Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1995-1996
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anthonis de Roovere
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IntroductieAnthonis de Roovere werd geboren omstreeks 1430 in Brugge, mogelijk als zoon van Jan de Roovere, een van de oprichters in 1428 van de Heilige-Geestkamer, de eerste rederijkerskamer ter stede.Ga naar voetnoot(3) Hij overleed in dezelfde stad op 16 mei 1482.Ga naar voetnoot(4) Over het leven van De Roovere is te weinig bekend om een uitvoerige biografie te kunnen schrijven. Zo weten we niet zeker wie zijn ouders waren en uit welk milieu hij afkomstig is. Ook is onbekend welke opleiding hij heeft gevolgd, of hij getrouwd was en kinderen had. Toch weten we over hem meer dan over de meeste Nederlandse auteurs in de middeleeuwen. Anthonis de Roovere was rederijker, en vrijwel zeker lid van de Heilige-Geestkamer: de officiële stukken van dat rederijkersgilde zijn verloren gegaan bij een brand in de achttiende eeuw, maar in elk geval is bekend dat in 1568 een tafereel verbeeldende het portraict vanden constighen facteur Anthonis de Roovere te zien was in de ruimte waar de leden van het gilde samenkwamen.Ga naar voetnoot(5) En in zijn gedichten staan passages die kunnen worden uitgelegd als aanwijzingen voor De Rooveres lidmaatschap van het gilde.Ga naar voetnoot(6) Voorts weten we dat hij in het bouwbedrijf werkzaam was. In een gedicht op de dood van De Roovere schrijft Jan Bortoen, een medegheselle: Met metsene hy hem ambachtelijck gheneerde,Ga naar voetnoot(7) en Jacob van Malen, kopiist van de Excellente cronike van Vlaenderen, noemt hem omstreeks 1485-1490 met zoveel woorden een maetsenare.Ga naar voetnoot(8) Over wat we hieronder moeten verstaan kom ik verderop nog kort te spreken. Ook Eduard de Dene, die in 1562 een uitgave bezorgt van de gedichten van De Roovere, bevestigt dat hij een metselaar was (hoewel De Dene dit heel goed aan het gedicht van Jan Bortoen ontleend kan hebben).Ga naar voetnoot(9) Uit stadsrekeningen en andere dokumenten is duidelijk dat hij een belangrijke rol speelde bij de organisatie van stedelijke festiviteiten.Ga naar voetnoot(10) Meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan eens krijgt hij betaald voor het oprichten van togen tijdens een blijde inkomst, maar ook bij minder in het oog lopende gelegenheden is hij waarschijnlijk ingeschakeld om te zorgen voor de vervaardiging en uitvoering van toneelstukken en gedichten. Op zijn zeventiende verwierf hij met het gedicht Men vindt moeders die haer vruchten verslaen de titel Prince van rethoriken,Ga naar voetnoot(11) en in 1466 was zijn roem zodanig dat hem een toelage wordt toegekend door de stad Brugge omme zekre begheerte die onze harde gheduchte heere ende prince mijn heere de grave van Charrolais hemlieden ghedaen hadden.Ga naar voetnoot(12) Jaarlijks ontvangt hij een bedrag van zes pond groten (vergelijkbaar met het loon dat een metselaar in circa 20 weken verdient) zonder dat hij daarvoor een tegenprestatie hoeft te leveren. Het enige dat van hem wordt verlangd, is dat hij in Brugge blijft wonen.Ga naar voetnoot(13) Ook buiten Brugge was De Roovere bekend: sommige van zijn teksten vinden nog tijdens zijn leven een ruime verspreiding. Verder heeft hij in opdracht van de Brabantse stad Lier drie toneelstukken geschreven voor opvoering tijdens een schuttersfeest in 1466,Ga naar voetnoot(14) en mogelijk heeft hij ook vanuit Breda een opdracht gekregen.Ga naar voetnoot(15) De uitdrukkelijke bepaling, bij de toekenning van het jaargeld, dat De Roovere in Brugge moest blijven wonen, is misschien wel ingegeven door de opdrachten die hij van elders kreeg.Ga naar voetnoot(16) De roem van De Roovere is vooral gebaseerd op het werk dat hij schreef: een groot en veelzijdig oeuvre dat hem tot een der belangrijkste Middelnederlandse auteurs van de vijftiende eeuw maakt. De Roovere schreef toneelwerken, gedichten en een kroniek, en van al deze drie genres zijn voorbeelden bewaard gebleven. Wie zich bezighoudt met Anthonis de Roovere kan voor een belangrijk deel van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diens oeuvre gebruik maken van goede tekstuitgaven. In 1955 verscheen de door Mak bezorgde editie van de gedichten van De Roovere. Hierin zijn alle gedichten opgenomen die Mak tot het oeuvre van De Roovere rekende. En hoewel op de inleiding van Mak veel valt af te dingen, is er op de editie als zodanig, die varianten naar alle aan Mak bekende redacties bevat, niets aan te merken.Ga naar voetnoot(17) Verder bestaat er een goede, maar niet van commentaar voorziene, uitgave van het spel Quiconque vult salvus esse.Ga naar voetnoot(18) Ook de korte kroniek over het huwelijk van Karel de Stoute en Margareta van York in 1468 is adequaat uitgegeven.Ga naar voetnoot(19) De veel omvangrijker Excellente cronike van Vlaenderen, die voor een belangrijk deel aan De Roovere wordt toegeschreven, wacht nog op uitgave.Ga naar voetnoot(20) In het vervolg van dit artikel gaat de voornaamste aandacht uit naar de gedichten van De Roovere, hoewel toneel en geschiedschrijving niet geheel veronachtzaamd worden. De afzonderlijke bronnen waarin diens werk bewaard is gebleven, passeren de revue, om zodoende zicht te krijgen op de overlevering, maar ook op de terechte of onterechte toeschrijving van werken aan De Roovere. Zorgvuldig onderzoek van bronnen - handschriften en gedrukte boeken - kan ons beter inzicht verschaffen in de betrouwbaarheid van toeschrijvingen en geeft bovenal inzicht in de verspreiding die het werk van De Roovere heeft gevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ToeschrijvingsproblematiekDe vraag naar de auteur van een tekst is een zinvolle vraag. Het stelt ons in staat de achtergronden van de maker van een tekst, voor zover bekend, te betrekken in het onderzoek naar die tekst. De wetenschap dat het gedicht Vander obedientie van De Roovere is, speelt een rol bij het lezen van de vijfde strofe van dit gedicht, waarin het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat over gehoorzaamheid aan de landsheer. Wie bedenkt dat De Roovere zijn jaarlijkse toelage ontving op instigatie van Karel de Stoute, die vermoedelijk landsheer was ten tijde van het schrijven van dit gedicht, kan zich voorstellen waarom met kennelijke genegenheid wordt geschreven: Wy ligghen thuys wel ende saechte gheleydt / Ende hy, wedert hem mishaecht oft greyt / Moet ligghen daer sneeu ende haghel smelt.Ga naar voetnoot(21) En alleen wie de achtergronden van het Nieuwe jaer van Brugghe kent, vat het spel met de twee betekenissen van het woord raeyen, dat de betekenis heeft van ‘zonnestraal’ die de stad verlicht en van ‘gecommitteerde’ die met wijs bestuur Brugge door een moeilijke periode leidt.Ga naar voetnoot(22) Bovendien wordt het mogelijk, wanneer we de auteur kennen, verschillende teksten met elkaar in verband te brengen, mits er natuurlijk meer dan een tekst van de betreffende auteur bekend is. In het verlengde hiervan wordt het ook mogelijk teksten van verschillende auteurs tegen elkaar af te zetten. Zo zijn er bijvoorbeeld nogal wat Mariagedichten van De Roovere, die ons in staat stellen gemeenschappelijke kenmerken op het spoor te komen. Veel daarvan zullen kenmerkend zijn voor de tijd, enkele verraden de persoonlijke signatuur van de dichter. Om dit laatste goed te kunnen zien, kan het zinvol zijn contemporaine Mariagedichten van andere dichters in ogenschouw te nemen. Voor De Roovere kunnen we dan denken aan diens stad- en tijdgenoot Fransois Stoc, doctor in de theologie en schrijver van enkele bewaard gebleven gedichten. Hieronder is een Mariagedicht dat opvallende overeenkomsten vertoont met gedichten van De Roovere.Ga naar voetnoot(23) Het kennen van de auteur van een tekst levert belangrijke onderzoeksmogelijkheden die afwezig zijn wanneer de auteur niet bekend is. Zo zijn er teksten uit het Brugge van de late vijftiende eeuw die we graag zouden willen gebruiken om Anthonis de Roovere beter in het vizier te krijgen. Bij gebrek aan overtuigende gronden om tot toeschrijving te komen moeten we daar vooralsnog echter vanaf zien. Een voorbeeld biedt de Vlaamse vertaling van Christine de Pisans Cité des dames. Van deze tekst werd in Brugge een vertaling gemaakt die in 1475 werd voltooid onder de titel Stede der vrauwen.Ga naar voetnoot(24) De opdracht tot deze vertaling was afkomstig van Jan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Baenst, die zo'n tien jaar eerder als bemiddelaar was opgetreden tussen Karel de Stoute en het Brugse stadsbestuur toen de toekenning van een jaargeld aan De Roovere ter sprake kwam. De Baenst kende De Roovere, mogen we aannemen, en hij zal het beste met hem hebben voorgehad. Zou hij niet, zo veronderstelde Viaene in 1960, de vertaalopdracht aan De Roovere gegeven kunnen hebben?Ga naar voetnoot(25) Dit zou dan meteen een verklaring geven voor een mooie coïncidentie. Op 5 april 1477, één jaar na voltooiing van de vertaling, werkt De Roovere mee aan de blijde inkomst van Maria van Bourgondië. Daarbij is hij verantwoordelijk voor drie togen waarin beroemde vrouwen zijn afgebeeld.Ga naar voetnoot(26) Men zou graag denken dat het vertalen van de Cité des dames hem op een idee heeft gebracht. De toeschrijving van de vertaling aan De Roovere is echter te weinig gefundeerd om hiervoor gebruikt te kunnen worden. Slechts de persoon van Jan de Baenst vormt de trait d'union tussen De Roovere en de vertaler van Pisans tekst. Om een toeschrijving serieus te nemen zijn er sterkere argumenten nodig.Ga naar voetnoot(27) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gronden voor toeschrijvingToeschrijving van teksten aan een auteur gebeurt veelal op een of meer van de volgende gronden. In de eerste plaats zijn er teksten die expliciet aan een bepaalde auteur worden toegeschreven. Verder zijn er nogal eens argumenten te ontlenen aan de overlevering. Tenslotte kan ook onderzoek van tekstinterne aspecten, als de stijl en de gebruikte beeldspraak, een aanwijzing vormen voor toeschrijving. De naam van de auteur wordt soms in de tekst zelf genoemd. Deze kan daarbij in de lopende tekst worden vermeld, iets wat bij De Roovere nooit voorkomt, of in een acrostichon. Dit laatste is een bij rederijkers zeer veel gebruikt middel. Zo ook bij De Roovere: in ten minste zeventien gedichten verschijnt zijn naam in een acrostichon.Ga naar voetnoot(28) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overigens weten we dat acrostichons ook wel gebruikt worden om de geadresseerde te vermelden. Toch lijkt het niet te gewaagd het acrostichon te