Jaarboek Letterkundig Museum 4
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Rolf Swart
| |
[pagina 134]
| |
Prospectus voor de tweede druk van Het laatste uur (1953). (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum.
Een paar jaar later verscheen de roman Huis in de nacht, dat eveneens in Indië in dezelfde periode speelt. Ook dit werk werd, ondanks de goede ontvangst, niet meer dan een voetnoot in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde. Met de boeken is ook de schrijver ervan bijna vergeten. Veel is er niet over hem te vinden in de naslagwerken, en nog slechts weinigen hebben van hem gehoord. Hij had dat zelf misschien wel enigszins verwacht, want in één van zijn eerste brieven aan uitgeverij Contact schreef hij op 15 februari 1952: ‘En tegenover de eeuwigheidswaarde van mijn pennevruchten sta ik tamelijk sceptisch’.Ga naar eind1 In een artikel in De Haagse Post van 7 april 1956 schreef hij over zichzelf en andere schrijvers: ‘Niemand stelt in zijn werk immers het belang dat hij beoogt. [...] alle triljoenen letters, die in de loop der jaren op papier zijn gezet, hebben de | |
[pagina 135]
| |
wereld geen grein veranderd, laat staan haar een stap verder gebracht [...]. De redenen waarom men schrijft zijn zo talrijk als zandkorrels van het zeestrand, variërend van de meest verhevene tot de meest profane, daar zijn de godsvrucht (de kerkvaders) en brood op de plank (de ondergetekende).’ Het is duidelijk dat hij, terecht of onterecht, weinig waarde hechtte aan zijn rol in de nederlandse literatuur. Wie was Albert van der Hoogte eigenlijk, hoe is het kleine oeuvre dat hij schreef ontstaan? Dat zijn de belangrijkste vragen die ik in dit stuk zal trachten te beantwoorden. Deze beknopte biografie heeft niet de pretentie een volledig beeld te geven van zijn leven en werk, daarvoor zijn mijn bronnen te schaars, en is de omvang van dit artikel te klein. De voornaamste bron die ik heb geraadpleegd is het archief van Contact, de uitgeverij die de drie voornaamste boeken van Albert van der Hoogte heeft uitgegeven. Toch heb ik ook getracht zoveel mogelijk andere bronnen te achterhalen, zij het met wisselend succes.Ga naar eind2 | |
JeugdjarenOp 2 december 1909 kwam Albertus Gerhardus van der Hoogte ter wereld in Amsterdam. Zijn ouders, Hermanus Petrus van der Hoogte en Louisa Bol waren van eenvoudige afkomst. Vader Van der Hoogte kwam oorspronkelijk uit het oosten van het land, zijn moeder uit Friesland. Hoewel zij van verschillende religieuze huize waren trouwden ze op 19 november 1908 in Amsterdam.Ga naar eind3 De eerstgeborene uit dit huwelijk zou tevens de laatstgeborene blijken. Het gezin woonde korte tijd in Amsterdam en de Wieringermeer om zich in 1914 in Den Haag te vestigen waar Albert naar de lagere school ging. In 1922 verhuisde het gezin naar Dordtecht. Op de HBS kreeg hij belangstelling voor de ‘schone kunsten’, vooral de literatuur, en het toneel. Hij werd lid van de toneelclub op school. Omstreeks diezelfde tijd hield hij zich al serieus bezig met de literatuur. Op 18 december 1926 - hij was toen net zestien jaar geworden - schreef hij aan Willem Kloos, redacteur van De Nieuwe Gids: ‘Mijnheer! Ingesloten doe ik U een gedichtje toekomen een sonette, Avond. [...] Mijn leeftijd (16 jaar) staat mij niet toe volmaakt zuiver aanvoelend werk te leveren. Ik heb echter steeds veel gevoeld voor de letterkunde en is mij dan ook mogen | |
[pagina 136]
| |
Albert van der Hoogte, eind jaren vijftig. (Foto Hans Roest; collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
