Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 3
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Jos A.A.M. Biemans
| |
[pagina 8]
| |
gestaan hebben toen zij het thema bedachten. Hoe ruim dit thema ook moge zijn, het is niet eenvoudig enkele - om de woorden van de organisatoren te gebruiken - ‘precaire of geheimzinnige onderwerpen’ te kiezen die (ik citeer nogmaals de aankondiging van de studiedag) ‘interessant zijn voor de liefhebber én voor de deskundige’. Mijn keuze viel op enkele zaken die in middeleeuwse boeken schuilgaan en die door onderzoek - soms met andere moderne apparatuur dan de pc - zichtbaar worden. | |
Een verborgen eigendomsnotitieIn de Doopsgezinde Bibliotheek, die als bruikleen berust in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), bevindt zich een handschrift of codex met de Middelnederlandse vertaling van de Expositio in Cantica Canticorum van Richard van Sint-Victor.Ga naar voetnoot3 In eerste instantie zal iemand die het handschrift raadpleegt de schutbladen voorin het boek snel omslaan, op zoek naar het begin van de tekst. Die plaats is gemakkelijk te vinden dankzij de grote, met penwerk versierde initiaal die het begin markeert. Verreweg de meeste Middelnederlandse handschriften zijn niet gedateerd en vermelden evenmin waar ze geschreven zijn. Een titelblad - zoals later bij gedrukte boeken - waarop zulke gegevens in één oogopslag te vinden zijn, kennen handschriften niet. Om een indruk te krijgen van de ouderdom van het boek, bestuderen we het schrift: begin vijftiende eeuw? Het vermoeden wordt bevestigd door een notitie van de kopiist achterin de codex: ‘Deo gracias. Gheschreuen int iaer ons heren .M.cccc ende xviij.’. De schrijver dankt God dat hij zijn werk mocht voltooien. Of slaakt hij gewoon een zucht van verlichting omdat de moeizame klus van het kopiëren geklaard is? Om te bepalen waar het boek geschreven is, verdienen de dialect-eigenaardigheden in de tekst onze aandacht. Het consequent voorkomen van een umlautsvorm als ‘olde’ voor ‘oude’ is één van de trekjes die goed passen in de IJsselstreek. Van belang zijn ook de versieringen bij de initialen. Een groot aantal decoratiestijlen, zowel het schilderwerk als de penwerkversieringen, blijkt regionaal en soms zelfs lokaal gebonden te zijn. Het penwerk in dit handschrift past eveneens goed in de IJsselstreek. Pas later valt het oog alsnog op een plek, bovenaan een perkamenten schutblad voorin het boek: er is een regel tekst weggeradeerd. Middeleeuwse inkt hechtte zich niet alleen aan het oppervlak van het perkament, het drong daarin wat dieper door. De inkt bevatte gewoonlijk ijzerhoudend galnootsap. Door een tekst alleen oppervlakkig met een radeermes weg te krabben, bleven kleine inktdeeltjes, en daarmee ook restjes ijzer, in het perkament achter. Sinds lang weten we dat perkament onder ultraviolet licht fluoresceert. Op de plaatsen echter waar nog inktresten voorkomen, licht het perkament door de aanwezigheid van zelfs de miniemste ijzerdeeltjes niet op, zodat het schrift zichtbaar wordt. Op die manier kan een thans verborgen eigendomsnotitie toch gelezen worden: ‘Iste liber | |
[pagina 9]
| |
pertinet Sororibus Ten Bussche prope zwollis’.Ga naar voetnoot4 Natuurlijk is het mogelijk dat dit handschrift elders is geschreven en dat het boek misschien zelfs van ver naar Zwolle is gekomen. Te oordelen naar de decoratie en de dialectkenmerken is dat echter niet waarschijnlijk. Daarmee zijn ook zonder een informatieve titelpagina tijd en plaats van vervaardiging van dit middeleeuwse boek vastgesteld en kan het dienst doen als een solide ijkpunt om andere, niet-gedateerde en niet-gelokaliseerde handschriften eveneens chronologisch en geografisch hun plaats te wijzen. | |
RepresentantenVerborgen zijn soms ook gegevens die ons achteraf een kijkje achter de schermen gunnen waar het gaat om de vervaardiging van een middeleeuws handschrift. Zoals bekend, schreven middeleeuwse kopiisten vaak eerst alleen de ‘platte tekst’, het hoofdbestanddeel van het werk, zonder de titels, opschriften, initialen en andere structurerende tekstonderdelen. Daarvoor lieten zij de benodigde ruimte open. Vervolgens brachten zij de rubricatie aan waarvoor zij van een rode en vaak ook van een blauwe kleurstof gebruikmaakten, opdat de initialen en teksten goed in het zicht sprongen. Voor het invullen van een letter kon men natuurlijk de context lezen om vast te stellen welke letter moest worden toegevoegd. Maar als het ging om hele woorden of zinnen, dan werd het moeilijker. Om nu te voorkomen dat kopiisten in het voorbeeld waaruit zij de tekst hadden overgeschreven, moesten zoeken naar de letters, woorden en zinnen die nog moesten worden aangebracht, noteerden zij die letters enz. tijdens het schrijven alvast in een klein en cursief pootje in de marges van hun afschrift, bijvoorbeeld tegen de bladrand aan. We noemen zulke letters representanten; bij woorden of zinnen spreken we van representantteksten. Ik vestig de aandacht op een Middelnederlands getijdenboek, thans in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam, dat omstreeks 1470-1480 moet zijn gemaakt en dat versierd werd in Noord-Holland.Ga naar voetnoot5 Bij een latere herbinding zijn de marges van dit boekje helaas te sterk besnoeid waardoor niet alleen delen van de versiering maar soms ook van de tekst verloren zijn gegaan. Onlangs werd de codex door een gespecialiseerde en oplettende restaurator onder handen genomen. Verrassend was de aanwezigheid van representanten in het hart en op de rug van een groot aantal van de dubbelbladen | |
[pagina 10]
| |
Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hs. I G 50, fol. 84vo-85ro.
