunt was zijn eigen nieuwe zaak in Berlijn, in 1770 geopend. Vanaf dat moment is de gebruikelijke frase in het impressum van zijn uitgaven: Chés J.J. Hummel, à Berlin avec Privilége du Roi, à Amsterdam ou Grand Magazin de Musique et aux Adresses ordinaires.Ga naar voetnoot5 In Hummels advertenties in de Amsterdamsche courant en in andere Nederlandse kranten wordt de Berlijnse vestiging niet genoemd, wel doorgaans zijn broer Burchard in Den Haag (ten minste tot in de jaren tachtig) en ook de ‘adresses ordinaires’, maar deze worden dan meestal de ‘verdere Correspondenten’ genoemd. Merkwaardigerwijze is over deze verdere adressen en correspondenten weinig bekend. Het niet noemen van namen - noch in de uitgaven zelf, noch in de catalogi en advertenties - doet vermoeden dat het om een weinig geformaliseerd netwerk ging, dit waar andere uitgevers hun agenten wel met name noemen, een fenomeen waar later nog op zal worden ingegaan. | |
Andere muziekverkopersDe muziekhandel van Johann Julius Hummel is in deze bijdrage als eerste besproken omdat die min of meer kan dienen als het prototype van wat men het basismodel van de muziekverkoop kan noemen: het is een en dezelfde ondernemer die zowel de productie als de verkoop van het assortiment bestiert: het meeste van wat hij verkoopt, heeft hij zelf geproduceerd, het meeste van wat hij produceert, zal door hem zelf worden verkocht. De ondernemer die deze taken uitvoert, noemt zich overigens vóór het einde van de achttiende eeuw nooit uitgever: in het impressum meldt hij zich als drukker, verkoper of financier. Wat men tevens in gedachten moet houden bij de beoordeling van een zaak als die van Hummel is dat het gaat om een pure muziekhandel, een muziekmagazijn, zoals men dat in de achttiende eeuw noemde. Hummel verkocht geen boeken met louter tekst. Sterker nog: hij mocht dat vermoedelijk niet, want hij was niet aangesloten bij het Amsterdamse gilde van boekdrukkers en dito verkopers. Hij had ook geen opleiding in het drukkers- en/of verkopersvak genoten: zijn achtergrond was die van een musicus. Een verder kenmerk van een zaak als de zijne was dat men hier niet alleen gedrukte muziek kon kopen, maar ook muziekpapier, muziekinstrumenten en toebehoren zoals snaren. Ten slotte dienden de muziekhandels dikwijls als verkooppunten voor toegangsbewijzen voor concerten in de stad. Hummel was wel de grootste muziekhandel in Amsterdam gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw, maar niet de enige. De belangrijkste concurrent in zijn vroegere jaren was Siegfried Markordt (circa 1720-1781), gevestigd aan het Rokin vanaf rond 1760 tot aan zijn dood in 1781.Ga naar voetnoot6 Daarna werd zijn zaak voortgezet door zijn | |
[pagina 103]
| |
weduwe Johanna van Rhee en zijn zoon Daniel Jan (1763-?) totdat in 1808 Hummels winkel het fonds overnam. De musicus en componist Joseph Schmitt (1734-1791) begon omstreeks 1770 zijn uitgeversactiviteiten, in het begin vooral met eigen composities, daarna met herdrukken van internationaal gangbaar materiaal.Ga naar voetnoot7 Na Schmitts dood in 1791 werd de uitgeverij nog enige tijd voortgezet door Vincent Springer, vermoedelijk een aangetrouwde neef van Schmitt, totdat Springer rond 1800 de inmiddels Bataafse Republiek verliet. Er zijn talrijke