gelukken een boek te schrijven, hetgeen zal verschijnen bij de uitgeversfirma Van Goor in Gouda [...] Hopend dat u een voor mij gunstig oordeel moogt vellen, Hoogachtend, Van der Hoogte, Vrolikstraat 465, A'dam’.Ga naar eind4 Het oordeel van Willem Kloos was gunstig, en het gedicht zou de eerste publikatie van Albert van der Hoogte worden, maar om onbekende redenen is het nooit tot plaatsing gekomen. Het boek waarover hij in die brief spreekt kwam in 1928 uit met de titel Uit Karel's H.B.S-jaren. Het is het verhaal van Katel de Bruyne en diens belevenissen op school, en met name zijn hopeloze verliefdheid op Elly. Dat was een nieuw onderwerp in jongensboeken van die tijd, en aanleiding voor de recensent van Het Kind op 10 november 1928 te schrijven: ‘Behalve [...] hebben we hier de tamelijk zoutelooze historie van een jongen die “verkikkerd” is op een medeleerlinge. We vinden hier een gebied, waarop schrijvers van dergelijke boeken zich tot nu toe niet waagden. [...] Hoe komt de fa. Van Goor die zoo'n goed fonds heeft, aan dit product?’. Op die vraag heb ik, zevenenzestig jaar na dato, geen antwoord kunnen vinden, maar wel dat het voor uitgeverij G.B. van Goor & Zonen een tamelijk goedkope uitgave was.Ga naar eind5 Albert van der Hoogte kreeg namelijk maar honderd gulden honorarium. Zeker afgezet tegen het honorarium | |
[pagina 137]
| |
van Felix Hess, die het boek illustreerde, en vijfentwintig gulden meer ontving voor zijn werk.Ga naar eind6 Bovendien bleek Felix Hess de tekst maar matig te kunnen waarderen, getuige de brief die de uitgever hem op 11 oktober 1927 stuurde: ‘Gaarne vernemen wij de bezwaren die U tegen de tekst van Karel's H.B.S. jaren heeft en kan dat veranderd worden. Wij zijn steeds erkentelijk voor opmerkingen in deze richting.’Ga naar eind7 Voor Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe waren er blijkbaar geen bezwaren tegen Uit Karels H.B.S.-jaren. Zij schreef in december 1928 in De Nieuwe Gids: ‘De minnarij tusschen Elly en Karel (of liever de niet-minnarij!) is kostelijk van opzet en ontwikkeling, en zelden heb ik zoo iets grappigs gelezen.’ Later, in een interview in De Volkskrant van 20 november 1956, deed Albert van der Hoogte dat jeugdwerk af als ‘een gekke geschiedenis’, en wilde hij nadrukkelijk dat Het laatste uur zijn debuut als schrijver betekende. In een brief aan G. de Neve van uitgeverij Contact van 1 april 1953 schreef hij over het toesturen van recensie-exemplaren: ‘met een begeleidend briefje waarin de nadruk wordt gelegd op het debuut. Als auteur kan ik dat zelf natuurlijk slecht doen.’ In ieder geval verdwenen de letteren na Uit Karel's H.B.S.-jaren voor langere tijd op de achtergrond, en ging hij zich meer en meer wijden aan het toneel en de voordrachtskunst. In 1930 ging Van der Hoogte in Leiden Indisch recht studeren. Gelijktijdig begon hij lessen te nemen in de voordrachtskunst bij Albert Vogel sr. Al snel ontstond er een hechte band tussen de twee Alberts. Toen Vogel in 1933 stierf schreef Van der Hoogte als één van zijn leerlingen een gedeelte voor ‘In Memoriam voor Albert Vogel Sr.’ in Het Woord.Ga naar eind8 Zijn studie was duidelijk minder belangrijk dan het toneel en de voordrachtskunst. Bijna vanzelfsprekend kwam daar de interesse voor film bij. Volgens eigen zeggen in een interview met Clara Eggink in De Telegraaf van 6 september 1961 schreef hij veel filmscenario's, die hij weer verscheurde, maar één bleef bewaard. In 1932 stuurde hij het in voor een prijsvraag van de Volkenbond, en won. De Franstalige film L'imagination de l'honneur is echter nooit gemaakt en ook de hoofdprijs van vijfduizend Zwitserse franken heeft Van der Hoogte nooit mogen ontvangen.Ga naar eind9 Zijn fascinatie voor film dreef hem naar hèt Europese filmcentrum van die tijd, Neu Babelsberg bij Berlijn. Daar zou hij Fritz Lang hebben ontmoet, en | |