| |
[pagina 11]
| |
waaruit de katernen zijn opgebouwd, anders gezegd: in en op de vouw.Ga naar voetnoot6 Een voorbeeld biedt de opening van fol. 84vo-85ro, met een gedeelte van de ‘Lange getijden van het H. Kruis’ in de vertaling van Geert Grote. Van boven naar beneden zijn in de vouw met enige moeite zichtbaar: tweemaal v'si, daaronder - verticaal geschreven - het woord (?) slaghe en de representanttekst ‘ysaias prophecie’, en ten slotte de abbreviatuur v'. Op basis van de representanten heeft de rubricator de rode aanduidingen in de tekst aangebracht: in de tweede regel van fol. 84vo v' voor vers (daarmee week hij af van de oorspronkelijke bedoeling!Ga naar voetnoot7), drie regels lager v'si' voor versikel, in regel 11 het voluit geschreven opschrift ysaias prophecie en opnieuw v' voor vers in de vierde regel van onder op fol. 85ro. Op dezelfde bladzijde is nóg een aanduiding in rood aangebracht maar daarvoor bevindt zich in de vouw geen representant: Re voor Respons. De representant zal tegen de bladrand gestaan hebben en is bij het besnoeien van het boekblok afgesneden. Resteert het curieuze slaghe dat nergens in deze opening in rood te vinden is. Wie goed kijkt, zal opmerken dat het woord gheslaghe in regel 7 van fol. 85ro er enigszins onregelmatig uitziet. Kennelijk verschreef de kopiist zich, had hij dat snel in de gaten en besloot hij zijn fout te corrigeren. Hoogstwaarschijnlijk moest hij wachten tot de inkt gedroogd was zodat hij de foute letters met zijn pennemes kon uitraderen of wegkrabben. Intussen had hij de juiste letters verticaal in de vouw gekrabbeld om later de verbetering gemakkelijk te kunnen uitvoeren. De correctie bestaat uit de drie letters sla; deze staan ‘op rasuur’. Omdat het handschrift geheel uit elkaar genomen was, kwamen deze gewoonlijk ‘verborgen’ aanwijzingen aan het licht. Uniek zal de handelwijze van deze kopiist wel niet zijn, maar ik had iets dergelijks nooit eerder gezien en heb er evenmin over gelezen. Kleine vondsten als deze zijn van belang, ze vergroten ons inzicht in de werkwijzen van middeleeuwse boekproducenten.Ga naar voetnoot8 | |
Produktie in fasenHet beeld dat wij hebben van het moderne boek is toch vooral dat van een simpele paperback of - wat kostbaarder - van een gebonden boek. De inhoud bestaat meestal | |
[pagina 12]
| |
uit één tekst of een bundeling van korte verhalen dan wel gedichten. Daarnaast zijn er de kloeke omnibussen waarin bijvoorbeeld drie complete romans samen zijn uitgegeven. De overeenkomst tussen deze boeken is dat het boeken zijn die als één geheel zijn vormgegeven en geproduceerd. Onder de bewaard gebleven middeleeuwse boeken kennen we vele vergelijkbare gevallen. We moeten er echter ook op bedacht zijn, dat een middeleeuws boek niet in één keer tot stand is gekomen. Tot op heden is het fameuze Gronings-Zutphense Maerlant-handschrift beschouwd als het resultaat van één ontwerp.Ga naar voetnoot9 De kern van het handschrift is volgens Lieftinck het gedeelte van fol. 5 tot en met 207 met als belangrijkste inhoud Jacob van Maerlants Rijmbijbel en een excerpt uit zijn Spiegel historiael. Aansluitend, aldus Lieftinck, zijn aan dit hoofddeel nog enkele katernen toegevoegd, met o.m. de beroemde ‘Strofische gedichten’ van dezelfde Maerlant.Ga naar voetnoot10 Ook al kan men bepaalde delen onderscheiden, het handschrift ziet er inderdaad als een eenheid uit. Verreweg het grootste deel is geschreven door een en dezelfde kopiist, de grote gouden veldinitialen die men verspreid door het boek heen tegenkomt, zijn van een en hetzelfde type en de openingen van het boek zijn - op het voorwerk na - van een doorlopende nummering voorzien. In het kader van mijn onderzoek naar de handschriftelijke overlevering van de Spiegel historiael heb ik dit topstuk van de Groningse Universiteitsbibliotheek gedurende
Groningen, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Hs. 405, fol. 211ro.