parallellen tussen het functioneren van Hummels muziekhandel enerzijds en die van Markordt en Schmitt anderzijds: Markordt en Schmitt waren eveneens musicus van origine en geen gildenlid, beiden werkten met plaatdruk, beiden verkochten in de eerste plaats eigen producten. Markordt verkocht ook instrumenten en toebehoren, Schmitt naar het schijnt niet. Markordt benutte op één bladzijde gegraveerde catalogi van het type dat door Hummel in zijn eerste jaren werd gebruikt. Markordts bedrijf was wel een orde van grootte kleiner dan dat van Hummel, wat ook geldt voor de uitgeverij van Schmitt. Beiden brachten, voorzover het zich laat schatten, in de twee actieve decennia van hun bedrijf (de voortzettingen na hun overlijden niet meegerekend) zo'n honderd tot tweehonderd uitgaven op de markt. Die geringere omvang is zeker gerelateerd aan het feit dat beiden ook als musicus werkzaam waren. | |
De Nederlandse muziekhandel in de zeventiende eeuwDe vraag dringt zich nu op of het type exclusieve muziekhandelaar dat Hummel, Markordt en Schmitt vertegenwoordigden (exclusief in de zin dat ze uitsluitend muziek verkochten) kenmerkend en/of nieuw was voor de tweede helft van de achttiende eeuw. Het antwoord is op beide deelvragen ontkennend: al vóór de tweede helft van de achttiende eeuw waren er handelaren die uitsluitend muziek verkochten en zowel vóór als in de tweede helft van de achttiende eeuw waren er ook handelaren die zowel gewone boeken als muziek produceerden en verkochten. De gemengde boek- en muziekhandel heeft bovendien de oudste geschiedenis, een die teruggaat op de periode rond 1600. Van ten minste twee gerenommeerde boekhandels mag men aannemen, afgaande op de door hen uitgebrachte catalogi, dat ze ook een zeker aanbod aan bladmuziek in huis hadden: Cornelis Claesz in AmsterdamGa naar voetnoot8 en de Leidse Plantijnse boekhandel.Ga naar voetnoot9 De activiteiten van deze twee wat betreft het uitgeven van muziek waren beperkt en in samenhang daarmee bestond veruit het grootste | |
[pagina 104]
| |
deel van hun muziekaanbod uit uitgaven van anderen. Men moet aannemen dat het aantal boekhandelaren dat ook muziek verkocht niet tot deze twee beperkt is gebleven. Deel van het muziekaanbod in de catalogus van de veiling van Hendrick Laurensz' voorraad na zijn dood in 1649, volgens de Catalogus variorum et insignium librorum Hendrici Laurentii P.M. Bibliopolae Amsterodamensis (...). (Amsterdam: Erfgenamen van Hendrik Laurensz, [1649]), 160.
Uit de decennia rond het midden van de zeventiende eeuw is een aanbod van muziekuitgaven gedocumenteerd voor de Amsterdamse boekhandelaar Hendrick LaurenszGa naar voetnoot10 en zijn Utrechtse confrater Johannes van Doorn,Ga naar voetnoot11 door middel van hun catalogi uit respectievelijk 1647 en 1639. Deze twee boekverkopers zijn als drukkers of uitgevers van muziek geheel onbekend, zodat het aanbod hier volledig uit producten van ande ren bestaat. De twee catalogi verschillen sterk in omvang en herkomst van de titels. De sectie Libri musici in Laurensz' catalogus van 1647 is met enkele tientallen titels bescheiden; de meeste zijn uit de Republiek zelf of uit Duitsland afkomstig. De afbeelding hiernaast reproduceert het mu ziekaanbod in de veilingcatalogus van Laurensz' winkelvoorraad na zijn dood in 1649 (waaronder nog de meeste titels van 1647). Van Doorns aanbod is overweldigend: meer dan 600 titels, verdeeld in een Italiaans deel met 477 titels en een deel ‘overig’, waar Frankrijk, de Zuidelijke Nederlanden (Antwerpen), de Republiek en Duitsland onder blijken te vallen. Het laatste deel is kleiner, maar bevat nog altijd 168 titels. Terwijl Laurensz' aanbod heel goed te begrijpen is uit | |