zien als signatuur van de auteur zolang er geen aanwijzingen voor het tegendeel zijn.Ga naar voetnoot(29) Onder de teksten waarin de naam van Anthonis de Roovere in enigerlei vorm als acrostichon is aangewezen, zijn er slechts twee die vermoedelijk niet aan hem kunnen worden toegeschreven. Niet toevallig gaat het om teksten waarin het aangewezen acrostichon minder overtuigend is dan in het merendeel der gedichten.Ga naar voetnoot(30) Niet alleen in de tekst zelf, ook daarbuiten, in titels en onderschriften, kan de naam van een dichter verschijnen. Soms gaat het hierbij om een opschrift dat van meet af aan verbonden is geweest met de tekst, maar vaak hebben we te doen met secundaire opschriften. Dit betekent dat er kans is dat het opschrift niet de feitelijke auteur geeft, maar een latere toeschrijving betreft. En hoewel we er vanuit mogen gaan dat veel externe toeschrijvingen betrouwbaar zijn, is enige argwaan op zijn plaats. Als de overlevering, de vorm of de stijl van een tekst duidelijk in een andere richting wijst, moet serieus overwogen worden of de toeschrijving in een opschrift wel kan worden overgenomen. In het geval van De Roovere hebben we in elk geval één keer te maken met een evident onterechte toeschrijving. In een devotieboekje dat in 1497 te Geraardsbergen werd geschreven, bevinden zich twee teksten met een opschrift dat De Roovere als auteur noemt.Ga naar voetnoot(31) Behalve in dit boekje vinden we nooit gedichten van De Roovere in dergelijke handschriften voor de privé-devotie. De twee in dit handschrift aan de Brugse rederijker toegeschreven teksten zijn geestelijke gedichten in gepaard rijmende verzen, een vorm die bij De Roovere ongebruikelijk is. Lange | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedichten, zoals de twee hier genoemde, zijn bij De Roovere altijd strofisch. Zinsbouw en woordgebruik van deze teksten doen in niets denken aan het ornamentele taalgebruik dat we kennen uit vele van De Rooveres refreinen. Wantrouwen ten aanzien van de opschriften is dus op zijn plaats. Een van de gedichten, een gebed tot Maria, maakt duidelijk dat dit wantrouwen terecht is: we vinden het gebed in liefst vijftien handschriften; vier daarvan zijn geschreven nog voor De Roovere werd geboren.Ga naar voetnoot(32) Hoewel een dergelijk bewijs ontbreekt bij het andere gedicht, dat handelt over Jezus' lijden, neem ik aan dat ook hier sprake is van een onterechte toeschrijving. Vraag is wel hoe een dergelijke toeschrijving tot stand kon komen in een Vlaams handschrift dat nog in de vijftiende eeuw werd geschreven. Het getuigt hoe dan ook van de roem die De Roovere genoot. Anderzijds moeten we bedenken dat het handschrift in niets lijkt op rederijkershandschriften. Het is afkomstig uit een klooster, waar men de naam van de Brugse rederijker wel kende, maar waar men, afgaande op wat er in het boekje staat, weinig affiniteit had met rederijkersliteratuur. De overige vermeldingen van De Rooveres naam in op- en onderschriften staan in rederijkershandschriften, en lijken dientengevolge betrouwbaarder. Ze voetstoots aanvaarden is echter riskant. Bij de hierna volgende bespreking van de afzonderlijke bronnen worden ze dan ook kritisch tegen het licht gehouden. Terzijde moet worden opgemerkt dat niet alleen afzonderlijke teksten, maar ook complete verzamelingen expliciet aan een auteur worden toegeschreven. De Rooveres Rethoricale wercken, een bundel die nog uitvoerig besproken wordt, is hiervan een voorbeeld. Deze gedrukte bundel wordt op de titelpagina en in het voorwoord integraal gepresenteerd als werk van De Roovere. De overlevering van teksten vormt vaak een belangrijke aanwijzing voor de herkomst ervan. Niet zelden staan teksten waarvan bekend is dat ze door een en dezelfde auteur geschreven zijn, binnen een bron in elkaars onmiddellijke nabijheid. Omgekeerd wordt dan ook het in elkaars nabijheid overgeleverd zijn van teksten nogal eens geïnterpreteerd als aanwijzing voor het auteurschap.Ga naar voetnoot(33) Zo biedt de tekstuele omgeving ook in het geval van De Roovere soms aanwijzingen voor toeschrijving. In 1977 vestigde Erné de aandacht op een groep van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zes lofdichten in het handschrift van Jan van Stijevoort, dat hierna nog uitvoerig besproken wordt. Vier van de gedichten werden al door Mak tot het oeuvre van De Roovere gerekend, in een vijfde wees Erné een voordien niet opgemerkt acrostichon aan, en van het zesde gedicht veronderstelde hij dat het, vanwege de grote samenhang in de reeks van zes, eveneens van De Roovere moest zijn.Ga naar voetnoot(34) De aanwijzingen die de overlevering biedt aangaande het auteurschap van een tekst of groep teksten, zijn lang niet altijd van dien aard dat ze als harde argumenten beschouwd kunnen worden. Wel maakt onderzoek vaak duidelijk in welke omgeving de kans het grootst is werk van een bepaalde auteur aan te treffen, en waar dit juist onwaarschijnlijk is. Een voorbeeld van dit laatste levert het eerder genoemde devotieboek uit Geraardsbergen. In combinatie met andere aanwijzingen is de overlevering daarom wel degelijk van belang waar het de toeschrijving aan een bij naam bekende auteur betreft van anoniem overgeleverde teksten. Gedegen onderzoek naar stilistische aspecten van De Rooveres oeuvre is nog nooit gepubliceerd. Weliswaar spreekt Van Vinckenroye in 1960 over ‘zeer voorzichtig stijlcritisch onderzoek’ op grond waarvan hij twee gedichten aan De Roovere toeschrijft, in een bijbehorende voetnoot meldt hij echter: ‘Al de bijzonderheden van dit onderzoek kunnen wij hier niet in detail bespreken.’Ga naar voetnoot(35) De aard van dergelijk onderzoek en de te verwachten resultaten vormen op voorhand geen grote stimulans dit ter hand te nemen. Stilistisch onderzoek is niet alleen lastig uit te voeren, bovendien is het de vraag wat uit geconstateerde overeenkomsten mag worden afgeleid.Ga naar voetnoot(36) Een van de meest veelomvattende studies naar versinterne aspecten waarbij toeschrijving het oogmerk van het onderzoek was, biedt Heeroma's inleiding tot diens uitgave van het Gruuthuse-liedboek. Heeroma concludeerde op basis van zijn bevindingen dat Jan Moritoen de auteur was van alle liederen. De aanvankelijke scepsis waarmee Heeroma's opvattingen zijn ontvangen, heeft plaatsgemaakt voor het inzicht dat onder meer is verwoord door Van Oostrom, waar deze de conclusies uit eerder onderzoek samenvat: ‘het liedboek bevat de poëzie van in hoofdzaak één dichter’.Ga naar voetnoot(37) Dat grote coherentie binnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een verzameling liederen qua zinsbouw, woordgebruik en versvormen, zoals in het Gruuthuse-liedboek, aanleiding vormt voor de veronderstelling dat veel van die teksten door één auteur werden geschreven, lijkt geaccepteerd. Dit betekent evenwel niet dat voor een tekst die veel van de beschreven kenmerken bevat, zekerheid bestaat ten aanzien van de auteur. Verder dan het uitspreken van waarschijnlijkheden kan men niet gaan. Dit geldt te meer wanneer het om teksten gaat die hun ontstaan vinden in een poëticale omgeving waarin navolging niet als plagiaat wordt gebrandmerkt, maar een gangbare praktijk is. De Gruuthuse-dichters zijn wel als prerederijkers aangeduid, en het heeft er alle schijn van dat hun poëticale uitgangspunten maar weinig verschilden van die van de dichters van één of twee generaties later, die onverholen voorzien worden van het etiket ‘rederijkers’. Voor deze rederijkers, van wie De Roovere de prominentste is, geldt hetzelfde als voor de Gruuthuse-dichters: we kunnen hun woordgebruik beschrijven, de rijmtechniek of de toepassing van bepaalde syntactische eigenaardigheden. Toch blijft het de vraag hoe ver de conclusies mogen voeren die we daaruit trekken.Ga naar voetnoot(38) Zo zien we soms meer verwantschap tussen twee teksten van verschillende auteurs dan tussen teksten die zeker door een en dezelfde auteur werden geschreven. Een bijkomend probleem is dat het tot op heden schort aan een goed instrumentarium om kwantitatief onderzoek uit te voeren naar versinterne kenmerken - want vaak is niet in de eerste plaats het gebruik als zodanig van een woord of zinsconstructie kenmerkend voor een dichter, maar juist de mate waarin dit gebeurt. Toenadering tussen letterkunde, taalkunde en taalbeheersing kan hierbij van groot belang zijn.Ga naar voetnoot(39)
Bij het beantwoorden van de vraag of een tekst van De Roovere is, heb ik me in de eerste plaats laten leiden door al dan niet contemporaine mededelingen over het auteurschap, en door de overlevering. Soms heb ik ook tekstinterne kenmerken mee laten wegen, maar dan slechts als aanvullende argumenten voor of tegen toeschrijving. Stijl alleen is geen grond voor toeschrijving. Dat neemt niet weg dat stilis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tisch onderzoek van groot belang is om het dichterschap van De Roovere beter te doorgronden. Het weinige dat ik hier op dit gebied te berde breng is wat mij betreft dan ook de aanzet tot diepgravender onderzoek. Op deze plaats beoog ik weinig meer te doen dan te komen tot een verfijning in de afbakening van een oeuvre: welke teksten zijn (waarschijnlijk) van De Roovere, welke zijn dit niet, en waar is de kans het grootst diens teksten aan te treffen? In de komende pagina's worden de bronnen besproken waarin het werk van De Roovere bewaard is gebleven. Niet al zijn teksten krijgen daarbij afzonderlijk aandacht. Onbetwiste toeschrijvingen die ook in mijn ogen boven alle twijfel verheven zijn, laat ik nogal eens onbesproken. Teksten waarover wat te doen is geweest en teksten die mijns inziens ten onrechte ontbreken in Maks uitgave, komen wel ter sprake. Alle gedichten die terecht of ten onrechte met De Roovere in verband zijn gebracht, zijn terug te vinden in het overzicht op p. 98e.v. Daar is ook aangegeven welke teksten en vindplaatsen in Maks editie ontbreken. Veel van het bij Mak ontbrekende wordt voorts uitgegeven in het volgende Jaarboek, waarmee deze publikatie daadwerkelijk kan fungeren als supplement op De gedichten van Anthonis de Roovere. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ToneelwerkenAls toneelschrijver en organisator van opvoeringen kende De Roovere misschien wel de grootste faam. In de akte uit 1466 waarin de toekenning van het jaargeld wordt afgekondigd, worden deze activiteiten tenminste breed uitgemeten. Er staat dat Anthuenis de Roovere, poortere vander voorseide stede, langhe jaren ten diverschen stonden veel ende hoofschelike ghedient hadde ende menighe ghenouchte van spelen van goeden moralitheten ende van anderen eerbaren esbatementen ghedaen ende ghespeelt hadde ende diversche andre blijde rethorike gheuseert hadde.Ga naar voetnoot(40) Verder weten we dat De Roovere in 1466 betaald wordt voor het schrijven van drie toneelstukken voor de stad Lier, terwijl hij in 1474 een mirakelspel over Maria levert en door een gezelschap laat spelen voor de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de Sneeuw, verbonden aan de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk.Ga naar voetnoot(41) Toch is de oogst gering, als we kijken naar wat daadwerkelijk bewaard is gebleven. In feite kennen we maar één toneelstuk dat zeker door Anthonis de Roovere werd geschreven: het spel Quiconque vult salvus esse.Ga naar voetnoot(42) Het is bewaard gebleven in de bundel met toneelwerk van Cornelis Everaert.Ga naar voetnoot(43) Deze Brugse rederijker uit de zestiende eeuw verzamelde vanaf 1527 zijn eigen oeuvre in een omvangrijk handschrift, en daaraan voorafgaand noteerde hij één toneelstuk van De Roovere: De [...] naervolghende spelen zyn ghestelt gheweist ende ghescreven by my Cornelis Everaert Cornelis zuene, varwer ende vulder, in zynen tyden clerc vanden aerdchiers van Brugghe, zonder alleene teerste spil van desen bouck, te wetene Quiquonque vult salvus esse twelcke spel in zynen tyde maecte Anthuenis de Rovere.Ga naar voetnoot(44) Everaert heeft het spel van De Roovere enigszins aangepast tijdens het kopiëren.Ga naar voetnoot(45) Jammer is dat hij daarbij het jaartal dat in de tekst genoemd wordt, heeft veranderd. Terwijl er aanvankelijk te lezen moet zijn geweest in welk jaar De Roovere zijn tekst voltooide, lezen we nu 1527, het jaar waarin Everaert het spel gekopieerd heeft.Ga naar voetnoot(46) Drie andere stukken zijn op enig moment met De Roovere in verband gebracht. De Elckerlijc, omstreeks 1495 in Delft gedrukt, is door De Jager bestempeld als werk van De Roovere - onder meer op grond van een na emendatie ontstaan acrostichon rover - hoewel deze toeschrijving nooit algemeen aanvaard is.Ga naar voetnoot(47) Ook Het spel vanden heilighen Sacramente vander Nyeuwervaert,Ga naar voetnoot(48) geschreven voor een broederschap in Breda, is aan De Roovere toegeschreven. Dat er enige relatie met De Roovere is, staat voor dit spel wel vast: een inlei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dend gedicht, dat verhaalt over een sacraments-mirakel in 1463, bevat in de slotstrofe het acrostichon rovere, en is op grond daarvan aangemerkt als gedicht van de Brugse dichter.Ga naar voetnoot(49) De proloog van het spel en het spel zelf, dat handelt over hetzelfde mirakel, zijn voorzien van het onderschrift Smeken fecit. Op grond hiervan heeft men de Brabantse dichter Jan Smeken als de auteur gezien. En hoewel een definitief antwoord op de auteursvraag niet is te geven, acht ik de veronderstelling dat Smeken het spel maakte uiterst plausibel.Ga naar voetnoot(50) Wel heeft hij bij het schrijven van het spel gebruik gemaakt van het werk van De Roovere. Het spel, overwegend in gepaard rijmende verzen, bevat diverse passages met een meer complex rijmschema. Een daarvan is een gedicht van vier strofen met de refreinregel Loff zoet werdich heilich Sacrament, een regel die lijkt op de stokregel van De Rooveres lofdicht: Lof wonderlic ghebenedijt Sacrament. Ook verder vertoont het gedicht overeenkomsten met De Rooveres gedicht.Ga naar voetnoot(51) De eerste vier verzen van de derde strofe luiden: Loff figuere van Melchisedech Ze zijn mogelijk ontleend aan de tweede strofe van De Roovere, waarin onder andere te lezen valt: Tpaesche lam es van hu figuere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte verdient het vermelding dat in het Bredase handschrift waarin het spel bewaard is gebleven, tien strofen staan van de Lof vanden heijlighen Sacramente.Ga naar voetnoot(54) Vanden jonghen vrijer ende vanden ghehouden man: Een schoon speelken heeft, anders dan de hiervoor genoemde spelen, tot op heden nauwelijks tongen losgemaakt. Ook hier is er aanleiding met De Roovere als auteur rekening te houden. Het korte stuk, een dialoog tussen twee mannen, is bewaard gebleven in Vanden hinnen tastere, een druk uit ongeveer 1555 (zie hierna) waarin verder nog twee gedichten staan die zo goed als zeker van De Roovere zijn.Ga naar voetnoot(55) De plaats van dit spel, tussen de twee andere teksten in, doet een gemeenschappelijke herkomst vermoeden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KroniekenGa naar voetnoot(56)In de Universiteitsbibliotheek te Leuven wordt een Nederlandstalig kroniekje bewaard waarin de feestelijkheden worden beschreven ter gelegenheid van het huwelijk van Karel de Stoute en Margareta van York in 1468.Ga naar voetnoot(57) Aan het einde van de tekst staat Explicit A. Roouere. 1468. Op grond van deze mededeling is, mijns inziens terecht, dit verslag toegeschreven aan Anthonis de Roovere.Ga naar voetnoot(58) Deze was nauw betrokken bij de organisatie van de festiviteiten en kan veel van wat beschreven is met eigen ogen hebben aanschouwd. In enigszins verkorte vorm is dit verslag terecht gekomen in de Excellente cronike van Vlaenderen, waarin de geschiedenis van Vlaanderen wordt verhaald vanaf Liederik de Buc, de eerste Forestier, tot en met de dood van Maria van Bourgondië. Vaak krijgen Brugse gebeurtenissen grote aandacht. In de uit 1531 daterende druk en in enkele handschriften wordt De Roovere genoemd als auteur van een groot gedeelte van het beschrevene over de jaren 1437-1482.Ga naar voetnoot(59) De toeschrijving aan De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Roovere moet serieus worden genomen: hij schreef een belangrijk deel van de Excellente cronike. Toch is moeilijk uit te maken wat hij precies schreef; alleen al de verschillen tussen de diverse handschriften en de druk maken dit lastig.Ga naar voetnoot(60) Anthonis de Roovere schreef in elk geval vrijwel alle retoricale gedichten uit de jaren 1461-1482, teksten die zeer karakteristiek zijn voor deze kroniek. De complexe vorm en het hermetische taalgebruik verraden de hand van een bedreven rederijker. Het merendeel van de gedichten is geschreven ter gelegenheid van de gebeurtenis die er in ter sprake komt, en niet pas lang nadien. We hebben dus te maken met dateerbare gedichten. Behalve de gedichten schreef De Roovere ook veel van de feitelijke kroniek, terwijl andere delen door hem werden geredigeerd. Dat laatste is het geval bij het meeste dat betrekking heeft op de periode 1437-1460, maar ook bijvoorbeeld bij het verslag van de topontmoeting tussen Karel de Stoute en keizer Frederik III te Trier in 1473. De Excellente cronike van Vlaanderen beschrijft de wereld van De Roovere, gezien door zijn eigen ogen, en daarmee vormt ze een prachtige, en nog nauwelijks benutte bron voor het onderzoek naar leven en werk van De Roovere en diens tijdgenoten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lof van den heijlighen SacramenteDe Rooveres lofdicht op het heilig Sacrament verdient het om meer dan een reden de bespreking van de overlevering van De Rooveres gedichten te openen. Het is de vroegst en meest talrijk overgeleverde tekst en bovendien, zo blijkt uit diverse aanwijzingen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een tekst die hogelijk werd gewaardeerd. Niet voor niets plaatst Eduard de Dene hem bijna vooraan in de Rethoricale Wercken van De Roovere. De Lof van den heijlighen Sacramente, mogelijk daterend uit 1456,Ga naar voetnoot(61) behandelt in vijftien strofen van vijftien verzen de wonderbaarlijke kracht van het heilig Sacrament. In de slotstrofe lezen we van onder naar boven de naam van de dichter in een acrostichon: Antonis de Rovere. Lange tijd zag men dit gedicht als belangrijke aanwijzing voor de kennis die De Roovere zou hebben van theologische geleerdheid.Ga naar voetnoot(62) In 1953 heeft Van Eeghem echter overtuigend laten zien dat De Roovere niet rechtstreeks, maar via de omweg van Ruusbroecs Spieghel der eeuwigher salicheit zich op de hoogte stelde van de kennis der klerken.Ga naar voetnoot(63) Dit feit is overigens op zichzelf al verwonderlijk genoeg. Het zijn niet in de eerste plaats Brabantse mystici die we verwachten als lectuur van een Vlaamse rederijker.Ga naar voetnoot(64) Het lofdicht is, zo gaf ik al aan, de vroegst overgeleverde tekst van De Roovere, en merkwaardig genoeg valt deze vroege overlevering te situeren in Holland. In 1478 verscheen bij Geraert Leeu in Gouda Die Tafel des kersteliken levens.Ga naar voetnoot(65) Vanaf f. 9r bevat deze eenvoudige druk De Rooveres lofdicht, voorafgegaan op f. 8v door Hier beghint een scoen waerdich lof vanden heylighen Sacrament; de naam van de auteur ontbreekt. Of De Roovere deze druk onder ogen heeft gehad is onbekend, maar als dit wel het geval is geweest, mogen we aannemen dat hij daarmee de eerste Nederlandstalige literaire auteur is die eigen werk in druk heeft zien verschijnen. Niet veel later, in 1478 of 1479, en hemelsbreed maar 22 kilometer naar het Noordwesten, voegde de Leidse stadssecretaris Jan Phillipsz. het gedicht van De Roovere toe aan zijn verzameling.Ga naar voetnoot(66) Hoewel men zou kunnen denken dat Jan Phillipsz. de tekst kopieerde uit de Goudse druk, blijkt bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergelijking van de twee redacties dat hiervan geen sprake kan zijn geweest.Ga naar voetnoot(67) Onafhankelijk van elkaar is tot twee keer toe het Brugse gedicht in Holland terecht gekomen. Dit is verbazingwekkend gezien de relatief late verspreiding van rederijkersliteratuur in het Noorden. Toch hebben we zowel bij Leeu als bij Phillipsz. te maken met een persoon die belang stelde in de literatuur van rederijkers, hoewel hun motieven kunnen hebben verschild. Leeu zal commerciële motieven hebben gehad, Phillipsz. moet een liefhebber van de const van rethorike zijn geweest. Ten aanzien van die laatste is het trouwens de vraag of hij zelfde tekst naar Leiden bracht. In hetzelfde handschrift volgt namelijk meteen na De Rooveres gedicht een tweede lofdicht tot het heilig Sacrament. De tekst telt eveneens vijftien strofen van vijftien verzen en ook hier maakt de dichter zijn naam bekend in een acrostichon, in dit geval vanwege de lengte verdeeld over twee strofen: Willem Bastairt van Wassenaer.Ga naar voetnoot(68) Deze Willem schreef, om het zo te zeggen, een vereenvoudigde omwerking van De Rooveres gedicht. Woordgebruik en zinsbouw lijken afgestemd op een publiek dat minder doorkneed is in de finesses van de rederijkerspoëtica. Van Wassenaer heeft zich in zijn omwerking weinig vrijheden gepermitteerd, zoals bij vergelijking van beide teksten te zien is. De eerste strofe bij De Roovere luidt: O Wonderlic werc o godlike gifte
