Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1999-2000
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Acteursrollen van een onbekend esbattement uit 1540 door W.L. BraekmanDe pastoor van Mazenzele, een klein Brabants dorpje bij Asse en Opwijk, Peeter Verhasselt, hield gedurende de jaren 1538-1557 dat hij dit ambt op deze parochie uitoefende een hand-, kas- en dagboek bij dat hijzelf zijn manuaal noemde. Peeter Verhasselt werd te Mollem - nu Merchtem - op het Hof te Cleye geboren en werd na zijn Mazenzeelse periode in 1557 pastoor in zijn geboortedorp. Te Mazenzele volgde hem in dat jaar zijn jongere broer Cornelis op. En dat is zowat alles wat over deze eenvoudige dorpspastoor bekend is. Wanneer hij gestorven is, weten we niet. Het manuaal waarin deze pastoor van te lande een groot aantal notities heeft gemaakt, is in hoofdzaak een boekhouding. Hierbij gaat zijn aandacht uit naar de tienden, de dopen, huwelijken en begrafenissen van leden van de aan hem toevertrouwde kudde, familieaangelegenheden allerhande, contracten, renten, zijn boerderij, de parochiale inkomsten, de huren, kopen en verkopingen, zijn familie, het weer en de wind. Dit manuaal, een autograaf van Verhasselt, is een nu nog 360 blz. tellend folio-oblong manuscript dat bewaard wordt in het archief van het vijfhonderd jaar oude Gilde van St.-PieterGa naar voetnoot(1), een handboogschuttersgilde te Mazenzele.Ga naar voetnoot(2) Het bevindt zich helaas in een bijzonder erbarmelijke staat. Door vochtschade zijn de meeste bladen sterk beschadigd met soms zeer belangrijk papier- en tekstverlies. Deze beschadiging dateert van vóór 1659. In dit jaar maakte de toenmalige Mazenzeelse pastoor Joannes Schaurinck immers een gedeeltelijke kopie van de inhoud en liet wat toen van het manuaal nog overbleef blad voor blad losmaken.Ga naar voetnoot(3) Elk blad (of wat ervan rest- | |
[pagina 134]
| |
te) liet hij afzonderlijk inkleven in een stukgesneden vroeg-zestiendeeeuws of laat-vijftiende-eeuws Missale Romanum.Ga naar voetnoot(4) Het is dank zij deze kordate ingreep dat het gehavend manuscript toch tot op heden is bewaard. De heemkundige kring Ascania te Asse bereidt in samenwerking met die van Opwijk, de uitgave voor van de integrale tekst van Verhasselts manuaal met commentaar en toelichting bij de erin behandelde onderwerpen.Ga naar voetnoot(5) Wat echter het belang van dit manuscript ver boven het lokale niveau doet uitstijgen, zijn de teksten van literaire, religieuze, volkskundige en technische aard die men er verspreid eveneens in opgetekend vindt. Reeds kort na WO II hield Jan Lindemans een lezing voor de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent (oktober 1946) over een historisch lied over Keizer Karel dat hij in Schaurincks kopie had gevonden.Ga naar voetnoot(6) Het origineel manuaal was toen - volgens Lindemans - reeds lang spoorloos.Ga naar voetnoot(7) Pas enkele jaren geleden is het opnieuw opgedoken, zodat wat nu van de inhoud nog overblijft daardoor voor verder onderzoek ter beschikking staat. Buiten Lindemans' artikel is het manuscript volledig onbekend gebleven. Zo was tot op heden niet geweten dat er ook fragmentair bewaarde gedichten in voorkomen, naast raadsels, een eigenaardige nieuwjaarspreek van de pastoorGa naar voetnoot(8), en een fragment van een toneelstuk. Het is dit laatstgenoemde deel van de inhoud dat hier verder onze exclusieve aandacht zal krijgen. Het komt voor op de pagina's 58-61 en eindigt op deze laatstgenoemde bladzijde die voor twee derden blanco is gebleven. De aantekeningen van de pastoor zijn chronologisch geordend. Onmiddellijk aan de tekst gaan nota's vooraf die in 1540 gedateerd zijn en ook erna volgen notities die uit ditzelfde jaar dateren. De conclusie is overduidelijk: de toneeltekst moet in het zoeven genoemde jaar gesitueerd worden. Dit 110 verzen tellend fragment van een in paarsgewijs rijmende verzen geschreven toneelstuk is om verscheidene redenen onze aandacht waard. Vooreerst blijkt het te gaan om een stuk waarvan de inhoud niet van elders bekend is. Dit kunnen we met zekerheid stellen vermits geen van de personages die er een rol in spelen, voorkomt in Hummelens welbekend repertorium van het rederijkersto- | |