[pagina 105]
| |
lokale contacten en bijvoorbeeld de Duitse boekenbeurzen, zijn deze commerciële wegen ontoereikend om dat van Van Doorn te verklaren. Voorlopig ga ik ervan uit dat het gaat om de verkoop van een of meer grote particuliere collecties.Ga naar voetnoot12 De voornaamste Nederlandse (lees: Amsterdamse) muziekdrukkers uit de jaren veertig van de zeventiende eeuw waren tevens boekhandelaar en men moet dan wel aannemen dat zij ook hun eigen producten verkochten. Het gaat daarbij om Broer Jansz, Paulus MatthyszGa naar voetnoot13 en Cornelis de Leeuw.Ga naar voetnoot14 Maar ook voor deze periode zal hebben gegolden dat er nog anderen of misschien wel vele anderen waren die naast hun gewone assortiment aan boeken ook wat stapeltjes muziek in de winkel hadden liggen. Een kenmerk van de oudste geschiedenis van de muziekverkoop in de Republiek is dus dat deze niet gescheiden was van de gewone boekverkoop. Deze eenheid is uiteraard niet los te denken van het feit dat boeken met tekst en boeken met muziek in de regel op dezelfde wijze werden geproduceerd, en wel op de boekdrukpers. Boekhandelaren die geheel of vrijwel geheel gespecialiseerd waren in muziek, zoals reeds de firma Phalesius in Leuven en Antwerpen (van omstreeks 1545 tot 1670), de firma Ballard in Parijs (van het midden van de zestiende eeuw tot in de negentiende eeuw) en de diverse Venetiaanse firma's, bestonden in deze jaren niet in de Republiek. | |
De Nederlandse muziekhandel in de achttiende eeuwIn de geschetste situatie komt verandering in de jaren rond 1700, een verandering die verband houdt met twee - overigens samenhangende - verschijnselen. In de eerste plaats vond in deze tijd internationaal een grote uitbreiding plaats van de productie van muziekwerken, vermoedelijk ingegeven door zowel een vergroting van de vraag naar muziek die door amateurs gespeeld en gezongen kon worden als een vergroting van het aanbod van zulke muziek. En in de tweede plaats werd de productie door middel van plaatdruk de meest gangbare methode, vooral voor instrumentale muziek. Beide factoren gaven aanleiding tot het ontstaan van een gespecialiseerde muziekhandel in de Republiek, eventueel los van de traditionele boekhandel. Gedurende de eerste helft van de achttiende eeuw ziet men twee typen muziekhandel. Het ene type is de gemengde boek-/muziekhandel, het andere de gespecialiseerde muziekwinkel van het type ‘Hummel’. De belangrijkste representant van het ‘gemengd bedrijf’ is Estienne Roger, die van 1696 tot zijn dood in 1721 een zaak | |
[pagina 106]
| |
voerde die zowel gewone boeken in boekdruk als muziek in gravure- of boekdruk produceerde.Ga naar voetnoot15 Roger bouwde een omvangrijk en belangrijk muzikaal fonds op en
Muziekbladzijde uit Estienne Rogers uitgave van Arcangelo Corelli's Concerti grossi (...) Opera sesta. (Amsterdam: Estienne Roger, 1714).