Daer alle verwonderen voren bughen
Alle sciencien hant tonge ghescrifte
Hoe groot hem liecht dijns lofs betughen
Du sijs een borst vul gracien om sughen
Uut di in ons een ewich voetsel
Een vat vul glorien wi ens heylige dugen
Ons crachtich beluken voor tsfiants broetsel
Alle menschelike sinnen o inghelic groetsel
In dij hem alle beken ontsinct
Sonder thooren allene dat crijcht bevroetsel
Van dij daer hem tgelove toe brinct
Tes recht datmen dijns lofs gedinct
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Seggende met herten seer diligent
Loff wonderlic ghebenedijt sacramentGa naar voetnoot(69)
Van Wassenaer maakt daarvan het volgende: O Oneyndelic goet o wijse macht
Voir wien dat buygen hem alle knyen
Hoe wonderlic was dijn soet gedacht
Om ons vanden ewigen doot te vryen
Scrifture sciencie al moeten vertyen
Dat eynde te vinden dijns hoochsten namen
Tgelove alleen die wairheyt doet lyen
Des wij der ontdancbairheyt mogen schamen
Dattu o licht des hoichsten betamen
Dairt engelsche gescichte bij wort gevoet
Di woudste in menscheliker nature gepranen
Om ons te laten dijn vleyssch dijn bloet
Tot een testament mits woirden soet
Ende dair wij van sonden mede werden gevrijt
Loff wairdich sacrament gebenedijtGa naar voetnoot(70)
Maar hoezeer Willem van Wassenaer zijn Brugse voorbeeld ook navolgt, meer gewaagde beeldspraak lijkt hij uit de weg te zijn gegaan: Du sijs een borst vol gracien om sughen uit De Rooveres lofdicht ontbreekt bij Van Wassenaer.Ga naar voetnoot(71) De Lof van den heijlighen Sacramente was al vroeg in het Noorden bekend, maar ook in de stad van ontstaan verwierf De Roovere zich er grote faam mee. Het gedicht kon de goedkeuring wegdragen van kerkelijke autoriteiten, zoals Eduard de Dene meedeelt in zijn voorwoord van de Rethoricale wercken, en werd al tijdens De Rooveres leven opgehangen in Brugse kerken.Ga naar voetnoot(72) Welke dat waren meldt De Dene niet, maar we denken toch in de eerste plaats aan de Sint-Salvator, waar dit gedicht nu nog steeds, fraai gecalligrafeerd en voorzien van mooie verluchting, te bewonderen valt. Het exemplaar dat nu in Brugge hangt, dateert van kort na De Rooveres overlijden en zal een eerder, misschien eenvoudiger uitgevoerd exemplaar heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben vervangen.Ga naar voetnoot(73) De restanten van zo'n eenvoudiger blad bevinden zich nu in de British Library te Londen. Op grond van het bewaarde is moeilijk vast te stellen hoe het Londense blad er aanvankelijk heeft uitgezien.Ga naar voetnoot(74) Dergelijke bladen, met daarop een gebed en eventuele verluchting, moeten in de vijftiende eeuw ruim verspreid zijn geweest: we zien er één op een schilderij van Petrus Christus in het interieur van een woonhuis. En in de kathedraal die het decor vormt van Rogier van der Weydens Zeven Sacramenten, hangt een gebed aan een van de pilaren. Hoe algemeen het gebruik was om Nederlandse gebeden aan de muur te hangen is onduidelijk, maar er zijn aanwijzingen dat het vaker voorkwam dan alleen bij De Rooveres lofdicht. Een van de Gruuthuse-gebeden - dat van de dertien peilgrinen - kan zo gefunctioneerd hebben.Ga naar voetnoot(75) We schrijven hier Brugge, eind veertiende eeuw. Meer dan anderhalve eeuw later hing men nog altijd gebeden aan de muur. Zo meldt Eduard de Dene in zijn Testament Rhetoricael dat hij in 1555 aan de Sint-Salvatorkerk een refrein gaf datment openbaer / in de voorkercke yeuwers mach schicken claer / up dat de godsvruchteghe mensschen lesen / hoe dhelighe kercke als godskercke ghepresen / gefondeert mach wesen, waarna het gedicht in kwestie volgt.Ga naar voetnoot(76) Misschien werd De Dene op het idee gebracht door De Rooveres tekst, hoewel we niet zeker weten of deze toen in de Sint-Salvatorkerk te zien was. In Gent bevonden zich in deze jaren in elk geval wél teksten van De Roovere, zoals valt te lezen in Marcus van Vaernewijcks beschrijving van de (gevolgen van de) beeldenstorm. Wanneer Van Vaernewijck de ravage beschrijft die de beeldenstormers hebben aangericht in het Carmelietenklooster, staat er: De schoone ghedichten ende loven ghemaect van Anthonis de Roovere, den fluer van de rhetorizienen, ende andere, die daer hijnghen in ende om de voornoemde vijfcapellen ende eldere, en weet ic niet, waer zij bevaren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn.Ga naar voetnoot(77) Of zich hieronder ook de Lof van den heijlighen Sacramente bevond, vertelt Van Vaernewijck jammer genoeg niet. De grote verspreiding van de tekst wijst op zijn grote vermaardheid - zo was de Lof van den heijligen Sacramente tijdens, of hooguit enkele decennia na De Rooveres leven niet alleen bekend in Brugge, Gouda en Leiden, maar ook in Breda, Brussel en Utrecht.Ga naar voetnoot(78) Meer nog dan de zevenvoudige overlevering toont een viertal bewerkingen hoezeer men deze tekst bewonderde. Hiervoor kwam reeds de bewerking door Willem van Wassenaer ter sprake. Ook het Spel vanden Heilighen Sacramente vander Nyeuwervaert, vermoedelijk van Jan Smeken, vertoont sporen van De Rooveres gedicht. Andere auteurs die zich hebben laten leiden door het lofdicht zijn Jan van den Dale en Robert Lawet. Lawet, een rederijker uit Roeselare in de tweede helft van de zestiende eeuw, heeft net als Smeken gebruik gemaakt van passages uit De Rooveres Lof bij het schrijven van een toneelstuk over het heilig Sacrament.Ga naar voetnoot(79) Van den Dale was net als Smeken vooral in Brussel actief.Ga naar voetnoot(80) Van hem vinden we in de refreinenbundel van Jan van Stijevoort een lang lofrefrein.Ga naar voetnoot(81) Net als in de refreinen van De Roovere en van Van Wassenaer maakt de dichter zijn naam kenbaar in een acrostichon. De vorm van het gedicht van Van den Dale wijkt enigszins af van die van zijn voorbeeld, maar uit diverse tekstuele parallellen is duidelijk dat de Brusselaar het gedicht van De Roovere heeft nagevolgd.Ga naar voetnoot(82) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handschrift Brussel, KB, II 270Hoewel uit het voorgaande de indruk kan ontstaan dat de vroege overlevering van het werk van De Roovere buiten Brugge moet worden gezocht, is dit niet geheel terecht. Uiteraard valt niet te loo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chenen dat De Rooveres teksten buiten Brugge opvallend vroeg verschijnen (straks zien we hiervan nog een opmerkelijk voorbeeld). Toch is de eerste bron die meer dan één tekst bevat, afkomstig uit de geboortestad van De Roovere. Het is een papieren handschrift dat in aanleg dateert van omstreeks 1490, en waaraan later gedeelten zijn toegevoegd.Ga naar voetnoot(83) Binnen het kader van dit artikel gaat de aandacht uit naar het oudste deel en naar het vervolg daarop, vermoedelijk in Antwerpen tot stand gekomen en daterend uit het begin van de zestiende eeuw. Dit gedeelte, waaraan in verschillende fasen teksten zijn toegevoegd, opent met Scepper der wijsheit goddelijck gedochte, dat blijkens het opschrift aan De Roovere kan worden toegeschreven.Ga naar voetnoot(84) De taal van dit refrein bevat, anders dan de gedichten in het oudste deel, niet-Brugse elementen, wat zich laat verldaren door de vermoedelijk niet-Brugse kopiist van deze toevoeging.Ga naar voetnoot(85) Zijn grote belang ontleent dit handschrift niet aan de latere toevoegingen, maar aan de codex die kort na de dood van De Roovere in Brugge moet zijn aangelegd. Het gaat om de folia 15-71 van het Brusselse handschrift. In Maks editie uit 1955 vinden we vijf gedichten die uit dit Brugse gedeelte afkomstig zijn. Twee daarvan bevatten de auteursnaam in een acrostichon, twee zijn voorzien van een opschrift waarin De Roovere als auteur wordt genoemd en van het vijfde weten we dat De Roovere de auteur is omdat het gedicht ook in de Rethoricale wercken voorkomt (en daar behoort tot de teksten waarvan het auteurschap niet wordt betwist).Ga naar voetnoot(86) De redacties die we van deze vijf teksten in dit handschrift vinden, behoren tot de beste in het overgeleverde oeuvre: de afschriften zijn zorgvuldig en vrijwel zonder corrupties uitgevoerd en de taal is zuiver Westvlaams.Ga naar voetnoot(87) Wanneer de inhoud nauwkeurig wordt bekeken, valt op dat deze bundel naast diverse oudere teksten, vooral rederijkersgedichten bevat die uit Brugge of omgeving afkomstig zijn. Zowel door date- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring en herkomst van de codex, als door de inhoud - vermoedelijk afkomstig uit een rederijkersmilieu - mogen we de kans dan ook groot achten dat naast de vijf door Mak gesignaleerde teksten, meer gedichten van De Roovere in dit handschrift staan. Twee refreinen komen in elk geval in aanmerking om aan het oeuvre van De Roovere te worden toegevoegd. Het eerste refrein waarvoor dit geldt is Als icpeinse om des tijts onlancheit.Ga naar voetnoot(88) Van Vinckenroye heeft in 1960 laten zien dat op vormtechnische en stilistische gronden De Roovere nadrukkelijk in aanmerking komt voor het auteurschap, terwijl bovendien de laatste strofe van dit in vier handschriften overgeleverde gedicht, voorkomt in de Rethoricale wercken.Ga naar voetnoot(89) Wel zijn er aanzienlijke verschillen tussen de afzonderlijke tekstgetuigen, een verschijnsel dat zich bij De Roovere vaker voordoet. Men kan zich afvragen of de geconstateerde verschillen als het resultaat van corruptie aangemerkt moeten worden of dat er hier sprake kan zijn van verschillende auteursversies.Ga naar voetnoot(90) Een tweede refrein dat aan De Roovere toegeschreven kan worden is O lievelicste hesus ende goedertierste.Ga naar voetnoot(91) Zoals hiervoor reeds vermeld, heeft Erné laten zien dat dit gedicht deel uitmaakt van een samenhangende reeks van zes gedichten in het handschrift van Jan van Stijevoort.Ga naar voetnoot(92) Wat Erné niet zegt, is dat dit gedicht in handschrift Brussel, KB, II 270 is voorzien van een afgesneden en daardoor onleesbaar opschrift. Men zou kunnen vermoeden dat hier de naam van de Brugse dichter te lezen is geweest. Ook elders in dit handschrift vinden we afgesneden opschriften, bijvoorbeeld bij An al dat mijn zin gronden can op f. 24r-v. Het weggesneden en daardoor onleesbaar geworden opschrift kan de naam van De Roovere hebben vermeld, zo kan gedacht worden bij eerste aanschouwing, maar vergelijking met het wél leesbare Rouere op f. 40v maakt dit uiterst twijfelachtig (zie afbeelding 1 en 2). In elk geval twee gedichten uit Brussel, KB, II 270 die in Maks editie niet voorkomen, kunnen aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 1: Brussel, KB, II 270, f. 24r (detail).