[pagina 135]
| |
neel.Ga naar voetnoot(9) Nieuwe stukken uit de rederijkerstijd komen nog zo zelden aan het licht dat elke vondst op dit gebied verdient gesignaleerd te worden. Een tweede aspect van de tekst maakt hem wel bijzonder boeiend. Het toneelstukje is afkomstig uit een heel kleine dorpsgemeenschap, zogoed als uitsluitend levend van de landbouw. Op het dorp was er een gilde van handboogschutters, het gilde van Sint Pieter. Het vermoeden ligt voor de hand dat onze toneeltekst in het milieu van dit gilde moet gesitueerd worden. Pastoor Verhasselt - zo weten we uit zijn manuaal - was zelf een begaafd schutter die in 1545 zelfs koning was. Jaarlijks hield het gilde een feest en de mogelijkheid bestaat dat het toneelstuk bij die gelegenheid werd opgevoerd. Toch blijkt het stuk geen tafelspel te zijn. De kenmerken van dit soort spelGa naar voetnoot(10) vinden we alvast niet duidelijk terug in het bewaarde fragment. De achtergrond van het stuk is - voor zover we die natuurlijk alleen hypothetisch kunnen vooropstellen - in alle geval niet wat men bij de rethoricale spelen als regel verwacht. Is het toneelfragment dus interessant om zijn onbekendheid, om de heel vroege en uitzonderlijk precieze datering, en om zijn uitzonderlijke achtergrond, nog boeiender wordt het door de ongewone vorm waarin het althans gedeeltelijk tot ons is gekomen. In plaats van de gewone vorm worden we hier geconfronteerd met de rollen van vijf acteurs uit het stuk: de ‘wert’, waard of herbergier, de dienster Gritken, de eerste en de ‘ander cnape’, en de ‘sieke’. De stukjes tekst of de ‘clausen’, die aan ieder van deze personages in de loop van het stuk te beurt vallen, worden ter attentie van de tegenspeler aangeduid door vermelding van de laatste twee of drie woorden van deze laatste. Dit is voor elke acteur de markering van het ogenblik waarop hij moet invallen. De ‘Wert’ neemt voor het eerst het woord nadat een ander personage (wie is onduidelijk, misschien de ‘Heere’) wat hij hem te zeggen heeft afrondt met ‘... veel sach’. Dit is het signaal voor de ‘Wert’ om het woord te nemen met ‘Heere god geve u goeden dach’ enz. Na vier verzen komt een ander personage (opnieuw de ‘Heer’?) weer aan 't woord met een passage die eindigt met ‘... niet vet’, waarna de ‘Wert’ opnieuw overneemt. De tekst van het toneelstuk is aldus - voor zover bewaard - opgesplitst in een aantal acteursrollen. Die luiden als volgt:Ga naar voetnoot(11) | |
[pagina 136]
| |
[pagina 137]
| |
Ga naar margenoot+De Wert
veel sach
Heere, God geve u goeden dach,
Ic bid u doch, op dat mach wesen,
Dat ghi u wilde vuegen te desen,
Dat u beliefde gaen tete[n] mede.
niet vet
5[regelnummer]
Peeter ghi moeyt commen metGa naar voetnoot5
Oft maecht u sijn noch iet te vroech?
goed minnen
Lieve heere, gaen wij doch hier binnen,
Ghij en sijt geen gast maer herde wert,Ga naar voetnoot8
Want al dat ghi van mij begeert
10[regelnummer]
Dats touwen besten, nach ende dach.Ga naar voetnoot10
eer iet lanck
Och heere, sit daer neder op de banck,
Want ghi sijt onser alder troost.
Gritken, is noch niet ghenoch den roost?Ga naar voetnoot13
Ic sal dit op de tafel gaen setten.
gebraden sijn
15[regelnummer]
Hier is broot ende hier is wijn,
Ende hier is sout ende hier zijn boonen.
selven doen
Gritken, brinct ons voort de hoen.dat cracht
Wa, Gritken, hoe is dit gemaect?Ga naar voetnoot18
Hier aff moet ick de waerheyt weten,
20[regelnummer]
Heeft de catte de leever geten?