geldt als een van de belangrijkste toenmalige muziekuitgevers. Als boekdrukker was hij voornamelijk nadrukker van in onze ogen niet altijd even belangwekkend werk in het Frans. Maar zijn muziekfonds was revolutionair door de breedte ervan: het omvatte herdrukken en eerste drukken van muziek in tal van genres niet alleen gecomponeerd in de Republiek, maar ook in de Zuidelijke Nederlanden, Frankrijk, Italië, Duitsland en Engeland. Onder de componisten vindt men de allerberoemdste van zijn tijd (Arcangelo Corelli, Jean-Baptiste Lully), maar ook meesters van niet meer dan lokale betekenis. De uitgaven werden verspreid in binnen- en buitenland, wat dat laatste betreft vooral in Frankrijk, Engeland, de Zuidelijke Nederlanden, Noord-Duitsland en Scandinavië. Zijn schoonzoon en zaakopvolger Michel-Charles le Cène zette van 1723 tot 1743 de zaak op vergelijkbare wijze voort.Ga naar voetnoot16 In feite is het type van het ‘gemengde bedrijf’ van Roger en Le Cène een voortzetting van het oudere model. Alleen is nu de schaal van het muziekdeel een orde groter. Een exclusieve muziekdrukker en dito uitgever uit de eerste helft van de achttiende eeuw is Gerhard Frederik Witvogel, actief als zodanig in Amsterdam van 1731 tot zijn dood in 1746.Ga naar voetnoot17 Hij produceerde door middel van gravuredruk een fonds dat globaal vergelijkbaar is met dat van Roger en Le Cène, maar kleiner van omvang. Witvogel was tevens musicus - organist van de Lutherse Kerk -, geen gildenlid, en | |
[pagina 107]
| |
daarmee wordt zijn handel vergelijkbaar met die van zijn confraters later uit de eeuw: Hummel, Markordt en Schmitt. De dood van Le Cène in 1743 betekende geenszins het einde van het ‘gemengd bedrijf’ in de boek- en muziekhandel. Uit de volgende jaren zijn wat Amsterdam betreft ten minste twee zulke winkels te noemen, die van Arnoldus Olofsen (ca. 1695-1768) in de GravestraatGa naar voetnoot18 en die van Johan Covens (1722-1794) aan de Fluwelen Burgwal.Ga naar voetnoot19 Tot zover dit voornamelijk Amsterdamse overzicht van adressen waar muziek geproduceerd en verkocht werd. In de tot hier toe genoemde muziekhandelsbedrijven speelt de verkoop van eigen producten een zeer wisselende rol, van afwezig (Van Doorn 1639) tot exclusief (Witvogel). Wanneer een uitgever eigen producten aan de klant verkocht, zal ik spreken van het directe model van de muziekverkoop. Deze transactievorm had zowel voor de producent als voor de consument voordelen: de producent toucheerde de grootst mogelijke marge, de consument had de zekerheid op het desbetreffende adres te worden geholpen. De directe verkoop vond overigens niet alleen plaats over de toonbank, maar kon ook schriftelijk worden geregeld. Ten slotte moet nog worden vermeld dat er in de achttiende eeuw nog een categorie is van musici/graveurs/uitgevers van wie een handjevol, hooguit een tiental, uitgaven gedocumenteerd is. Het gaat hier om namen als Johan Frederik Groneman (Amsterdam, rond 1750), Antoon Stechwey (Den Haag, jaren zeventig, graveur) en Francesco Pasquale Ricci (Den Haag, jaren zeventig, componist). Deels opereren zij op zichzelf, deels in samenwerking met reguliere uitgevers als Olofsen (Groneman) en Markordt (Stechwey). De gegeven opsomming is verre van compleet. | |
DzIstributie Door AgentenIn de voorgaande beschouwingen is hier en daar al ter sprake gekomen dat er naast de directe weg van uitgever naar klant nog talrijke indirecte wegen waren. De eenvoudigste van deze omwegen werd bewandeld wanneer een muziekwerk geproduceerd door uitgever A werd verkocht door verkoper B, waarbij het desbetreffende werk door A aan B was geleverd. Deze situatie noem ik het indirecte model. Aanwijzingen voor het voorkomen van het indirecte model zijn er van verschillende aard. Van de zijde van de uitgever blijkt het indirecte model van toepassing als deze zelf de verkrijgbaarheid van zijn werk bij anderen aangeeft. Zo lezen wij in Rogers catalogus van 1716 op de eerste bladzijde al: | |