Afbeelding 2: Brussel, KB, II 270, f. 40r (detail).
De Rooveres oeuvre worden toegevoegd. Ook onder de overgebleven anonieme gedichten in deze verzameling kunnen zich teksten van De Roovere bevinden. Zo bevat het handschrift zes nieuwjaarsgedichten. Twee daarvan zijn van De Roovere en één van Fransois Stoc.Ga naar voetnoot(93) Twee anonieme nieuwjaarsgedichten vertonen door hun vorm grote gelijkenis met het gedicht van Stoc, zonder dat evenwel de naam van een auteur bekend is.Ga naar voetnoot(94) Zou Anthonis de Roovere niet voor een van deze gedichten getekend kunnen hebben, en zijn misschien ook de rondelen - formeel in niets verschillend van de vier die tot zijn oeuvre behoren - door hem geschreven?Ga naar voetnoot(95) Hoe het ook zij, de Brugse kern van dit handschrift is van groot belang voor het onderzoek naar De Roovere en de literatuur van zijn tijd, want nergens zien we beter de wereld in woorden waaraan De Roovere zo'n belangrijke bijdrage leverde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handschrift van Jan van StijevoortHet papieren verzamelhandschrift van de Utrechtse kanunnik Jan van Stijevoort (Berlijn, SPK, mgq 651) is, zeker in kwantitatief opzicht, de belangrijkste handgeschreven bron met gedichten van De Roovere.Ga naar voetnoot(96) In de editie van Mak zijn dertien gedichten uit dit handschrift uitgegeven of in de aantekeningen verwerkt. Daaraan kunnen in elk geval vier teksten worden toegevoegd. Eén gedicht, Dijn macht dijn prys dyn lof dijn weerde, heeft Mak eenvoudig over het hoofd gezien. Voor drie andere gedichten is hiervóór de toeschrijving reeds ter sprake gekomen. Daaronder zijn er twee uit de reeks van zes lofdichten die Erné heeft aangewezen - O Glorieuse name groot onendelick en O Lieve Jesus ende goedertierste - een reeks die, zo mogen we aannemen, al door De Roovere zelf is samengesteld, en die alleen in het handschrift-Van Stijevoort compleet voorkomt. En verder Als ick peijse om des tijdts onlancheijt dat door Van Vinckenroye overtuigend op het conto van De Roovere is geschreven. Behalve de genoemde zeventien gedichten, zijn er drie waarop in het verleden aandacht is gevestigd in relatie met Anthonis de Roovere. Het is de hiervoor al besproken Sacramentslof van Jan van den Dale, waarin echo's doorklinken van De Roovere's lofdicht. Het tweede gedicht is Al siedy God betert begraven den wet (refrein 209), een omwerking van De Rooveres gedicht Siedy eylaes de duecht alomme verjaecht.Ga naar voetnoot(97) Of we hier te maken hebben met twee auteursversies of juist met een voorbeeld en navolging, valt niet uit te maken. Tot op heden is er vanuit gegaan dat dit laatste het geval is, en het zou daarmee de zoveelste aanwijzing zijn voor de grote invloed die dit oeuvre heeft uitgeoefend. Het derde is een gedicht dat al door Lyna en Van Eeghem aan De Roovere is toegeschreven. Het betreft Minne wijsheyt cracht voetsel Cristus bloit (refrein 166), een lof op retorica, waarin de editeurs in de tweede strofe een acrostichon hebben ontdekt: roever (of roover).Ga naar voetnoot(98) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mak acht, in de inleiding van de editie, het voorkomen van deze lettercombinatie ‘een toevallige samentrekking’, terwijl de stijl hem aan een latere periode doet denken.Ga naar voetnoot(99) Uit 1950 dateert een artikel van Borguet, die betoogt dat dit gedicht de Rethorijcke van De Roovere moet zijn waarnaar Matthijs de Castelein verwijst in diens Const van rhetoriken. Daarbij wijst hij op elementen in De Casteleins Const die overeenkomen met elementen in het gedicht van ‘Roever’. Borguet besluit op grond hiervan dat ‘De Castelein a subi l'influence de De Roovere.’Ga naar voetnoot(100) De Castelein kende werk van De Roovere, daarover hoeft geen twijfel te bestaan. Of dit het onderhavige gedicht was, valt moeilijker uit te maken. De door Borguet opgesomde elementen vinden we ook in gedichten van De Roovere waarvan de toeschrijving minder omstreden is. Bovendien roept het acrostichon door vorm en plaats in het gedicht vragen op. Het is minder overtuigend dan andere acrostichons. Ik ben er vooralsnog niet erg van overtuigd dat Anthonis de Roovere dit gedicht schreef. Daar komt bij dat de tekst in een gedeelte van het handschrift staat waar vooral, zo te zien, teksten staan die tamelijk recent waren toen Jan van Stijevoort ze noteerde. Daarmee komen we aan een punt dat hier verdere uitwerking verdient.
Het handschrift-Van Stijevoort bevat zo'n 250, ogenschijnlijk willekeurig samengevoegde teksten. Toch is, voor wie nauwkeuriger kijkt, te zien dat het handschrift diverse samenhangende groepjes teksten bevat. Eerder kwam de reeks met zes gedichten van De Roovere al ter sprake. Iets verderop staan vier van zijn Mariagedichten bij elkaar,Ga naar voetnoot(101) en meer naar voren in het handschrift vinden we gedichten met identieke stokregel die niet ver van elkaar staan. De bundel vertoont meer ordening dan eerst misschien gedacht werd. Dit betekent natuurlijk niet dat Jan van Stijevoort zélf doelbewust deze ordening heeft aangebracht. Veeleer hebben we te maken met deelverzamelingen die door de Utrechtse kanunnik zijn samengebracht - vermoedelijk in de jaren waarin hij nog in het Zuiden verbleef - en die zo hun eigen ordeningsprincipes laten zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds De Vooys, die het handschrift in 1902 onder de aandacht bracht, meende een deelverzameling te herkennen in het tweede deel van de bundel, waar opvallend veel teksten staan die ook in de gedrukte bundel van Jan van Doesborch voorkomen.Ga naar voetnoot(102) Naderhand toonde Coigneau dat binnen het door De Vooys aangewezen gedeelte een alfabetische reeks refreinen voorkomt: de teksten zijn gerangschikt naar de beginletter van de stokregel. Coigneau wijst er op dat binnen deze reeks niet alleen ‘Van Doesborch-refreinen’ zijn te vinden maar bovendien een gedicht van De Roovere en een bewerking van een van diens gedichten.Ga naar voetnoot(103) Daaraan kan nog een refrein van de vijftiende-eeuwse Brugse dichter Bloumaert worden toegevoegd.Ga naar voetnoot(104) Coigneau sluit zich aan bij De Vooys in de constatering dat ‘men inderdaad [mag] besluiten dat we hier op de “kern van een oude verzameling” zijn gestoten.’Ga naar voetnoot(105) Toch is het opvallend dat hier zo weinig gedichten van De Roovere zijn te vinden. Het is een bevinding die trouwens spoort met het geheel ontbreken van gedichten van De Roovere in de refreinbundel van Jan van Doesborch. De alfabetische reeks omvat de nummers 187-218 en is de duidelijkst begrensbare deelverzameling. Minder scherp af te bakenen zijn de hierna te noemen verzamelingen. Enkele stokregels komen meer dan eens voor in de bundel-Van Stijevoort. Een daarvan is Wat vintmen menighen lepen hase, de stokregel van de refreinen 70, 72, 74, 76 en 78. Vier van deze refreinen bestaan uit vier strofen van dertien verzen, het middelste - refrein 74 - heeft drie strofen van veertien verzen en een prince van tien verzen. Het totaal aantal verzen is steeds 52. Kort na dit groepje vinden we zes refreinen op de stok Es dit niet ter werelt een paradijs: de nummers: 88, 90, 92, 94, 96 en 98. Ook hier weer is de vorm van de afzonderlijke refreinen vrijwel identiek: ze bestaan uit drie strofen van vijftien verzen, gevolgd door een evenlange of kortere prince. Na zowel de eerste als de tweede reeks (bij de eerste direct, bij de tweede iets verderop) volgt een refrein dat bestaat uit vier strofen van achttien verzen op de stok: Loff Maria sonder erfsonde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontaen.Ga naar voetnoot(106) De beide reeksen worden hiermee als het ware gekoppeld. Het heeft er veel van weg dat deze gedichten afkomstig zijn van één of meer refreinfeesten, waar men immers dikwijls refreinen diende te maken volgens vooraf opgegeven eisen die betrekking hadden op de stokregel, het aantal strofen en de omvang van de strofen. Van Elslander, die de twee eerstgenoemde reeksen reeds signaleerde en vragenderwijs met een refreinfeest in verband bracht,Ga naar voetnoot(107) opperde de mogelijkheid dat de refreinen op de stok Loff Maria sonder erfsonde ontfaen afkomstig kunnen zijn van een theologisch georiënteerd refreinfeest te Brussel in 1512.Ga naar voetnoot(108) Het lijkt nauwelijks toeval dat in een van de refreinen die in de eerste reeks zijn tussengevoegd toespelingen voorkomen op de politieke situatie in 1512.Ga naar voetnoot(109) Andere gegevens die van dienst kunnen zijn om de plaats van deze gedichten nader te bepalen, leveren de frasen waarin wordt gerefereerd aan een rederijkerskamer. In de tweede reeks, op de stok Es dit niet ter werelt een paradijs, vinden we enkele keren het devies groyende in duechden, en in een van de tussengevoegde refreinen wordt de prince vander goudbloemen toegesproken.Ga naar voetnoot(110) De prince van refrein 64, dat voorafgaat aan de eerste reeks, begint met Princesse vander eedelder Goutbloimen / die nae conste haect. Het lijkt erop dat hier gerefereerd wordt aan de Antwerpse kamer ‘De Goudbloem’ die als devies voerde ‘Bloeiende in deugden’.Ga naar voetnoot(111) Wat uit dit alles geconcludeerd mag worden is vooralsnog niet geheel duidelijk: gaat het om refreinen voor één refreinfeest, dat in 1512 in Brussel werd gehouden, is er sprake van gedichten die voor verschillende feesten gemaakt zijn, of hebben we te maken met een verzameling die rond de Antwerpse kamer De Goudbloem gesitueerd moet worden? Evenmin is duidelijk hoe de deelverzameling binnen het handschrift-Van Stijevoort precies moet worden afgebakend, hoewel vrij zeker lijkt dat de refreinen 64-103 er toe behoren.Ga naar voetnoot(112) Zeker is in elk geval dat we met een betrekkelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
coherente verzameling zestiende-eeuwse refreinen te maken hebben die uit Brabant afkomstig is. Gedichten van De Roovere hoeven we hier dan ook niet te verwachten. Dat nu is wel het geval in de derde reeks die ik hier min of meer uitvoerig wil behandelen.