een periode van zo'n jaar of vijftien meer dan eens mogen bestuderen, soms enkele dagen achtereen. Pas een jaar of drie geleden viel me iets op dat nog door geen enkele onderzoeker vóór mij was opgemerkt: in de katernen die op het ‘hoofddeel’ volgen, zijn de fraaie bladgouden veldinitialen aangebracht over simpele rode initialen heen. Dat is goed zichtbaar bij de initiaal op fol. 211ro. Rechts van deze initiaal zien we de pootjes uitsteken van de oorspronkelijke rode V die samen met de daaropvolgende zwarte v de W vormt van het woordje Wapen. Elders is rond de grote initialen een rossige gloed zichtbaar. Behalve deze roodachtige vlekken wijzen ook beschadigingen erop dat men getracht heeft de oorspronkelijke rode initialen - gedeeltelijk? - te verwijderen.Ga naar voetnoot11 Bovendien | |
[pagina 13]
| |
kunnen we vaststellen dat ook de kleinere initialen in deze katernen oorspronkelijk alleen in rood waren uitgevoerd en dat men die later om en om met blauwe verf heeft overgeschilderd. Daarna pas zijn de penwerkversieringen aangebracht, blauw bij rode initialen en rood bij de blauwe. Belangrijker dan deze observatie is de vraag wat de betekenis is van de overschilderingen. Mijn interpretatie is dat het gedeelte dat Lieftinck als toegevoegd beschouwde, in feite het oudste deel is van de codex zoals die ons is overgeleverd. Toegevoegd zijn het gedeelte met de Rijmbijbel en het veel kortere stuk met het Spiegel historiael-excerpt, beide wat de lay-out betreft royaler van opzet en ook nét een slag luxer van uitvoering. Nadat besloten was de delen samen te voegen, heeft men omwille van de uniformiteit vervolgens het oudere, sober uitgevoerde stuk aan het luxere Rijmbijbel-gedeelte aangepast door er eveneens gouden veldinitialen in aan te brengen, de kleine initialen om en om blauw te maken en zowel de rode als de blauwe van contrasterende penwerkversieringen te voorzien, precies zoals in het Rijmbijbel-deel. In plaats van een aaneengesloten produktieproces is hier sprake van een gefaseerde genese. Ik vraag om enig krediet, in een publikatie die ik binnen afzienbare tijd over dit Gronings-Zutphense Maerlant-handschrift hoop te voltooien, zal ik trachten aan te tonen dat er misschien wel enkele jaren verliepen tussen het schrijven van de samenstellende delen in deze codex. Daarmee zou ook een verklaring gegeven worden voor de enigszins vuil geworden bladen die thans in het boek voorkomen: het zijn de buitenste bladen van delen die geruime tijd als zelfstandige katernen in gebruik geweest zijn. Maar daarmee is deze kous niet af. | |
Binnen of buiten de kloostermuren?De meeste Middelnederlandse handschriften vermelden, zoals gezegd, niet wanneer en waar ze vervaardigd zijn. De betekenis van handschriften die zulke informatie wél bevatten of aanknopingspunten bieden voor een datering en lokalisering, kan daarom nauwelijks worden overschat. Het Gronings-Zutphense Maerlant-handschrift is een van de vroegste gedateerde handschriften en alleen al daarom een sleutelstuk voor het onderzoek van Middelnederlandse handschriften. Een deel draagt het jaartal 1339 en vermoedelijk dateren andere delen uit dezelfde tijd, met een uitloop van een paar jaar, tot ongeveer 1345. Weten we ook waar het boek werd gemaakt? Lieftinck heeft ontdekt dat de belangrijkste kopiist van dit handschrift ook verantwoordelijk is geweest voor de opzet en aanleg van het cartularium van het norbertijnenklooster Mariënweerd aan de Linge. Niettemin was hij van mening dat het Maerlant-handschrift - en eigenlijk ook het cartularium - niet in dit klooster gemaakt konden zijn. Hij zocht de makers in een verder onbekend lekenatelier in 's-Hertogenbosch.Ga naar voetnoot12 Op de achtergrond speelt hier de overbekende opvatting een rol, dat handschriften met teksten in de volkstaal niet in mannenkloosters gelezen werden. De heren geestelijken, in elk geval de priesters, lazen Latijn. De aanwezigheid van Middelnederlandse handschriften in vrouwenkloosters geldt daarentegen als heel normaal. | |
[pagina 14]
| |
Om kort te gaan, het handschrift heeft nog niet al zijn verborgenheden prijsgegeven, maar intussen zijn al wel zoveel nieuwe gegevens beschikbaar gekomen, dat Lieftincks argumenten mij niet zonder meer overtuigen. Een gefaseerde genese, mogelijk over een periode van enkele jaren, past niet in het beeld van een lekenatelier dat een opdracht uitvoert. Verplaatsen we ons in een kloostermilieu, dan is er geen enkel bezwaar tegen de voorstelling van zaken dat iemand door de jaren heen een aantal teksten heeft overgeschreven en deze - om welke reden dan ook - op een goed moment bij elkaar heeft gevoegd. Ik acht het heel goed mogelijk dat zowel het cartularium als het Maerlant-handschrift wel degelijk binnen de kloostermuren van Mariënweerd zijn geschreven.Ga naar voetnoot13 | |
Middelnederlandse handschriften in mannenkloosters?Als mijn vermoeden omtrent de plaats van vervaardiging van het Gronings-Zutphense
Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Hs. LTK 1527, fol. 2ro.