[pagina 108]
| |
On trouve les mêmes livres de Musique à Londres chez Henry Ribotteau, à Berlin chez A. Dussarrat, à Hall chez A. Sellius, à Cologne chez P. Poner, à Bruxelles chez Joseph Serstevens Marchands Libraires, et à Hambourg chez Jean Chrestien Schickhardt, fameux Componiste. De genoemde boekhandelaren, alsmede de componist Schickhardt, kunnen Rogers agenten worden genoemd. In feite werkte Roger al eerder op deze wijze: de catalogus van 1703 meldt al François (Francis) Vaillant (1643-1721) en zijn broer Paul Vaillant (1637-1722) als wederverkopers in Londen, aan de Strand.Ga naar voetnoot20 Beiden zijn al vóór Ribotteau en ook zeker al vóór 1703 uiterst belangrijk geweest in de verspreiding van Rogers uitgaven in Engeland, zoals blijkt uit de vele exemplaren met hun ingeplakt label die thans nog in Britse bibliotheken te vinden zijn: ‘London, sold by Francis Vaillant, French bookseller in the Strand, where you may be furnished with all sorts of musick.’ Ook adverteerde Vaillant regelmatig Rogers uitgaven in Londense kranten. Aan te nemen valt dat deze agenten de muziek in commissie hadden liggen en periodiek over het verkochte betaalden. Een flink aantal van Rogers uitgaven uit de eerste jaren van zijn bedrijf, uit 1696-1698, is te vinden in de catalogus van de Parijse muziekuitgever en -handelaar Christophe Ballard van 1704, hetgeen moet wijzen op een agentuur van Ballard voor Roger.Ga naar voetnoot21 Roger verkocht echter ook muziek van Ballard zodat er in dit geval waarschijnlijk sprake was van ruilhandel, overigens naar het zich laat aanzien een minder gebruikelijke vorm van distributie. Het is niet zo moeilijk ook voor latere jaren aanwijzingen voor agenten te vinden. Zo zijn de uitgaven van Le Cène blijkens advertenties uit de jaren dertig ‘mede te bekomen by Nicolaes Selhof te Den Haag, tot Leyden by Dirk Haek en tot Utrecht by Dyonis van Ryn.’Ga naar voetnoot22 Joseph Schmitt noemt in de uitgave van zijn Sinfonie périodique à plusieurs parties de volgende agenten: Bernard Wittelaer in Den Haag, Johann Christoph Westphal in Hamburg, Wolfgang Haueisen in Frankfurt en F. Gram in Brussel.Ga naar voetnoot23 Het zal zowel zijn voorgekomen dat een agentschap kortdurend of voor een enkel werk was als van een meer structurele aard. Ook zal er variatie zijn geweest in de hoeveelheden die agenten in voorraad hielden, zowel in de aantallen titels als de aantallen exemplaren per titel. De situatie van Selhof tegenover Le Cène zal zeker niet algemeen gangbaar zijn geweest: uit de catalogus van de veiling van Selhofs boeken- en muziekbezit blijkt dat hij nagenoeg het volledige fonds van Le Cène (en daarmee van Roger) in | |
[pagina 109]
| |
zijn winkel had liggen, bij elkaar meer dan vijfhonderd titels.Ga naar voetnoot24 De relatie tussen de muziekhandels van de broers Johann Julius en Burchard Hummel die aan het begin van deze bijdrage is genoemd, valt ook onder het hoofd agentuur: in catalogi en advertenties werd van beide kanten de verkoop door de ander genoemd. Overigens kwam aan deze samenwerking in de jaren tachtig door onbekende oorzaak een einde en verdwenen de wederzijdse verwijzingen. Burchard Hummel heeft dan zelfs een Amsterdams filiaal geopend, wat toch niet anders dan als directe concurrentie van zijn broer moet worden gezien. Een speciale vorm van agentuur is de verkoop van uitgaven door de componist. De beroemde Italiaanse componist Arcangelo Corelli had bij zijn contract met Estienne Roger met betrekking tot de uitgave van zijn Concerti grossi (...) Opera sesta bedongen dat hij in Rome 150 presentexemplaren zou ontvangen, die zeker bestemd waren voor de verkoop.Ga naar voetnoot25 Uit de correspondentie van de Italiaanse violist