In het nawoord bij hun uitgave van het handschrift wezen Lyna en Van Eeghem op een omvangrijke afdeling met geestelijke refreinen, die de nummers 113-156 omvat.Ga naar voetnoot(113) Coigneau merkte op dat refrein 118 geen geestelijk gedicht is, en perkte deze afdeling aldus in tot de nummers 119-156.Ga naar voetnoot(114) Overzien we de hele afdeling zoals door Lyna en Van Eeghem aangewezen, dan constateren we dat ze dertien gedichten van De Roovere bevat, twee van diens stad- en tijdgenoot Fransois Stoc, en één van Gosens, die mogelijk te identificeren is als de Brugse rederijker Anthonis Goossins.Ga naar voetnoot(115) Eén op de drie gedichten is te verbinden met een met naam bekende Brugse dichter uit de jaren 1450-1482. Dit houdt echter niet in dat we alle gedichten in deze afdeling Brugs mogen noemen. Op grond van acrostichons kunnen we werk van nog vijf andere dichters aanwijzen. Vier daarvan - Jan Rifelet, Spoercen, Heinric Maes en Gherit Glaesmaker - zijn niet nader te identificeren, al is het zeer twijfelachtig of het allevier Bruggelingen zijn.Ga naar voetnoot(116) De vijfde kennen we beter: de Brusselse stadsdichter Jan Smeken. Van hem vinden we in deze afdeling een gedicht op de naam JHESUS, dat overduidelijk geënt is op een vergelijkbaar gedicht van De Roovere op de naam MARIA.Ga naar voetnoot(117) Smeken, die Brugge meer dan eens bezocht, kende het werk van De Roovere, en had er zo te zien bewondering voor. Het is een aantrekkelijke gedachte aan te nemen dat hij, of iemand uit zijn omgeving, er de hand in heeft gehad dat een collectie geestelijke refreinen uit de omgeving van De Roovere in het Brusselse terecht is gekomen, waar het met enkele latere teksten is aangevuld. Op grond van de constatering dat veel van het in deze afdeling voorkomende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afkomstig is uit de tijd en omgeving van De Roovere, is het zinvol te kijken naar de anoniem overgeleverde teksten in deze afdeling. Ook daar vinden we teksten die uit de omgeving van De Roovere afkomstig lijken. Aansluitend aan de reeks van zes refreinen van De Roovere (nr. 119-126) staan enkele lofdichten op het heilig Kruis. Omdat in de reeks van zes lofdichten een dergelijke tekst ontbreekt is het een aantrekkelijke gedachte ook het meteen erop volgende gedicht - O Myne ziele verloste crancke - tot deze reeks te rekenen. In dat licht is er een interessant gegeven dat voor de situering van de tekst van belang is: het lofdicht voldoet precies aan de eisen die in 1459 werden gesteld voor een refreinfeest te Veurne, en zal dus wel voor die gelegenheid gedicht zijn.Ga naar voetnoot(118) Als het refrein de Brugse inzending vormde, mogen we de kans reëel achten dat De Roovere het dichtte, te meer daar het tot ons is gekomen in de directe omgeving van ander werk dat hij schreef. In elk geval weten we dat, op kosten van de stad, de Heilige-Geestkamer in Veurne present was.Ga naar voetnoot(119) Refrein 147, Ick aerme besondichde creatuere, bevat uitgesproken Westvlaamse taalkenmerken, en sluit nauw aan bij Brugse Mariagedichten.Ga naar voetnoot(120) De vroegste vindplaats van deze tekst is een Westvlaams getijdenboek uit de jaren 1450-1470.Ga naar voetnoot(121) We mogen dus wel aannemen dat ook deze tekst behoort tot de Brugse kern van deze verzameling binnen het handschrift-Van Stijevoort. Voorafgaand aan dit gedicht bevindt zich een tekst van De Roovere, meteen erna volgt een gedicht tot Maria als Vrouwe van Milaan, een devotie die vooral in Brugge bekend was, en waarvan ook in Ick aerme besondichde creatuere gewag wordt gemaakt.Ga naar voetnoot(122) De gedichten 113-156 in het handschrift van Jan van Stijevoort zijn als één verzameling te beschouwen. Ze bevat enkele gedichten die er mogelijk later aan zijn toegevoegd, maar de kern ervan wordt gevormd door geestelijke gedichten van Brugse rederijkers uit de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaren 1450-1482. Nergens in het handschrift-Van Stijevoort mogen we de kans zo groot achten gedichten van De Roovere tegen te komen onder de anonieme teksten als juist hier. Drie deelverzamelingen in het handschrift van Jan van Stijevoort zijn ter sprake gekomen. Daarbij is duidelijk geworden dat de aard van de verzameling iets zegt over de kans dat we er een gedicht van een bepaalde dichter tegenkomen. Als, om maar iets te noemen, ergens in deze bundel de kans groot geacht mag worden op het vinden van een refrein van Anna Bijns, dan moet dat in het deel met de wedstrijd-refreinen zijn. Die dateren immers uit de jaren van haar ontluikende dichterschap, en zijn met Antwerpen te verbinden.Ga naar voetnoot(123) Maar hier gaat het over De Roovere. Zijn gedichten staan voornamelijk in de Brugse verzameling, terwijl daarnaast ook de alfabetische verzameling één of twee van zijn gedichten bevat. Daarbuiten vinden we er nog twee, één in het begin van de bundel, een andere ver naar het einde.Ga naar voetnoot(124) Ze zijn er terecht gekomen tussen gedichten met een volstrekt andere herkomst, want hoewel de overlevering van De Roovere laat zien dat veel van zijn werk geclusterd verspreid is geraakt, zijn er onder die overlevering toch ook voorbeelden van teksten die alleen, of hooguit vergezeld van één of twee andere gedichten, hun weg hebben gevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kleine bronnenHet werk van De Roovere is voor een belangrijk gedeelte bewaard gebleven in slechts drie handschriften en één druk.Ga naar voetnoot(125) Slechts twee gedichten in Maks editie komen niet in één van de vier belangrijkste bronnen voor, en ook onder de daaraan toe te voegen gedichten zijn er maar een paar die we niet uit deze bronnen kennen.Ga naar voetnoot(126) Toch zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de kleine bronnen om meer dan één reden van groot belang. Ze voegen enkele teksten aan het oeuvre toe die inhoudelijk daadwerkelijk een aanvulling zijn, ze vertellen het nodige over de verspreiding van de gedichten - zoals duidelijk moge zijn geworden toen het ging over de Lof van den heijlighen Sacramente - en ze bevatten soms aanwijzingen die belangrijk zijn voor tekstkritiek en toeschrijving. Om met dit laatste te beginnen: Sonder beghinne die van allen beghinne is een refrein dat in drie handschriften bewaard is gebleven: het handschrift-Van Stijevoort, het hierna nog te bespreken handschrift-Michiels en handschrift Gent, UB, 555.Ga naar voetnoot(127) In de twee eerstgenoemde handschriften ontbreekt iedere aanwijzing dat het om een gedicht van De Roovere zou gaan (enkele eigenaardigheden van de redactie in het handschrift-Michiels, van belang voor de tekstkritiek, komen verderop ter sprake). In het Gentse handschrift staat onder het gedicht, in de hand van de kopiist die het gedicht afschreef, Roouere. Daaronder, in een latere hand, lezen we Refereyn vpperprijs. Weer later heeft een derde hand beide onderschriften nog eens overgeschreven (zie afbeelding 3). De toeschrijving aan De Roovere mag betrouwbaar geacht worden; minder duidelijk is of dit ook geldt voor de mededeling dat met dit gedicht de hoogste prijs (naar we mogen aannemen tijdens een refreinfeest) werd verdiend. Het hand-
Afbeelding 3: Gent, UB, 555, f 5r (detail).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrift is afkomstig uit Gent, dateert uit de zestiende eeuw en bevat gedichten van enkele andere rederijkers, afkomstig uit verschillende Zuidnederlandse steden.Ga naar voetnoot(128) Het is een verleidelijke gedachte aan te nemen dat De Roovere in een onderlinge strijd die anderen de baas is gebleven. Maar wat er bekend is over de anderen maakt dit onwaarschijnlijk: naar het zich laat aanzien zijn de verschillende dichters geen tijdgenoten.Ga naar voetnoot(129) Of daarmee de mededeling over de verdiende prijs onwaar wordt, valt niet te zeggen. Ten slotte mogen we aannemen dat De Roovere meer dan eens aan refreinwedstrijden heeft meegedaan, en gezien zijn reputatie zal hij ook vaker dan één keer een prijs in de wacht hebben gesleept. Terwijl bij het voorgaande gedicht een voorzichtige relatie gelegd kon worden met een niet nader te specificeren concrete gebeurtenis, hebben we bij het nu te bespreken gedicht vaster grond onder de voeten. Den droom van Rovere op die doot van hertoge Kaerle van Borgonnyen (Ynt velt van vremder speculerynge) is een klacht over de dood van Karel de Stoute, die op 5 januari 1477 sneuvelde op het slagveld bij Nancy. Het gedicht is bewaard gebleven in twee handschriften. Het ene, een eenvoudig papieren handschrift uit het tweede kwart van de zestiende eeuw, wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en bevat de complete tekst, in een niet overal even betrouwbaar afschrift. Behalve het gedicht van De Roovere bevat het een anoniem kort allegorisch toneelstuk, daterend van voor de dood van Karel de Stoute, een toneelstuk op de geboorte van Margaretha van Oostenrijk (1480) door Colin Caillieu en een toneelstuk op de geboorte van Karel V (1500) door Jan Smeken.Ga naar voetnoot(130) In het tweede handschrift (Londen, BL, Sloane 416), eveneens uit de zestiende eeuw, zijn de eerste zes strofen van het gedicht gekopieerd in een oostelijk dialect. Deze zes strofen staan op een papieren dubbelblad dat is ingevoegd in een omvangrijk handschrift met medische teksten, en de tekst van De Roovere lijkt dan ook een verstekeling binnen dit medische handschrift, maar dan wel een die er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 4: Londen, BL, Sloane 416, f. 172r.