Maerlant-handschrift juist blijkt, heeft dat niet alleen consequenties voor de lokalisering van dit nog steeds intrigerende handschrift, maar mogelijk tevens voor onze visie op de produktie en het gebruik van Middelnederlandse handschriften in mannenkloosters.Ga naar voetnoot14 Uiteraard heb ik wat dat betreft méér pijlen op mijn boog. Van andere Middelnederlandse handschriften staat vast dat zij in mannenkloosters gemaakt en gelezen zijn en van weer andere codices vermoed ik het.Ga naar voetnoot15 Zie bijvoorbeeld het hier gereproduceerde blad uit een helaas slechts fragmentarisch bewaard gebleven handschrift van omstreeks 1350. De codex bevatte verscheidene teksten: een excerpt uit Maerlants Spiegel historiael, vermoedelijk de complete Rijmbijbel en Der naturen bloeme, beide eveneens van Jacob van Maerlant, voorts Boendales Jans teestye en de Dietse doctrinael van een anonieme auteur, samen een bundel didactiek van de eerste orde, waarschijnlijk verdeeld over twee banden. De enorme | |
[pagina 15]
| |
hoeveelheid tekst is het eerste argument om aan een instelling te denken en niet aan een particuliere bezitter. Hetzelfde geldt voor het formaat: 420 bij 310 millimeter. In een particuliere boekerij vinden we toch vooral kleine, of in elk geval handzame boeken die bewaard konden worden op een plank aan de muur of in een kist, samen met andere kleinoden. Dit is echter een bibliotheekboek dat op een lessenaar gelezen of geraadpleegd moet worden. Verder biedt ook de decoratie van het handschrift een handvat om het milieu waarvoor het handschrift bestemd was te bepalen. De kolominitialen zijn hier en daar van grotesken voorzien: koppen van duiveltjes (herkenbaar aan hun horens en puntbaardjes) en hoofden van geestelijken (te herkennen aan hun tonsuur of kruinschering). Soms zien we zelfs tweehoofdige grotesken: een geestelijke in combinatie met een duivelskop. Deze vorm van decoratie vat ik op als typische kloosterhumor. Van belang is ten slotte dat het handschrift pas relatief laat, namelijk in de zeventiende eeuw, het lot onderging van ontelbare andere perkamenten codices: het werd door een boekbinder versneden tot bindmateriaal. Dankte deze codex zijn ‘late’ vernietiging wellicht aan de omstandigheid dat de banden eeuwenlang veilig stonden te verstoffen in een kloosterbibliotheek? Gewoonlijk stonden oude en niet meer gelezen boeken daar minder in de weg dan in de woning van een particulier waar met enige regelmaat eens flink wordt opgeruimd. Kortom, er zijn aanwijzingen dat dit kloeke boek in een klooster gefunctioneerd heeft en daar vermoedelijk ook gemaakt is. | |
Een collectie van een anonieme verzamelaarHet onderzoek van middeleeuwse handschriften beperkt zich - wat de boekhistorische aspecten betreft - overigens niet tot het dateren en lokaliseren van de codices, tot een onderzoek naar de produktiewijze en de geïntendeerde functie van het boek. De studie van handschriften maakt evenzeer nieuwsgierig na te gaan wie welke boeken lieten maken, in hun bezit hadden, lazen of anderszins gebruikten. Dat geldt niet alleen voor de Middeleeuwen, ook voor latere tijden is het boeiend te zien in welke kringen van geleerden en verzamelaars de handschriften circuleerden en vast te stellen wat voor waarden zij daaraan toekenden: het boek (of de inhoud daarvan) als object van wetenschappelijke studie, het boek als verzamelobject, als financiële belegging enz. In de Universiteitsbibliotheek Amsterdam bevinden zich drie handschriften die enkele opvallende bijzonderheden met elkaar gemeen hebben. Alle drie bevatten deze handschriften een Middelnederlandse prozatekst. Alle drie stammen zij uit een Noord-hollands vrouwenklooster. Alle drie steken zij niet meer in hun oorspronkelijke, ongetwijfeld vijftiende-eeuwse band, maar in een achttiende-eeuwse band, halfleer, de