Giuseppe Tartini, wiens Sonate a violino solo (...) Opera prima in 1734 door Le Cène waren uitgegeven, blijkt dat hij vijftig exemplaren kreeg en nog extra exemplaren kon kopen, naar ik aanneem tegen gereduceerde prijs.Ga naar voetnoot26 In een brief aan Giuseppe Valeriano Vannetti van 7 januari 1745 beweert Tartini in vier jaar tijds voor Le Cène meer dan driehonderd exemplaren eigenhandig te hebben verkocht.Ga naar voetnoot27 De componist Giovanni Battista Martini kreeg van Le Cène dertig presentexemplaren van zijn Sonate d'intavolatura (1742), eveneens zeker bestemd voor de verkoop voor eigen rekening.Ga naar voetnoot28 Verkrijgbaarheid van muziekuitgaven op een ander adres dan dat van de uitgever is ook af te leiden uit winkelcatalogi, waarvan al enkele vroege voorbeelden zijn gegeven (van Cornelis Claesz 1608 tot Hendrick Laurensz 1647). Rogers uitgeverscatalogi zijn voor de jaren 1698-1707 in een aantal gevallen voorzien van een sectie ‘Livres de musique, qui se vendent chez Estienne Roger, et dont il a nombre, mais qui ne sont point de son impression.’Ga naar voetnoot29 Het aanbod is vergeleken bij het eigen fonds niet zo groot; het is bovendien nogal gevarieerd, om niet te zeggen wat toevallig, uitgezonderd Franse uitgaven van de persen van de Ballard-firma. Deze laatste zullen wel in zijn winkel hebben gelegen als gevolg van een ruil met eigen uitgaven. Maar verder is de herkomst variabel en gaat het wellicht deels om overnames van restanten van kleinere uitgevers. De inventaris van de winkel- en magazijnvoorraad, opgemaakt na Le | |
[pagina 110]
| |
Cènes dood in 1743, laat een soortgelijk beeld zien: allerlei titels met diverse herkomst.Ga naar voetnoot30 De muziekuitgevers-handelaren van de tweede helft van de achttiende eeuw verkochten eveneens muziek van anderen, zoals kan blijken uit catalogi en advertenties. De catalogus van Arnoldus Olofsen (1755) bevat muziek uit het fonds van Roger en Le Cène en dat van Witvogel, maar ook van particuliere uitgevers (zie onder) en mogelijk ook van buitenlandse uitgevers (Londen, Parijs, Luik, Neurenberg). Hummel en Markordt verkochten naar het schijnt slechts in klein aantal uitgaven van andere uitgevers, maar het kan zijn dat het meer geweest is dan de catalogi en advertenties vermelden. | |
Andere WegenWe hebben gezien dat Olofsens catalogus niet alleen eigen titels bevat en titels van op dat moment functionerende muziekuitgevers, maar ook van de uitgeverij van Roger en Le Cène, die sinds 1748 niet meer bestond. Deze situatie illustreert een wijze waarop muziek in andermans winkel kon komen te liggen die nog niet expliciet is genoemd: namelijk de overname van een fonds na het overlijden van de betrokken uitgever en handelaar. Deze vorm van transmissie was in de zeventiende en achttiende eeuw alles behalve uitzonderlijk en hangt natuurlijk mede samen met het feit dat gedrukt werk vele jaren, tot meer dan een eeuw, courant kon zijn. Zelden zal men de behoefte hebben gevoeld bij de beëindiging van een zaak de restvoorraad te vernietigen. Eerder zal er naar een koper zijn gezocht. Soms kwam zo'n fonds in z'n geheel in handen van de eerdere concurrent, soms werd het geveild en viel het uiteen. Het muziekfonds van Pieter Mortier kwam na diens overlijden in 1711 in handen van Roger,Ga naar voetnoot31 die zich al eerder over de resten van de fondsen van Heus, Pointel en Le Chevalier had ontfermd. Het fonds van Witvogel werd in 1746 overgenomen door Johan Covens.Ga naar voetnoot32 Le Cènes fonds kwam na zijn dood in 1743 in handen van Emanuel-Jean de la Coste, die het in 1746 overdeed aan Antoine Chareau. Deze laatste vertrok nog geen twee jaar later met de noorderzon. Vervolgens werden de platen en de gedrukte voorraad geveild,Ga naar voetnoot33 waarna men de restanten kan aanwijzen in het aanbod van Covens, | |
[pagina 111]
| |