By permission of The British Library.
vroeg in terecht is gekomen, zoals blijkt uit de zestiende-eeuwse astrologische aantekeningen aan het einde van de zesde strofe (zie afbeelding 4).Ga naar voetnoot(131) Het gedicht van De Roovere is, zoals het opschrift in het Brusselse handschrift al aangeeft, een droomgedicht. De dichter beschrijft hoe hij getuige was van plechtigheden ter nagedachtenis van Karel de Stoute. Uit de inhoud valt af te leiden dat de tekst na de geboorte van Filips de Schone - op 22 juni 1478 te Brugge - moet zijn geschreven.Ga naar voetnoot(132) Tamelijk uitvoerig wordt ingegaan op de kapittelvergadering van de orde van het Gulden Vlies die op 30 april 1478 in de Brugse Sint-Salvatorkerk plaatsvond. Karel de Stoute werd daar herdacht en Maximiliaan trad toe tot de orde. De Roovere schreef het gedicht zo te zien uit genegenheid tot de vorst die hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het jaargeld had bezorgd - sijn doot moet mij int herte blijven / hij gaf mij mijn bijleven als loon vergolden.Ga naar voetnoot(133) Voor welke gelegenheid is niet geheel duidelijk, hoewel de uitdrukkelijke wens dat de jonge Filips door God beschermd zou worden - God [...] beware den aer, onsen yongen heltGa naar voetnoot(134) - erop zou kunnen duiden dat het gedicht een plaats heeft gekregen bij de geboortefeesten die in Brugge plaatsvonden. In de Excellente cronike van Vlaenderen wordt van die feestelijkheden uitvoerig verslag gedaan. Zo lezen we dat voor den witten Ram waren te winnene prijsen met esbatementen ende met lovene dese edele geboorte.Ga naar voetnoot(135) Het gedicht van De Roovere zou er niet uit de toon zijn gevallen. Vooral belangwekkend vanwege de informatie die het ons biedt over de verspreiding van De Rooveres werk is het fragmentarisch bewaard gebleven verzamelhandschrift Amsterdam, UB, I A 24. In dit eenvoudige papieren handschrift, aan het einde van de vijftiende eeuw geschreven in Borgloon (tussen Tongeren en Sint-Truiden), staat een fragment van Vander mollen feeste. De 34 resterende verzen zijn nauwelijks van belang voor de tekstkritiek; zoveel te belangrijker is het dat ze staan in een laat-vijftiende-eeuws handschrift uit Limburg. Samen met de vroege Hollandse vindplaatsen van de Lof van den heijlighen Sacramente vormen ze het bewijs dat het werk van De Roovere spoedig tot ver buiten Brugge verspreid raakte. Ook de aard van het handschrift verdient enige aandacht. Het eenvoudige, en zo te zien vlug geschreven, boekje bevat zeer diverse teksten: fragmenten van het Roelantslied, de ridderroman Jonathas en Rosafiere en een keur aan korte gedichten, waaronder liefdesliedjes, Dit es van den scijtstoel, het spotgedicht over Alijt de gans en het gedicht van De Roovere.Ga naar voetnoot(136) De veronderstelling van Pleij dat het handschrift ‘allerlei repertoire lijkt te bevatten voor het middeleeuwse volksfeest’ geldt voor 15 van de 35 bewaarde bladen, en men kan dus zeker niet het gehele handschrift kenschetsen als repertoire-boek voor de vastenavondviering.Ga naar voetnoot(137) Toch lijkt het niet geheel zonder betekenis dat Vander mollen feeste in deze omgeving voorkomt, te meer daar Viaene het in 1960 noemde als tekst die een rol kan hebben gespeeld bij de vastenavondviering.Ga naar voetnoot(138) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Amsterdamse handschrift is in de overlevering van het werk van De Roovere uitzonderlijk omdat het geen uitgesproken rederijkersverzameling is. Het merendeel van de handschriften is juist wel als zodanig te typeren. Soms zien we daarin het werk samen met de gedichten van tijdgenoten, vaak ook staat het in de directe omgeving van latere dichters. Gedichten van De Roovere staan meer dan eens tussen of vlak bij gedichten van Anna Bijns. Een van de verzamelhandschriften met gedichten van Anna Bijns, Brussel, KB, 19547 (handschrift A) bevat twee gedichten van De Roovere en tevens een kort gedichtje, beginnend met Sint dat da nobis creech scientie, waarvan onduidelijk is of het ontleend is aan een refrein van De Roovere of er juist aan ten grondslag heeft gelegen.Ga naar voetnoot(139) Een ander handschrift, Brugge, Groot Seminarie, 131/102 is afkomstig uit het klooster Ter Duinen en dateert uit de jaren 1527-1557. Het bevat vooral geestelijke en historische teksten in het Latijn, maar ook tien Nederlandse rederijkersgedichten. Vier daarvan zijn zonder twijfel van Anna Bijns. Zes gedichten kunnen, aldus Van Vinckenroye, door De Roovere zijn geschreven.Ga naar voetnoot(140) Voor één gedicht, dat al eerder werd besproken, hoeft aan De Rooveres auteurschap nauwelijks te worden getwijfeld.Ga naar voetnoot(141) De redactie in dit handschrift wijkt ingrijpend af van de andere redacties, en het is daarmee een van die teksten die het verdienen nader onderzocht te worden op de vraag of De Roovere misschien van sommige van zijn gedichten verschillende versies heeft geconcipieerd.Ga naar voetnoot(142) Van vijf andere gedichten is minder duidelijk of De Roovere ze geschreven heeft. De mate van waarschijnlijkheid van diens auteurschap verschilt per tekst.Ga naar voetnoot(143) In elk geval verdient het vermel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding dat in het eerste van de zes gedichten, In hu wille ic mij o Jesus altyts verblyden, Jezus wordt aangesproken als vader: Ick bidd hu o Jezus met handen te gadere / Zyt in dheure des doots my een ghenadich vaeder,Ga naar voetnoot(144) een aanspraak waarvoor De Roovere enige voorkeur lijkt te hebben gehad.Ga naar voetnoot(145) Het gaat hier niet om de meest belangrijke teksten: de vraag of ze al of niet van De Roovere zijn verandert niet veel aan het beeld dat we van diens auteurschap hebben. Inhoudelijk en formeel sluiten ze aan bij het werk van De Roovere, maar kwalitatief voegen ze er weinig aan toe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vroege drukkenIn 1478, nog tijdens De Rooveres leven, verscheen diens Lof van den heijlighen Sacramente bij de Goudse drukker Gheraert Leeu; het kwam hiervoor al ter sprake. Maar het was niet de enige tekst die De Roovere in druk heeft kunnen zien verschijnen. In 1989 wees Lievens op een omstreeks 1480 eveneens bij Leeu in Gouda verschenen drukje met een lang gedicht over leven en lijden van Jezus.Ga naar voetnoot(146) Het gedicht bestaat uit 36 strofen, allemaal voorzien van een houtsnede waarop de inhoud van de strofe wordt uitgebeeld. De laatste vier strofen kennen we onder de titel Een goet vermaen als zelfstandige tekst in de Rethoricale wercken, en het was op grond hiervan dat Lievens heeft gesuggereerd dat De Roovere de auteur zou kunnen zijn van de gehele in druk verschenen tekst (zie afbeelding 5). Na bestudering van de foto's van de druk heb ik de stellige overtuiging dat het door Lievens uitgesproken vermoeden gegrond is. De door hem aangekondigde uitgave van het gedicht en de daaraan toe te voegen inleiding waarin de auteursvraag naar verwachting prominente aandacht zal krijgen, zal de in deze kwestie gewenste duidelijkheid hopelijk brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 5: Leven en passie van Jezus. Ex. Erlangen, UB, AH 622.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een van de belangrijkste vondsten voor het onderzoek naar De Roovere na het verschijnen van Maks editie, was de ontdekking door Pleij en Resoort in 1974 van Vanden hinnen tastere, een boekje dat omstreeks 1555 werd gedrukt bij de weduwe Van Liesveldt.Ga naar voetnoot(147) De titel van het werkje was sinds lang bekend van de index, het boekje zelfwas dit niet. Zoals meteen al uit het titelblad blijkt, bevat het drie teksten. Behalve Vanden hinnen tastere, waarmee het opent, vinden we Vanden vrijer ende vanden ghehouden man,Ga naar voetnoot(148) een kort toneelstuk voor twee personages, en als derde Een gedinghe van minnen, een droomgedicht dat bekender is als Van twee amoureuse vrouwen een argument: onder die titel staat het namelijk in de Rethoricale wercken van De Roovere. Verder is het overgeleverd in het hiervoor genoemde handschrift A met gedichten van Anna Bijns. Pleij en Resoort gaan uitvoerig op deze tekst in, en stellen de vraag naar de autenticiteit van de toeschrijving. Ze wijzen erop dat het gedicht in de Rethoricale wercken is voorzien van een acrostichon dat ontbreekt in de twee andere vindplaatsen van de tekst.Ga naar voetnoot(149) Reeds Mak constateerde met betrekking tot dit acrostichon: ‘in A is het al of niet opzettelijk weggewerkt (of in RWer in gebracht?)’Ga naar voetnoot(150) Pleij en Resoort gaan in op de opschriften in de verschillende bronnen, en achten het opschrift in de druk van 1555 hoofser en dus ouder dan dat in de Rethoricale wercken. Op grond daarvan houden ze rekening met de mogelijkheid dat ook de redactie van de tekst in de Rethoricale wercken minder oud en dus minder authentiek is dan die in Vanden hinnen tastere. Dan zou misschien ook het acrostichon niet oorspronkelijk zijn en mogen we ons afvragen of het gedicht wel van De Roovere is. Toch lijkt, bij vergelijking van de drie redacties, die in de Rethoricale wercken de minst corrupte.Ga naar voetnoot(151) Bovendien is het, op grond van wat we weten over de wijze waarop de Rethoricale wercken is samengesteld, waarschijnlijk dat deze redactie direct teruggaat op een handschrift uit de onmiddellijke omgeving van De Roovere zelf. Er is verder geen enkele aanleiding om aan te nemen dat De Dene (de samensteller | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de Rethoricale wercken) of iemand vóór hem doelbewust falsificaties heeft vervaardigd door het aanbrengen van een acrostichon.Ga naar voetnoot(152) Er lijkt daarom vooralsnog weinig reden te twijfelen aan De Rooveres auteurschap van dit gedicht over minnecasuïstiek. Het gedrukte boekje uit het midden van de zestiende eeuw besluit zo te zien met een gedicht van De Roovere. Maar ook de openingstekst, waaraan het boekje zijn titel ontleent, is van De Roovere. Het gedicht Vanden hinnen tastere bevat, zoals Pleij in 1986 opmerkte, in de slotstrofe het acrostichon roovere.Ga naar voetnoot(153) Redene seyt wie rust begheert