platten bekleed met kievitspapier en met een blauwe stijfselverving op de snede. Deze drie banden zijn ongetwijfeld gemaakt in een en hetzelfde atelier. Bovendien bevat elk van de drie handschriften op een der schutbladen voorin een fraai gekalligrafeerde inscriptie van steeds dezelfde hand. Vermeld wordt dat de tekst geschreven is, zo mogelijk wordt een datering opgegeven alsmede de provenance. De afgelopen jaren ben ik nog enkele andere handschriften met zo'n inscriptie op het spoor gekomen. Opmerkelijk is, dat deze handschriften alle voorkomen in de ‘Cata- | |
[pagina 16]
| |
logus van eene uytmuntende bibliotheek’, een collectie van een paar duizend boeken, die de Amsterdamse boekverkoper Pieter van Damme in 1764 te 's-Gravenhage liet veilen. Hoe summier de beschrijvingen in een veilingcatalogus ook zijn, aan de hand van deze catalogus lukte het om nog méér handschriften te traceren, die eveneens een inscriptie van dezelfde zwierige hand bleken te bevatten. In totaal ken ik er thans achttien, bewaard in tien instellingen, verspreid over Europa (van Londen tot Sint-Petersburg en van Amsterdam tot München).Ga naar voetnoot16 Alle achttien bevatten ze delen van het Oude of het Nieuwe Testament, dan wel andere vrome en stichtelijke teksten. Op één na gaat het steeds om Middelnederlandse werken.Ga naar voetnoot17 De gedachte dat Van Damme verantwoordelijk gesteld kan worden voor het laten herbinden van de boeken en voor het aanbrengen van de inscripties lag voor de hand. In die visie zouden de boeken met het oog op de veiling enigszins
Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hs. XV E 21, schutblad.
opgeknapt zijn en waren de inscripties bedoeld om potentiële kopers te informeren over de inhoud, ouderdom en herkomst van de handschriften. Toch heb ik na lang wikken en wegen moeten concluderen, dat Van Damme niet de man achter deze verzameling was. Dat moet een nog onbekende verzamelaar geweest zijn die zijn collectie rond het midden van de achttiende eeuw aanlegde. De rol van Van Damme bleef vermoedelijk beperkt tot het laten mee-veilen van de boeken. Tot dusverre ken ik alleen een aantal handschriften die tot de boekerij van deze onbekende behoord hebben. Mijn preoccupatie met handschriften houdt het risico in dat ik niet verder kijk dan dit rijtje codices. Het is echter heel goed mogelijk, dat deze verzamelaar ook gedrukte boeken in zijn collectie had, bijvoor beeld incunabelen met een vergelijkbare inhoud als de achttien handschriften. Onder de boeken die Van Damme liet veilen, vinden we immers een groot aantal titels van incunabelen. Aanvankelijk meende ik dat het onbegonnen werk was te proberen de in de catalogus van 1764 beschreven exemplaren terug te vinden in de vele incunabelcollecties die de wereld rijk is. Een blinde vlek: een kenner bij uitstek op dit terrein, Gerard van Thienen, overtuigde me van mijn ongelijk. Dankzij zijn omvangrijke documentatie slaagde hij erin enkele van de toen geveilde exemplaren te achterhalen. Helaas bevatten deze boeken geen van alle een kalligrafische inscriptie of andere aanwijzingen op grond waarvan ze tot de collectie van de anonieme verzamelaar gerekend kunnen worden. Denkbaar is, dat hij wél zijn handschriften voorzag van een handgeschreven aantekening over de | |
[pagina 17]
| |
inhoud, ouderdom en herkomst, en dat hij zijn drukken - aangenomen dat hij die bezat - zo'n informatieve notitie bespaarde. | |