[pagina 138]
| |
in diens film M hebben gefigureerd. Ook in Kameradschaft van George Pabst zou hij als figurant hebben gespeeld.Ga naar eind10 Door al die activiteiten duurde het tot 1939 voor hij aan afstuderen toekwam. Vrijwel direct na zijn studie werd hij benoemd tot adjunctsecretaris van het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichting, een functie die hij tot 1941 uitoefende. Toen kreeg hij een betrekking als controleur bij de Algemene Rekenkamer. Hoewel hij geen lid was van de Kultuurkamer, bleef hij gedurende de oorlogsjaren voordrachten houden, met name in het Haagse theater Diligentia en in de kunstenaarsociëteit Pulchri Studio. In die tijd correspondeerde hij hierover met G.H.'s-Gravesande, die veel van zijn voordrachten lovend besprak. Op 27 september 1946 trouwde hij met de uit Brabant afkomstige Johanna Geertruida Maria Wassen. Nog datzelfde jaar kreeg Van der Hoogte een aanstelling als ‘kortverbander’, en vertrokken ze naar Nederlands-Indië. Boekomslag van Uit Karels H.B.S. jaren (1928) door Felix Hess. De tekenaar voorzag Albert van der Hoogte abusievelijk van de verkeerde voorletters.
| |
[pagina 139]
| |
Indische indrukkenDe periode in Indië zou diepe indruk op Albert van der Hoogte maken. Het begon feitelijk al tijdens de reis er naar toe. Vlak na de reis schrijft hij een lang gedicht, getiteld ‘Ballade van een luchtreis’. Het is voor het nageslacht bewaard gebleven dankzij een kennis van Van der Hoogte in Indië, die het gedicht in een oplage van 30 exemplaren liet drukken.Ga naar eind11 In 1953 schrijft Van der Hoogte aan De Neve of hij interesse heeft het gedicht te gebruiken als bijschrift voor een fotoboek, met de KLM als eventuele sponsor. Het was hem niet te doen om het gedicht zelf, dat volgens hem kwalitatief onder de maat is, maar het fotoboek leek hem een aardig idee. De Neve zag er niet veel in, en stuurde de ballade vriendelijk, maar beslist terug. De vliegreis naar Azië zou bij lange na niet de meeste indruk maken. Het was vooral de turbulente situatie waarin hij als officier van justitie terechtkwam, die zijn leven ingrijpend zou veranderen. Het was de bedoeling dat de kortverbanders het Nederlands gezag zouden gaan herstellen in de archipel. Soekarno had een half jaar eerder eenzijdig de republiek Indonesia uitgeroepen, en overal op Java was het onrustig. Van der Hoogte maakte snel carrière. Na twee jaar als secretaris van de Temporaire Krijgsraad in Bandoeng en Bandjermasin te hebben gewerkt, wordt hij benoemd als substituut-officier van justitie in Soerabaja. De werkdruk moet enorm geweest zijn. De achterstanden waren groot en er kwamen dagelijks vele nieuwe zaken bij. Na de soevereiniteitsoverdracht in 1949, blijft hij nog anderhalf jaar in Indonesië. Het waren voor hem letterlijk en figuurlijk tropenjaren, zowel professioneel als persoonlijk, want vlak voor zijn terugkeer werd het huwelijk tussen hem en Johanna Wassen op 20 maart 1951 in Djakarta ontbonden. Van der Hoogte zou op 6 augustus 1958, hertrouwen met de in Groningen geboren Johanna Helena Margaretha Wories.Ga naar eind12 Eenmaal terug in Nederland ging hij zijn Indische indrukken opschrijven. In eerste instantie in de vorm van een toneelstuk, in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, getiteld Het is sterker dan wij.Ga naar eind13 Daarna begon hij te werken aan een roman. Al in 1952 zocht hij een uitgever voor het dan nog onvoltooide manuscript. Hij wil- | |