Wey, en ick en sien daer ooc geen mage!
sijn gebannen
Gaet soexse dan in de panne
Vindese daer niet, wat doet geheelt,Ga naar voetnoot23
De catte heefter mede gespelt,
25[regelnummer]
Oft ghij hebse selve geten!
dan smout
Soe en hoordick noeyt zoe sotten bout,Ga naar voetnoot26
Het heeftse iemant tsijnen deel.
| |
[pagina 138]
| |
[pagina 139]
| |
Ga naar margenoot+vergeten
Wies u belifte, heere, wilde doch eeten,Ga naar voetnoot28
Ick [j]ondes u bat, haddic iec el.Ga naar voetnoot29
aenschijne
30[regelnummer]
Och Heere, drincc doch van desen wijne,
En ghij, Peeter, eer wij vergeten.
dicwils cranck
Eet doch genoch, ic wets u danck,
Ende compt weder als ghi wilt,
Het is mij een cleyn gescilt,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Dat ghi met mij hebt geteert.Ga naar voetnoot35
op een sceyden
Heere, soe moer u God geleyden,
Als ghi weder hier leydt, zoe compt naer.Ga naar voetnoot37
De Sieke
laten staen
Dar ghi wilt dat wert gedaen,
Want ick betrouwe u alder duecht,
40[regelnummer]
Doet mij dbeste dat ghi muecht,
Na dwerck ick u wel loonen sal.
u vergeven
Elacen, Doet, mach hij noch leeven,Ga naar voetnoot42
Ick liet mij coscen duysent merck,
Want ic genesen bin doer sijn werck,
45[regelnummer]
Loopt licht en latet niet ghescien.Ga naar voetnoot45
Deerste Cnape
sieckman
Och hij isser alte qualycken an.Ga naar voetnoot46
Wildy hem menen te genesen,Ga naar voetnoot47
Het sal u wel geloent wezen,
Want hij is boven maten cranck.
wat hem deert
50[regelnummer]
Compt na, lieve meester weert,Ga naar voetnoot50
Condyen ghehulpen het sal u vromenGa naar voetnoot51
| |
[pagina 140]
| |
[pagina 141]
| |
na vechten
Willender wij rechtevoort over gaen rechten,Ga naar voetnoot52
Alsoet hem van te voren was geseijt,
Dat was loon na sijnen aerbeijt,
55[regelnummer]
Laetten ons dan gaen hangen saen.Ga naar voetnoot55
in desen bestiere
Laetten ons gaen hangen schiere,Ga naar voetnoot56
Alst ijser heet is dan soutmen smeen,
Het is beeter cortelijck leen,Ga naar voetnoot58
Dan datter veel gecraeijs me sij.Ga naar voetnoot59
laet gescien
60[regelnummer]
Ick wil gaen na mijnen meester sien.
Lieve meester, hoe sijder aen?Ga naar voetnoot61
Mij is gaen hangen desen man,Ga naar voetnoot62
Men seget hij heevet u vergeven.
Ga naar margenoot+nijt gescien
Wel meester, ic willer gaen na sien,
65[regelnummer]
Geringe laet gaen desen man,Ga naar voetnoot65
Mijn Heer isser veel bat an,Ga naar voetnoot66
En vander sicten gheel gesont,
Ghij suk hem geven duijsent pont,
Verstadijt wel, her tresorier?
De ander Cnape
maken cranck
70[regelnummer]
Compt na, meester, hebdij eenigen dranc,Ga naar voetnoot70
Die hem mach hulpen te sijnder noot,
Maer doedijt anders dan zoet behoort,Ga naar voetnoot72
Daer hanget seker u leeven an.Ga naar voetnoot73
| |
[pagina 142]
| |
[pagina 143]
| |
hebdij die macht
Bij bode doedijt anders dan up sijn recht,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Ic sal u leeren een ander lesse,
Aenvert desen man leet in sijn vonnesse,Ga naar voetnoot76
Men hael hem de kersse in zijn hant,Ga naar voetnoot77
Want hij is doot oft aenden cant,
Men machem wel van uren tot uren na vagen.Ga naar voetnoot79
recht ende wet
80[regelnummer]
Heer, Heer, lichtelijc ghi moeyt met,Ga naar voetnoot80
Ghi sijt een verrader ende een quaet cnecht,
Ghi moeyt hangen, dat es u recht,
Mij doe hem over thoot dan bast,Ga naar voetnoot83
Ende laeten hem opden boom gevast,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Want hij en is niet der galgen wert,
Het en is niet dan een quaet reep steert,Ga naar voetnoot86
Hancten, hancten, ende maecten ons quijt.
ter noot bedriegen
Bij loede, knechten, hij sal u liegen,Ga naar voetnoot88
Wel op, wel op, cruypt in u graff!Ga naar voetnoot89
tresorier
90[regelnummer]
Eest waer, vrint, zoe compt dan hier,
Ick sal u gels soe veele geven,Ga naar voetnoot91
Dat ghi sult sonder sorge leeven.