Handschriften en incunabelenWerden handschriften en incunabelen (of ruimer: drukken) in latere eeuwen vaak als aparte categorieën beschouwd, zeker in de eerste halve eeuw na de uitvinding van de boekdrukkunst zijn handschrift en druk twee nauwverwante verschijningsvormen van het middeleeuwse boek. Pas in de loop van de zestiende eeuw kreeg het gedrukte boek zijn eigen karakter. De eerste generaties drukkers maakten zoals bekend nog boeken die als twee druppels water lijken op de contemporaine handschriften.Ga naar voetnoot18 Niet alleen wat het uiterlijk betreft, maar ook waar het gaat om de produktiewijze bestaan er overeenkomsten tussen handschrift en druk. Technische verworvenheden van kopiisten vonden navolging bij drukkers: ‘printers could start from the point where scribes had brought the art’, aldus J.P. Gumbert.Ga naar voetnoot19 Volstrekt gebruikelijk was de methode om een katern van acht of zestien bladzijden te vormen door een planovel na de drukgangen twee respectievelijk drie keer te vouwen en de bladen - die dan gewoonlijk langs het kop- en/of zijwit aan elkaar zitten - pas na het naaien van de katernen los te maken door het opensnijden van de vouwen aan de kop en de voorzijde.Ga naar voetnoot20 Dit procédé is ouder dan de boekdrukkunst. Het vervaardigen van handschriften in kwarto of in octavo door te schrijven op hele of ‘onopengesneden’ vellen dateert tenminste al uit de twaalfde eeuw, terwijl er bovendien een geval uit de tiende eeuw bekend is dat mogelijk eveneens een voorbeeld van deze werkwijze is.Ga naar voetnoot21 Verreweg de meeste voorbeelden zijn afkomstig uit Frankrijk en de Nederlanden. Uit het noordoostelijk deel van het Middelnederlandse taalgebied stamt een Middelnederlands boekje in de UB Amsterdam dat in | |
[pagina 18]
| |
dit verband van belang is.Ga naar voetnoot22 De bindingen waren alle op de scharnierpunten gebroken zodat het boekblok los lag en in die staat niet goed meer in de band paste. Bij de behandeling van dit handschrift, dat is samengesteld uit katernen van papier, bleek dat sommige bifolia nog aan elkaar zaten. Het mes van de middeleeuwse boekbinder heeft de bladen grotendeels losgesneden, maar reikte niet helemaal tot aan de rug. Duidelijk werd dat de tekst geschreven is op halve planovellen die tot vierbladen zijn gevouwen (in kwarto), zodat in overeenstemming met de afmetingen van het boekblok (ca. 145×103 mm) uiteindelijk van een handschrift in octavo gesproken moet worden. Wanneer we zo'n vierblad weer uitvouwen is goed te zien dat de bladen in het hart van het vel nog steeds met elkaar verbonden zijn.
Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hs. I G 28, een vierblad, met boven: fol. 52ro+ 49vo en onder: fol. 51vo+ 50ro.
De afwerking van het boek, na het drukken, verschilde aanvankelijk niet van de voltooiing van een handschrift, na het schrijven. Drukken werd niet voor niets beschouwd als artificialiter scribere, als kunstmatig schrijven. De rode opschriften en de rode en blauwe initialen moesten daarna in beide gevallen nog worden aangebracht, desgewenst ook paragraaftekens en vormen van decoratie.Ga naar voetnoot23 Hoe sterk de overeenkomsten tussen handschrift en druk in dit tijdvak ook mogen zijn, in de regel worden de boeken in bibliotheken gescheiden bewaard, ontsloten en bestudeerd. Ik grijp deze gelegenheid aan om nog eens krachtig te pleiten voor meer samenwerking tussen codicologen en incunabulisten. Dit pleidooi is vaker geuit en ik beweer niet dat er sindsdien niets is gebeurd. Er verschijnen in toenemende mate publikaties die zowel het geschreven als het gedrukte boek betreffen. Ik geef | |
[pagina 19]
| |