[pagina 140]
| |
de dat het boek nog dat jaar zou verschijnen, want ‘Thans is het onderwerp nog tamelijk actueel en over het burgerleven in de tropen bestaan tot dusverre bij mijn weten niet zo heel veel boeken. Over een jaar is dat misschien anders’, zoals hij op 15 februari aan uitgeverij Contact schreef. Als titel had hij Man op de achtergrond in gedachten, maar De Neve vond die niet erg aansprekend. Van der Hoogte stelde toen als titel voor Tot wij ontwaken. Uiteindelijk werd gekozen voor de titel Het laatste uur. Een kroniek uit het na-oorlogse Indonesië. Door alle wijzigingen die het manuscript moest ondergaan, was het onmogelijk dat het boek nog in 1952 zou verschijnen, zoals Van der Hoogte had gewild, en de eerste druk verscheen dan ook pas in maart 1953. De roman is geschreven in de vorm van een dagboek van de officier van justitie Opzomer,Ga naar eind14 waarin de achtergronden van twee strafzaken centraal staan. Feitelijk zijn die verhalen de pijlers waarop het gehele boek rust. Het is meer dan alleen een boek over de strafzaken tegen de achtergrond van de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië; het is bovenal een roman over de rol die een individu speelt in een groter geheel, en zijn uiteindelijke lot. Het behandelt de grote thema's van het leven: goed en kwaad, recht en onrecht, macht en onmacht. De hoofdfiguur komt in een ernstig gewetensconflict als hij, die toch de waarheid en het recht voorstaat, twijfelt aan de objectieve waarheid en rechtvaardigheid van het recht. De recensenten waren bijna unaniem positief over Het laatste uur. Zo noemde C.J.E. Dinaux in het Haarlems Dagblad van 6 juni 1953 Van der Hoogte een ‘rasecht kunstenaar’, en roemde ‘dit harde, menselijke en gewetensvolle, nobele boek’. Pierre H. Dubois vond het in Het Vaderland van 27 juni een ‘niet genoeg te waarderen boek’, en dacht vanwegc ‘de grote litteraire hoedanigheden welke het bezit’ dat het niet door een debutant kon zijn geschreven. Vlak na het verschijnen van Het laatste uur, tijdens de uitreiking van de P.C. Hooftprijs aan F. Bordewijk op 21 mei, wordt aan Albert van der Hoogte door de staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een reisbeurs toegekend naar aanleiding van een gedeelte uit het boek dat hij de titel ‘Dossier 1483. De zaak Pa Romat alias Amra’ had gegeven. | |
[pagina 141]
| |
Buitenlandse interesseIn de jaren vijftig en zestig was uitgeverij Contact een van de weinige Nederlandse uitgeverijen met een groot netwerk van internationale contacten. Dat kwam deels door de internationale fotoboeken die in samenwerking met Flammarion in Frankrijk, de uitgeverijen Bruno Cassirer en FAMA in Engeland, en Axel Juncker in Duitsland werden geproduceerd, maar ook door het succes van Het achterhuis van Anne Frank. Bovendien bestond het literaire fonds van Contact voor een groot deel uit vertalingen van klassieken en bestseller-auteurs, waardoor de uitgeverij vele internationale contacten onderhield. Vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van Het laatste uur, meldde zich het auteursbureau van Greta Baars-Jelgersma, om een vertaling in één van de Scandinavische talen mogelijk te maken. Ondanks verwoede pogingen is het haar niet gelukt, omdat Scandinavische uitgevers het risico te groot vonden. Het Internationaal Literatuur Bureau van Hein Kohn in Hilversum probeerde hetzelfde voor het Duitse taalgebied, en hij had weinig moeite om Duitse uitgevers te interesseren voor Het laatste uur. Het aanbod van de