Nummermeer zoe en hebdy noot,
Geringe zoe doet op uwen scoot,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Ic sal u geven wel u gevoech.Ga naar voetnoot95
| |
[pagina 144]
| |
[pagina 145]
| |
Djonck wijff
den viere
Ick was oock moede van keeren sciere,Ga naar voetnoot96
Ick en cost gedueren van grooter hitten.Ga naar voetnoot97
langen sat
Willick nu sitten op die stadt,Ga naar voetnoot98
Ende hulpen u keeren sonder letten,
100[regelnummer]
Ghi sult u bet aen de tafel gaen setten
Want thoen sal vollick zijn genochGa naar voetnoot101
Ga naar margenoot+gaen setten
Ghij en derft na den roost niet letten,
Hij en mocht niet bat gebraden sijn.
dat hoen
Meester, het es soe wel gebraden dat craect.Ga naar voetnoot104
geen mage
105[regelnummer]
Waerheijt, meester, bij den goeden dage,
Ic dedet al zoe gijt mij belaste,
Want ick hechtese tusschen de vlogelkens vaste,Ga naar voetnoot107
Dedick niet, zoe moest ic zijn gebannen!Ga naar voetnoot108
selve geeten
Ick en doe, meester, dan moet God weten,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
In die panne en is niet dan smout.
| |
[pagina 146]
| |
Toneelstukken die alleen, volledig of gedeeltelijk, bewaard zijn in de vorm van de clausen van de acteurs zijn bijzonder zeldzaam. Voor het Nederlands taalgebied zijn uitgeschreven rolleringen van zes rederijkersspelen bekend. Ze zijn uit het Noorden afkomstig en geen enkele is ouder dan de late zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot(12) Ze komen voor in de verzameling van de Fiolieren van 's-Gravenpolder.Ga naar voetnoot(13) Van twee spelen, het batement Scavuijt en de klucht van Haestbedrogen en Vrou PluijsseGa naar voetnoot(14), zijn daar naast de uitgeschreven rollen ook transcripties in de traditionele vorm bewaard. Van de vier andere is alleen een aantal rollen tot ons gekomen.Ga naar voetnoot(15) Eén ervan is een fragmentarisch overgeleverd afschrift van het abel spel Lancelot van Denemercken.Ga naar voetnoot(16) Het omvat de rollen van de twee protagonisten, Lancelot en Sandrijn. Ook hier wordt elke claus voorafgegaan door het laatste woord uit de claus van de tegenspeler. Het lijkt logisch dat de rollering van een toneelstuk pas kon gebeuren nadat de tekst van het stuk in zijn gewone vorm voorhanden was. Deze laatste gaat dus aan de rollering vooraf. In het geval van onze zestiende-eeuwse acteursrollen is het niet gemakkelijk - in feite onmogelijk - om de inhoud van het stuk naar behoren te reconstrueren. Dit is in de eerste plaats het gevolg van de onvolledigheid: niet alle rollen van alle acteurs zijn in het manuaal opgetekend. De pastoor heeft zijn werk onvoltooid gelaten en op p. 61 breekt de tekst abrupt af en blijft de rest van het blad blanco. Uit de wel bewaarde rollen blijkt dat een heer door een herbergier wordt uitgenodigd bij hem een maal te gebruiken. De meid Gritken roostert een kip aan het spit. Met die kip loopt wat mis. En dan wordt het moeilijk. Twee knapen, wellicht dienaars van de heer - misschien een chirurgijn of dokter - en een zieke, worden bij het gebeuren betrokken. We horen dat ook een zekere ‘Peeter’Ga naar voetnoot(17) en een ‘Tresorier’ aanwezig zijn en meer dan waarschijnlijk ook hun rol hadden, die echter niet bewaard is. | |
[pagina 147]
| |
Aangezien de rollering onvolledig is en het stuk niet in de gewone toneelvorm tot ons is gekomen, hebben we slechts een vaag en hopeloos onvolledig idee van de inhoud. Zeker lijkt alleen dat het om een naar zestiende-eeuwse normen kluchtig esbattement ging. Toch is het mogelijk enig verder licht te werpen op de inhoud. Het blijkt bij nader toezien immers dat de rollering van de meid, het ‘djonck wijff’ Gritken, aan de hand van de catch words volledig aansluit bij een aantal clausen van de waard. Dit resulteert dan in de volgende conversatie, waarbij een paar toneelaanwijzingen door mij werden toegevoegd.Ga naar voetnoot(18) De Wert (vv. 11-14)
(zich richtend tot de Heer)
Och Heere, sit daer neder op de banck,
Want ghi sijt onser alder troost.