enkele voorbeelden van recent onderzoek op dit gemeenschappelijke studieterrein en stip tegelijkertijd enkele desiderata aan.Ga naar voetnoot24 In het spoor van onder anderen De Vreese onderzocht Van Thienen watermerken in het papier van incunabelen om deze beter te kunnen dateren. Zijn oproep meer aandacht te schenken aan de watermerken in het papier van vijftiende-eeuwse handschriften uit onze streken is niet alleen bedoeld om deze handschriften te dateren. De gegevens zijn - aldus Van Thienen - ook onmisbaar voor het beantwoorden van de vraag of Nederlandse incunabelen papier gemeen hebben met Nederlandse handschriften. De uitkomsten zouden licht kunnen werpen op mogelijke samenhangen in de produktie van handschrift en druk.Ga naar voetnoot25 Het aantal bekende gevallen van schrijven op onopengesneden planovellen is betrekkelijk gering: Obbema gaf onlangs een overzicht van 44 handschriften.Ga naar voetnoot26 Systematisch onderzoek daarnaar is lastig, maar - zoals Reynaert in 1978 al voor papieren codices demonstreerde - niet onmogelijk.Ga naar voetnoot27 Typenonderzoek is van groot belang om drukkerijen van elkaar te onderscheiden en niet gelokaliseerde drukken thuis te kunnen brengen. Voor handschriften geldt, dat onderzoek naar identieke kopiistenhanden uitzicht kan bieden op de schrijfcentra in onze gewesten. In de marge van mijn onderzoek van de handschriften van Jacob van | |
[pagina 20]
| |
Maerlants Spiegel historiael kon ik vaststellen dat onder de kopiisten van deze boeken er veertien zijn die méér dan een handschrift vervaardigd hebben. Enkelen schreven twee Spiegels, anderen een Spiegel historiael en nog een of meer andere handschriften met werken van Maerlant (vooral diens Rijmbijbel, maar ook Alexanders geesten, Der naturen bloeme, de Historie van Troyen en de Heimelijkheid der heimelijkheden). Daarnaast vinden we van de hand van deze kopiisten boeken met epische, didactische en bijbelse teksten. Met deze veertien kopiisten als vertrekpunt kon een verzameling van ca. 45 codices worden gevormd.Ga naar voetnoot28 Slechts van enkele van deze kopiisten weten we nauwkeurig waar zij gewerkt hebben. Anderen kunnen we op grond van dialectkenmerken met meer of minder zekerheid herkennen als personen die in een bepaalde streek geboren en getogen moeten zijn; of zij in dezelfde omgeving hun vak als kopiist hebben uitgeoefend, blijft meestal een vraag. Het lijdt geen twijfel dat onderzoek naar kopiisten nog meer ‘identieke handen’ aan het licht zal brengen. Vooral bij de didactische handschriften die in vergelijking met de epische handschriften veel minder goed bestudeerd zijn, verwacht ik verrassingen. Als het lukt om meer van deze identieke handen te lokaliseren dan zou de studie naar de produktiecentra van de Middelnederlandse handschriften daardoor aanzienlijk worden bevorderd. Een enigszins vergelijkbaar aspect is waarneembaar op het terrein van de boekverluchting: studie van de decoratie en illustratie kan eveneens een bijdrage leveren aan het dateren en lokaliseren van handschriften. In de afgelopen twintig jaar is vooral grote winst geboekt door het onderzoek naar regionaal- en lokaalgebonden randversieringen in Noordnederlandse handschriften uit de vijftiende eeuw.Ga naar voetnoot29 In veel gevallen (meestal?) zullen de verschillende fasen in de produktie van de boeken, zoals het schrijven en verluchten, niet ver van elkaar verwijderd zijn uitgevoerd, chronologisch noch geografisch. Opmerkelijk is de gang van zaken bij de produktie van een getijdenboek dat zeer onlangs opdook. De tekst werd geschreven in het Friese klooster Thabor bij Sneek, waar ook de eenvoudige penwerkversieringen bij de initialen werden vervaardigd. Het schilderen van de voorstellingen in enkele grote initialen en het aanbrengen van de bijbehorende randversieringen werd echter uitbesteed aan een atelier elders, hoogstwaarschijnlijk te Zwolle.Ga naar voetnoot30 Toch zal ook dit geen uniek geval zijn, maar of het vaak voorkwam dat de werktafel van de kopiist en die van de verluchter zich niet in elkaars omgeving - bijvoorbeeld dezelfde stad - bevonden, daarover weten we nog | |
[pagina 21]
| |
niet veel. Er zijn aanwijzingen dat in Haarlem handschriften verlucht werden die elders in Noord-Holland geschreven waren.Ga naar voetnoot31
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 150 B 41, blad A 2, ro.