Deutsche Verlagsanstalt uit Stuttgart was voor Contact het meest aantrekkelijk en in 1955 verscheen de Duitse vertaling onder de titel Stunde des Gewissens. In de Duitstalige pers werd het boek positief beoordeeld. Volgens de recensent van het Bücherschrift uit Frankfurt am Main deed het boek aan de romans van André Malraux denken. De Neue Volksbildung uit Wenen beval het iedereen aan, en de Zwitserse recensent van Tages-Anzeiger uit Zürich vond het een bovengemiddeld boek.Ga naar eind15 Ook bij de Deutsche Verlagsanstalt zelf was men enthousiast over het boek. In hun najaarsaanbieding van 1955 roemden ze de literaire kwaliteiten en bevalen het van harte aan voor lezers die ‘antwoorden op levensvragen’ zochten in de literatuur. Ondanks hun inspanningen om het boek in Duitsland net zo'n succes te bezorgen als in Nederland, blijft het bij één enkele druk met een oplage van 4000 exemplaren.Ga naar eind16 Eén van die exemplaren kwam in het bezit van Muriel Roditi, literair agente in Parijs. Zij meldde zich bij Contact en nam een optie voor de | |
[pagina 142]
| |
Franse vertaling. Zij had aanzienlijk meer moeite om het boek geplaatst te krijgen dan Kohn. Het duurde enige tijd voordat uitgeverij Calmann-Lévy bereid bleek de Franse vertaling te verzorgen. Het contract hiervoor tekende De Neve op 16 juni 1958. La dernière heure verscheen in 1959, en de Franse kritiek was lovend, hoewel de vertaling van Nelly Weinstein door Pierre Brachin in La Croix van december 1959 niet werd geprezen. Calmann-Lévy had zich bereid getoond om ook Van der Hoogtes tweede boek uit te geven, indien La dernière heure goed zou verkopen, maar net als in Duitsland liep het in Frankrijk ook niet naar verwachting. Naast de Franse vertaling heeft Muriel Roditi lang geprobeerd om tot een Italiaanse en zelfs een Japanse uitgave te komen, maar om verschillende redenen is dat niet gelukt. Begin maart 1954 kreeg Van der Hoogte een brief uit Amerika van Louis C. Kaplan. Deze Amerikaanse vertaler en agent van onder meer Simon Vestdijk en Theun de Vries had Het laatste uur gelezen en was blijkbaar diep onder de indruk. Hij vergeleek het met Het land van herkomst van E. du Perron, en bood zijn diensten aan om het boek te vertalen en het geplaatst te krijgen bij een Amerikaanse uitgever. Zowel Van der Hoogte, die de brief doorstuurde naar Contact, als De Neve vonden het een serieus en aanlokkelijk aanbod. Het bleek niet gemakkelijk een Amerikaanse uitgever te vinden.Ga naar eind17 Nadat Kaplan een gedeelte van zijn vertaling ter inzage had gestuurd, werd zijn aanbod toch afgewezen. De Neve had meer vertrouwen in de capaciteiten van James Brockway als vertaler en diens mogelijkheden om het boek in Engeland bij een uitgever onder te brengen.Ga naar eind18 Er zijn daarna nog verscheidene malen opties door diverse Engelse en Amerikaanse uitgevers genomen, maar alle zonder resultaat. Op 10 december 1958 hadden de twee firmanten van Uitgeverij Contact, Gilles de Neve en Chris Blom, een ontmoeting met Graham Greene in het Amstel Hotel in Amsterdam. Contact was toentertijd de Nederlandse uitgever van zijn boeken. Bij die ontmoeting kwam Het laatste uur ter sprake, en Graham Greene toonde zich geïnteresseerd. Een paar dagen later zond De Neve hem het derde hoofdstuk, ‘Dossier 1438’ waarvoor Albert van der Hoogte een reisbeurs had ontvangen) in de vertaling van James Brockway.Ga naar eind19 Maar ook de bemiddeling van Greene voor een Engels- | |
[pagina 143]
| |