(tot de meid)
Gritken, is noch niet ghenoch den roost?
Ic sal dit op de tafel gaen setten.
Djonck wijff (vv. 102-103)
Ghij en derft na den roost niet letten,
Hij en mocht niet bat gebraden sijn.
De Wert (vv. 15-16)
(zich richtend tot de Heer)
Hier is broot ende hier is wijn,
Ende hier is sout ende hier zijn boonen.
[De Heer?]
................... selven doen.
DeWert (v. 17)
(tot de meid)
Gritken, brinct ons voort den hoen.
Djonck wijff (v. 104)
Meester, het es soe wel gebraden dat craect.
De Wert (vv. 18-21)
(bekijkt ‘den hoen’, schrikt en roept uit)
Wa, Gritken, hoe is dit gemaect?
| |
[pagina 148]
| |
Hier aff moet ick de waerheijt weten,
Heeft de catte de leever geten?
Wey, en ick en sien daer ooc geen mage!
Djonck wijff (vv. 105-108)
Waerheijt, meester, bij den goeden dage,
Ic dedet al zoe gijt mij belaste,
Want ick hechtese tusschen de vlogelkens vaste,
Dedick niet, zoe moest ic zijn gebannen!
De Wert (vv. 22-25)
Gaet, soexse dan in de panne,
Vindese daer niet, wat doet geheelt?
De catte heefter mede gespelt,
Oft ghy hebse selve geeten!
Djonck wijff (vv. 109-110)
Ick en doe, meester, dat moet God weten,
In die panne en is niet dan smout.
De Wert (vv. 26-27)
Soe en hoordick noeyt zoe sotten bout,
Het heeftse iemant tsijnen deel.
Ook voor een andere groep clausen is deze inpassing mogelijk, zij het minder uitvoerig en minder verhelderend voor de inhoud. Zo kan een gedeeltelijk gesprek gereconstrueerd worden tussen de twee ‘cnapen’ en ‘de Sieke’: Deerste cnape (vv. 60-63)
Ick wil gaen na mijnen meester sien.
(richt zich tot de meester)
Lieve meester, hoe sijder aen?
Mij is gaen hangen desen man,
Men seget hij heevet u vergeven.
De Sieke (vv. 42-45)
Elacen, Doet, mach hij noch leeven,
Ick liet mij costen duysent merck,
Want ic genesen bin doer sijn werck,
Loopt licht en latet niet ghescien.
Deerste cnape (vv. 64-69)
Wel meester, ic willer gaen na sien,
Geringe laet gaen desen man,
Mijn Heer isser veel bat an,
En vanden sicten gheel gesont,
| |
[pagina 149]
| |
Ghij sult hem geven duysent pont,
Verstadyt wel, her tresorier?
De ander Cnape (vv. 90-95)
Eest waer, vrint, zoe compt dan hier,
Ick sal u gels soe veele geven,
Dat ghi sult sonder sorge leeven.
Nummermeer zoe en hebdy noot,
Geringe zoe doet op uwen scoot,
Ic sal u geven wel u gevoech.
In verband met de hierboven besproken gedeeltelijke rollering van wat zeer waarschijnlijk een esbattement is geweest, blijven een aantal vragen onbeantwoord. Zo bijvoorbeeld hoe een dergelijke reeks acteursrollen een onderkomen heeft gevonden in het manuaal van een dorpsherder. Waarom heeft hij die - en alleen die - gekopieerd? Ze zijn in zijn hand geschreven, maar was hij ook de auteur van het toneelstuk? En indien dat zo is, welk nut zag hij in het kopiëren van enkele rollen eruit? Indien hijzelf een rol speelde in het toneelstuk, waarom dan niet één rol, nl. de zijne gekopieerd? Het heeft wel geen zin met dergelijke vragen door te gaan. Het antwoord zal ons wel voor altijd onthouden blijven. Maar de unieke en zeer vroege rollering van een toneeltekst uit Mazenzele betekent voor de geschiedenis van het toneel in onze gewesten een blijvende meerwaarde. |
|