Smit,Ga naar voetnoot34 Olofsen en Hummel. De overnames laten al zien dat de lotgevallen die een muziekboek had meegemaakt voordat het in handen van een particuliere koper kwam, een vrij grillig verloop konden hebben. Maar in feite is dat verloop nog wel traceerbaar. Echte problemen doemen op wanneer men zich gaat bezighouden met de circulatie van muziek in particuliere collecties. Waar komt die muziek vandaan? Een deel ervan kan in de reguliere Nederlandse muziekhandel zijn aangeschaft, maar minstens evenveel kan een andere origine hebben. Muziek kan in het buitenland zijn aangeschaft, tijdens een grand tour of een zaken- of diplomatieke reis. Zo is het moeilijk de Musica nova van Adriaen Willaert (Venetië 1559) en Le istitutioni harmoniche van Gioseffo Zarlino (Venetië 1561; een werk op het gebied van de muziektheorie) uit het bezit van Philips van Marnix van Sint-Aldegonde niet te verbinden met zijn verblijf in Venetië rond 1560.Ga naar voetnoot35 Muziek kan de bezitter zijn toegestuurd vanwege een opdracht: dit zal gelden voor Constantijn Huygens' bezit van het Zang-bloemzel van Joan Albert Ban (1642), Euterpe van Jacob van Eyck (1644) en De triumferende min van Carolus Hacquart (1680).Ga naar voetnoot36 Muziek kan van vrienden of bekenden zijn geleend of gekregen. In het algemeen zijn er wanneer we de catalogi van zeventiende- en achttiende-eeuwse particuliere en institutionele muziekverzamelingen doornemen geen mogelijkheden om na te gaan hoe de muziek in het bezit van de betrokkenen is gekomen. Wanneer een muziekverzamelaar, hetzij een amateur, hetzij een beroepsmusicus, kwam te overlijden, was er goede kans dat zijn muziekbezit werd geveild en dan kon die verzameling uiteenvallen in evenveel stukjes als er items waren, welke stukjes dan weer bij andere muziekliefhebbers en beroepsmusici, maar ook bij instellingen (theater- en concertondernemingen, het stadhouderlijk hof, collegia musica) terechtkwamen, die allen evenzeer op de reguliere markt actief waren. De oudste geveilde bibliotheek, de reeds genoemde van Marnix van Sint-Aldegonde, bevat reeds een afdeling Libri musici, met veertien titels. Veel groter is het muziekaanbod in de veiling van de bibliotheek van de Leidse organist Cornelis Schuyt, geveild in 1617; hierbij gaat het om ruim honderd titels.Ga naar voetnoot37 Nog een orde groter is de partij muziek die door veiling op de markt kwam uit het muziekbezit van de Haagse boekhandelaar Nicolas Selhof, kennelijk het voornaamste adres voor muziek in de hofstad. De afdeling muziek omvat ruim 150 bladzijden van de al genoemde veilingcatalogus met een kleine drieduizend nummers.Ga naar voetnoot38 Maar deze bibliotheek valt op haar beurt in het niet vergele- | |
[pagina 112]
| |
ken bij de zevenduizend titels van de Delftse verzamelaar Jurriaan van der Cost, geveild in 1745, als we de advertentie mogen geloven.Ga naar voetnoot39 Het mag geen verwondering wekken dat men in het schijnbaar weinig gestructureerde, maar daardoor juist zeer gevarieerde circulatiepatroon van gedrukte muziek, met talrijke vertakkingen naar het buitenland, in de Republiek muziek kon vinden uit alle landen van Europa, van alle belangrijke componisten uit binnen- en buitenland. Dat gold al in de jaren rond 1600, dat gold nog steeds tegen het einde van de achttiende eeuw, hoezeer ook in de tussentijd zowel het muziekleven als de verspreidingswegen van gedrukte (en handgeschreven) muziek waren veranderd. Muziek was verkrijgbaar in de gespecialiseerde muziekhandel, in de boekhandel die tevens muziek verkocht, bij kleinere muziekhandelaren en bij agenten (‘correspondenten’), alsmede bij musici. Ook kon men zijn geluk beproeven op veilingen en ten slotte konden familie, vrienden en relaties van nut zijn. Kortom, er waren in de Nederlandse Republiek voor de muziek talrijke adresses ordinaires. |
|