talige uitgave mocht niet baten. Een laatste poging om Het laatste uur alsnog in een Engelse vertaling in Amerika te laten verschijnen werd in 1964 ondernomen door George Masselman, een Amerikaan die een dissertatie had geschreven over de kolonisatie van Nederlands- en Brits Indië. Hij mocht het van De Neve gaan proberen, maar gezien alle eerdere pogingen, achtte De Neve de kans slagen minimaal. De Neve kreeg gelijk, en het bleef dus bij een Duitse en Franse vertaling, maar het is voor een Nederlands boek, en helemaal voor een debuut, al bijzonder om überhaupt vertaald te worden. | |
Ambtenaar, schrijver en bestuurderGelijktijdig met de verschijning van Het laatste uur, organiseerde het Haagsch Cultureel Centrum de zgn kunstmaand. In het kader daarvan werd in het Haagsche Gemeentemusuem een tentoonstelling onder de titel ‘Van pluche en plastic’ ingericht. Albert van der Hoogte werd aangezocht, als tweede secretaris van het Haagsch Cultureel Centrum en hoofdcommies van de afdeling kunstzaken van de gemeente Den Haag, om de tentoonstellingscatalogus te schrijven. Het is waarschijnlijk een van de merkwaardigste tentoonstellingscatalogi ooit gemaakt. Het is een korte novelle spelend aan het eind van de vorige en in het begin van de jaren vijftig van deze eeuw, ter illustratie van de verschillende culturele stijlen. De novelle verscheen bij uitgeverij L.J.C. Boucher in Den Haag, waarvoor Van der Hoogte zich bij De Neve excuseerde, omdat Contact contractueel de eerste optie had voor alle werken na Het laatste uur. Voor Van der Hoogte brak een drukke tijd aan. Als ambtenaar en bestuurslid van het Haagsch Cultureel Centrum was hij betrokken bij onder meer de oprichting van het Nederlands Danstheater, het Letterkundig Museum en verschillende culturele manifestaties in de stad Den Haag zoals het Holland Festival. Als schrijver werd hij veel gevraagd voor promotie-activiteiten, zoals lezingen en voordrachten uit zijn boek. Het is moeilijk voor te stellen dat hij ondanks al die drukke werkzaamheden aan het schrijven van zijn tweede boek, Huis in de nacht, toekwam. Het verscheen in 1956, en speelt eveneens in Indië in dezelfde periode als Het laatste uur, maar het is gestileerder geschreven. Bovendien is Indië | |
[pagina 144]
| |
in dit boek meer decor dan onderwerp. Hoofdpersoon Marcus Sybrandy, die voor de oorlog een tegelfabriek op Madoera bezat, stelt zijn woning ter beschikking als onderkomen voor twee jonge Nederlanders die in dienst van het gouvernement naar Madoera zijn gekomen. In het huis speelt zich de intrige van het boek af. Tussen de drie totaal verschillende heren in het huis komt het tot spanningen als een verdwaalde artieste met de sprekende artiestennaam ‘Weldra de Moralis’ onderdak in het huis zoekt. De meningen over de roman zijn verdeeld. In de kritieken van zowel Dinaux als Dubois klinkt enige teleurstelling. Beiden hadden ze bewondering getoond voor het documentaire karakter van Het laatste uur, en hoewel ze Huis in de nacht goed vinden, denken ze allebei dat Van der Hoogte tot meer in staat moet zijn.Ga naar eind20 In de Provinciale Zeeuws Courant van 28 april 1956 viel daarentegen voor Hans Warren ‘de vergelijking zeer ten gunste uit van het nieuwe boek’. Hij vond het een ‘ook qua litteraire vormgeving volkomen gaaf boek’. C.J. Kelk schreef in de Groene Amsterdammer van 6 juli: ‘Het verhaal dat hij schreef kan bedacht zijn, maar het is een echt, levenswaar verhaal [...]. Als zodanig heeft het boek naast zijn literaire verdiensten ook als historisch geschrift voor de toekomst zijn waarde.’ Toen Huis in de nacht al een half jaar in boekwinkel lag, werd Het laatste uur bekroond met de Vijverbergprijs van Jan Campert-stichting.