In incunabelen komen we soortgelijke vormen van decoratie en illustratie tegen als in handschriften. Het onderzoek daarnaar staat echter nog in de kinderschoenen en wordt bemoeilijkt omdat bijvoorbeeld de penwerkversieringen in deze vroege drukken minder uitgesproken lijken. Toch worden ook hier inmiddels vorderingen geboekt.Ga naar voetnoot32 Uit handschriften zijn vormen van sjabloonachtige decoratiepatronen bekend die vervolgens met de hand werden ingekleurd. Is deze techniek ook in incunabelen toegepast? Daarover en over de experimenten met gedrukte versieringen in laat-middeleeuwse boeken zou ik best meer willen weten. Terloops wijs ik op de Libellus de modo confitendi et poenitendi, in januari 1486 te Antwerpen uitgegeven door Gheraert Leeu. Op fol. 2ro bevindt zich een initiaal die met behulp van een houtsnede gedrukt is. De ‘aubergine’ die deel uitmaakt van de versiering in het oog van deze letter, is onmiskenbaar ontleend aan een decoratiestijl die vooral in Zuid-Holland wordt gelokaliseerd.Ga naar voetnoot33 Voor wie op de hoogte is van de plaatsen waar Leeu achtereenvolgens gewoond en gewerkt | |
[pagina 22]
| |
heeft, zal dit Noordnederlandse aspect in een Zuidnederlandse druk weinig of geen verbazing wekken. Behalve het penwerk en (andere) randversieringen verdient ook de mogelijke verwantschap van de illustraties in handschrift en druk meer aandacht. Norbert N. Ott is van mening dat onderzoek naar de iconografische overeenkomsten tussen de voorstellingen van miniaturen en houtsneden een bruikbaar perspectief biedt: ‘Der enge, auch produktionsbedingte Zusammenhang zwischen Handschrift und Druck wird vor allem auf der Ebene der Ikonographie deutlich. Die Holzschnittfolgen der Inkunabeln setzen die Illustrationszyklen der Manuskripte fort, übertragen sie ins Reproduktionsmedium: die Fälle, in denen bestimmte Handschriften oder Handschriftengruppen als Holzschnittvorlage nachgewiesen werden können, sind so selten nicht’.Ga naar voetnoot34 Daarnaast stonden op hun beurt houtsneden en -gravures model voor miniaturen in handschriften.Ga naar voetnoot35 Over de relaties van Gheraert Leeu met andere drukkers en met boekverkopers publiceerde Kees Gnirrep een boeiend artikel waarin hij onder meer wees op een blinde vlek, een type bron dat voor het onderzoek naar zulke relaties nog niet of onvoldoende wordt gebruikt: (studies over) archivalia met gegevens inzake jaarmarkten?Ga naar voetnoot36 Op deze markten werd ook gehandeld in boeken, men kocht er zaken die voor de produktie van boeken nodig waren, zoals papier. Overeenkomsten van koop en verkoop, betalingsafspraken, schuldbekentenissen en dergelijke werden opgetekend door notarissen. Hun protocollen vormen evenals tolrekeningen en gerechtelijke archieven bronnen voor boekhistorisch onderzoek, in elk geval waar het gaat om het gedrukte boek. In hoeverre zij ook informatie bevatten met betrekking tot de produktie van en de handel in handschriften, is nog niet duidelijk. Personen die zowel kopiist als boekhandelaar waren of werkzaam waren als schrijver, illuminator, boekverkoper en binder zijn overigens bekend.Ga naar voetnoot37 Mevrouw Hellinga pleitte nog niet zo lang geleden voor registratie van vroege eigenaars van incunabelen, zowel particuliere bezitters als institutionele bezitters, bijvoorbeeld kloosters. Soms zijn deze personen en instellingen te identificeren of in elk | |
[pagina 23]
| |
geval te lokaliseren. Dergelijke informatie is voor diverse vraagstellingen van belang. De literatuurhistoricus bijvoorbeeld is geïnteresseerd in de receptie van de teksten, de boekhistoricus wil zien waar en in welke kringen de drukken terechtkwamen, anders gezegd voor welke markt(en) een drukker werkte.Ga naar voetnoot38 Voor de bezitters van Middelnederlandse handschriften bevat de bnm van De Vreese een schat aan gegevens, die echter nog onvoldoende wordt benut.Ga naar voetnoot39 Gumbert keek in het kader van zijn onderzoek van in Nederland bewaarde gedateerde handschriften uit de Noordelijke Nederlanden naar de bestemming en het bezit van deze (zowel Middelnederlandse als Latijnse) handschriften en schreef daarover een boeiend hoofdstuk: ‘Le livre manuscrit néerlandais: essais d'analyses’.Ga naar voetnoot40 Wanneer we in de toekomst de - gedeeltelijk nog aan te leggen - bestanden met bezittersgegevens met elkaar kunnen vergelijken, zullen we ongetwijfeld méér bezitters leren kennen van zowel handschriften als drukken. Ook daardoor zal weer meer zicht worden verkregen op de symbiose van handschrift en druk. | |
SlotbeschouwingBehalve verborgenheden te signaleren en indien mogelijk te ontsluieren, lijkt het me van groot belang dat boekhistorici elkaar wijzen op nog onvoldoende benutte mogelijkheden voor verder onderzoek, op onze blinde vlekken. Daarvoor is samenwerking nodig. In dit verband wil ik ten slotte kort stilstaan bij de plannen voor een geschiedenis van het Nederlandse boek. Het kan toch niet zo zijn, dat in het eerste deel dat aan het gedrukte boek gewijd zal zijn, nog even een codicoloog de voorliggende periode van het handgeschreven boek mag aanstippen, terwijl in het deel dat aan de handschriften | |
[pagina 24]
| |
gewijd zal zijn slechts gepreludeerd wordt op de geboorte van het gedrukte boek?! Handschriften en incunabelen, alsook het onderzoek van beide, vullen elkaar aan. Het is principieel onjuist de samenhang tussen handschrift en vroege druk te negeren, zeker wanneer we een coherente geschiedschrijving van het Nederlandse boek beogen. De weg naar een geïntegreerde geschiedenis zal moeilijk zijn, maar een andere weg is er toch niet?Ga naar voetnoot41 |
|