Uit de correspondentie met zijn uitgever De Neve blijkt dat het Van der Hoogte nogal wat moeite heeft gekost om zijn laatste boek, Ballade van de oude stad te voltooien. Het verscheen in 1960, ook al was hij al in 1956 met het schrijven ervan begonnen.Ga naar eind21 Het is een psychologische roman die zich afspeelt in de stad van zijn jeugd, alhoewel Dordrecht nergens met naam in het boek wordt genoemd. De hoofdpersoon, Godert Talhout, is getrouwd, en daar is alles wel mee gezegd. Hij heeft een antiekwinkeltje waar geen klanten komen en hij noemt zichzelf kunstenaar, maar het enige aansprekende werk hangt bij kennissen aan de muur. Zijn vrouw Lydia drijft een pension in het grote huis dat Godert van z'n vader heeft geërfd. Het leven gaat z'n kleinburgerlijke, sleetse gangetje, totdat er een nieuwe huurster komt. Godert wordt heimelijk verliefd op haar, en hij | |
[pagina 145]
| |
begint zijn vrouw te minachten. Het plan komt bij hem op haar te vermoorden. Zijn vrouw sterft daadwerkelijk, maar nier door zijn toedoen. De reacties op het boek waren zo mogelijk nog verdeelder dan die op Huis in de nacht. B. Roest Crollius schreef in Burgerrecht van 12 november 1960: ‘dit boek is niet alleen een volslagen mislukking, [...] het is een schoolvoorbeeld van gezwollen rhetoriek en gebrek aan inspiratie’. Hans Warren was in de Provinciale Zeeuwsche Courant van 30 april heel wat positiever: ‘Dan blijkt dat Van der Hoogte volkomen geslaagd is als hij zijn meesterschap op deze wijze heeft willen bewijzen: dit alles is superieur verteld [...] meer dan levensecht, er is een dimensie, die van de verhaalkunst aan toe gevoegd.’ In 1961 werd Albert gevraagd om zitting te nemen in het panel van het televisieprogramma ‘Hou je aan je woord’ van de AVRO, onder leiding van Karel Jonckheere, als vervanger van Harry Mulisch. Hij had er nogal wat bedenkingen tegen om er aan mee te doen. Hij schreef aan De Neve: ‘en ik heb dan ook wel even geaarzeld om verschillende redenen, waarvan de voornaamste was dat ik televisionair optreden eigenlijk beneden de waardigheid van een ernstig schrijver acht. Over vijf en twintig jaar zal men echter om deze overweging lachen en omdat ik ook meen dat de televisie een enorme reklamekracht heeft heb ik het voorstel aangenomen met de hoop dat deze stunt de verkoop van mijn boeken zal bevorderen.’ Hij heeft er vier jaar aan meegewerkt, en zijn verschijning op het scherm heeft er vrijwel zeker aan bijgedragen dat Het laatste uur in 1962 opnieuw werd herdrukt. Van der Hoogte heeft in die tijd gewerkt aan een toneelstuk en een nieuwe roman,Ga naar eind22 maar drukke werkzaamheden en een afnemende gezondheid weerhielden hem ervan om beide projecten te voltooien. De correspondentie met uitgeverij Contact stopte in 1965. In die jaren die volgden, schreef Van der Hoogte voor Elseviers Weekblad enkele kritieken, maar verder blijft het stil rond hem. Pas toen de Zwitserse boekenclub en uitgeverij Edito belangstelling toonde voor Het laatste uur, om het op nemen in hun reeks L'Histoire en Marche, nam De Neve weer contact op met Van der Hoogte. Op het vriendelijke, maar zakelijke briefje volgde een uitvoerig handgeschreven antwoord. | |
[pagina 146]
| |
Laatste brief die Albert van der Hoogte schreef aan Gilles de Neve van Uitgeverij Contact. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.)
| |
[pagina 147]
| |
Op ontroerende en tegelijk humoristische wijze vertelde hij daarin wat hem allemaal is overkomen. Na jarenlange migraine-aanvallen had zijn huisarts hem aangeraden om op vakantie in de bergen te gaan. In februari van 1969 ging hij samen met zijn vrouw naar Sankt Moritz. Daar verslechterde zijn toestand zich echter en hij werd terug naar Nederland gebracht, waar hij werd opgenomen in het Academisch Ziekenhuis van Leiden. Op 19 maart 1969 werd Van der Hoogte geopereerd, en werd er een hersentumor verwijderd. Hij was toen (eind juli) nog optimistisch over zijn genezingsproces en verwachtte te zullen afgekeurd voor zijn ambt, zodat hij zich weer met de letterkunde kan bezighouden, al hoopte dat hij in staat te zijn om ‘modern genoeg’ te kunnen schrijven. Het optimisme over zijn herstel werd gelogenstraft. Na een vakantie in Spanje verslechterde zijn toestand wederom. In februari werd hij opgenomen in het Diaconessen-ziekenhuis van Voorburg, waar hij op 13 februari overleed. Hij liet een klein maar boeiend oeuvre na. Het is moeilijk te begrijpen dat een auteur wiens werk zo is geprezen, en die controversiële onderwerpen niet uit de weg ging, grotendeels is vergeten. Vijfentwintig jaar na zijn overlijden wordt het misschien tijd voor een herwaardering van deze opmerkelijke schrijver. |
|