Ontverre hem van veel onderwints dan
Oneerlijck ist oock mede ende het deert
Wee hem dies niet gelaten en can
Eer ick dat leyde te wercken an
Ruerden alle mijn sinnen tot deser juecht
Elck die den vrouwen eere gan
Wensch ick solaes en volle vruecht
En namaels met god te sijn verhuechtGa naar voetnoot(154)
Wie stijl en inhoud van het gedicht nader onderzoekt vindt echter geen aanwijzingen die onontkoombaar naar De Roovere wijzen. Omdat evenwel ook aanwijzingen voor het tegendeel afwezig zijn, en het acrostichon onmiskenbaar is, reken ik dit gedicht tot het oeuvre van De Roovere.Ga naar voetnoot(155) Tussen het boertige Vanden hinnen tastere, over wat er mis kan gaan tussen twee echtelieden, en het meer hoofse liefdesgeding, staat in het drukje een kort toneelstuk. Over de auteur van deze tekst valt nauwelijks iets te melden. Maar wie aan de overlevering van teksten een zwaar gewicht toekent, zal veel waarde hechten aan het feit dat deze tekst in de enige bron waarin hij bewaard is gebleven, een plaats heeft gevonden tussen twee gedichten die waarschijnlijk van De Roovere zijn. Wie daarbij bovendien bedenkt dat De Roovere als toneelschrijver zijn sporen meer dan verdiend heeft, realiseert zich dat dit speelken niet buiten beschouwing | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan blijven in het onderzoek naar De Roovere. Verdergaande conclusies zijn nu echter niet te trekken. Vanden hinnen tastere verscheen omstreeks 1555 bij de weduwe Van Liesveldt. Enkele jaren later, in 1557, verscheen bij haar zoon, Hans II van Liesveldt, Van pays en oorloghe.Ga naar voetnoot(156) Het is het eerste gedrukte boek waarin Anthonis de Roovere op het titelblad als auteur wordt genoemd. Van pays en oorloghe is een lang droomgedicht, dat voor een belangrijk deel bestaat uit een dispuut tussen Oorlog en Vrede. Afwisselend nemen ze, zoals Jacob en Martijn in de strofische gedichten van Maerlant, een strofe voor hun rekening. Vrede komt als overwinnaar uit de bus, en de dichter, inmiddels ontwaakt uit zijn droom, besluit met Helpt dat mynen droom doch sy warachtich.Ga naar voetnoot(157) De druk van Liesveldt uit 1557 is bijzonder door de uitvoering ervan: alle strofen zijn voorzien van prenten die, hoewel ontleend aan oudere drukken, aansluiten bij de inhoud van de strofe. Porteman rekent deze druk daarmee tot de voorboden van de emblemata-literatuur.Ga naar voetnoot(158) Lang was al bekend dat er een tweede druk moest bestaan van deze tekst van De Roovere: Serrure maakt in 1861 melding van een exemplaar in zijn bezit, dat in 1578 verscheen bij Jan van Ghelen in Antwerpen. Nadien leek het exemplaar echter spoorloos verdwenen.Ga naar voetnoot(159) Onlangs bleek dat het zich sinds jaren her in de British Library te Londen bevindt, waardoor vergelijking van de twee drukken mogelijk is geworden.Ga naar voetnoot(160) Van Ghelen volgt de opmaak van Van Liesveldt tot op grote hoogte. De tekst werd echter opnieuw gezet in een iets ander lettertype. Er zijn dan ook nogal wat kleine en grotere verschillen tussen beide drukken. Om met de belangrijkste te beginnen: het titelblad van de twee drukken verschilt aanzienlijk. Niet alleen is de tekst in de tweede druk aangepast, bovendien heeft Van Ghelen gebruik gemaakt van een andere prent (zie afbeelding 6 en 7). Voor het overige heeft hij de prenten van Van Liesveldt wel overgenomen, en gebruikt bij dezelfde strofen waar ze bij Van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Liesveldt staan. De kaders rond de prenten zijn echter in veel gevallen verwisseld: Van Ghelen gebruikt wel dezelfde randen, maar plaatst ze rond andere prenten. Tenslotte, als derde, zijn er bij het opnieuw zetten tekstvarianten ontstaan, die zich laten typeren als aanpassingen van de spelling.Ga naar voetnoot(161) Het werk van De Roovere is in zeer verschillende vroege drukken terechtgekomen. Wat daarbij opvalt is dat er kennelijk drukkers waren met enige voorkeur voor zijn werk: Leeu drukt tot tweemaal toe een tekst van De Roovere, de weduwe Van Liesveldt en haar zoon laten beiden een druk met werk van De Roovere verschijnen, en Jan van Ghelen heeft twee keer werk van De Roovere gedrukt. Van peys ende oorloge was het tweede boek in zijn fonds met werk van de Brugse dichter. Veel belangrijker was natuurlijk de zestien jaar eerder verschenen bundel Rethoricale wercken. Toch is het goed te bedenken dat zeker ook de andere vijf drukken met werk van De Roovere door hun aantal en chronologische spreiding veelbetekenend zijn. Het werk van De Roovere bleef lange tijd in de belangstelling staan en de overlevering was niet van een enkele ijveraar afhankelijk. Het kan in dat licht dan ook niet verbazen dat juist van het werk van zo'n schrijver een uitzonderlijke bron als de Rethoricale wercken bewaard is gebleven.
Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere
De Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere, gedrukt in 1562 bij Jan van Ghelen te Antwerpen, is veruit de belangrijkste bron met gedichten van de Brugse rederijker.Ga naar voetnoot(162) Eduard de Dene, eveneens Bruggeling, en lid van De Drie Santinnen, de tweede rederijkerskamer van Brugge, besloot vanuit een literair oogmerk het werk van De Roovere onder de aandacht te brengen: uut liefden die ick totter selfder conste [=conste van Rethorica] ben draghende ende mij teender recreatie, schrijft De Dene in het voorwoord van de bundel. Hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 6: Van pays en oorloghe 1557. Ex. Gent, UB, Res 537.
bezorgde daarmee de eerste Nederlandstalige gedichtenbundel met het werk van één auteur die uit zuiver letterkundige motieven is verschenen.Ga naar voetnoot(163) Deze kleine, weinig spectaculair ogende, bundel is in drievoud bewaard gebleven en moet een ruime verspreiding hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 7: Van peys ende orloghe 1578. Ex. Londen, BL, 11557. de. 54.
By permission of The British Library.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekend.Ga naar voetnoot(164) Zo opent de rederijker Bertelmeus Boecx zijn verzamelbundel met elf aan de Rethoricale wercken ontleende gedichten,Ga naar voetnoot(165) terwijl in 1569 een exemplaar behoort tot de inventaris van de Mechelse boekhandelaar Vincent Muris.Ga naar voetnoot(166) Het boekje bevat ruim honderd teksten die vermoedelijk door de Antwerpse drukker van hun specifiek Brugse taalkleed werden ontdaan.Ga naar voetnoot(167) De samenstelling berustte evenwel, als gezegd, bij Eduard de Dene, die ook het voorwerk voor zijn rekening nam. De hoofdmoot daarvan wordt gevormd door het voorwoord. Dit is opvallend uitvoerig en bevat een schat aan gegevens over de dichter, zijn gedichten, de motieven van de samensteller en de wijze waarop deze de teksten in het boekje heeft samengebracht.Ga naar voetnoot(168) De Dene meldt dat hij teksten heeft opgenomen die niet eerder in druk waren verschenen: Gheene dese zijnder wercken waren noyt geprent.Ga naar voetnoot(169) Hieruit mogen we concluderen dat hij waarschijnlijk niet op de hoogte was van drie eerder verschenen drukken: Die Tafel des kersteliken levens en Het leven en de passie van Jezus, die nog tijdens De Rooveres leven bij Leeu in Gouda waren verschenen, en Vanden hinnen tastere, dat tamelijk recent was verschenen in Antwerpen. Gedichten uit deze drukken treffen we namelijk ook aan in de Rethoricale wercken. Wel zou De Dene kennis kunnen hebben gehad van het in 1557 verschenen Van Pays en oorloghe. Maar daarin wordt De Roovere dan ook reeds op het titelblad als auteur genoemd; in de drie andere drukken is een dergelijke vermelding afwezig. De Dene presenteert de gehele inhoud van de Rethoricale wercken als het werk van De Roovere. Vanzelfsprekend vallen het voor- en nawerk hier buiten. Het voorwerk bestaat uit titelblad, inleidend gedicht en voorwoord. Het nawerk valt in twee delen uiteen: het eerste deel bestaat uit de Clachte op de doodt van Anthonis de Roovere, ghestelt by wijlent Jan Bortoen, zijnen mede gheselle in tijden voorleden en een carnation, gevolgd door finis. Hiermee eindigt de bundel die De Dene samenstelde en bij de drukker afleverde. Deze voegde nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een en ander toe, waaronder een lang Mariagedicht, een tekst die terecht niet aan De Roovere wordt toegeschreven, en het drukkersprivilege.Ga naar voetnoot(170) We mogen aannemen dat De Dene te goeder trouw is wanneer hij alle gedichten presenteert als het werk van De Roovere. Op inhoudelijke en stilistische gronden is er geen reden aan diens auteurschap te twijfelen.Ga naar voetnoot(171) Niettemin bevat de bundel teksten waarvan De Roovere zeker niet de auteur is geweest. Onder de korte, veelal spreukachtige tekstjes, bevinden zich enkele die bekend zijn uit oudere verzamelingen. Deze gedichtjes, aangeduid als noteert of goede proverbien, vinden we in diverse bronnen, waar ze als bladvulling fungeren. Ook in de Rethoricale wercken lijkt het alsof ze betrekkelijk willekeurig zijn tussengevoegd. Dit kan het werk zijn geweest van De Dene, maar ook in de door hem gebruikte handschriften zullen deze tekstjes te vinden zijn geweest. Bewaard gebleven rederijkersverzamelingen getuigen ervan. Een van de korte gedichten, de Wijse leeringhe voor een man, is afkomstig uit Boendales Lekenspiegel,Ga naar voetnoot(172) en komt als zelfstandige tekst in tenminste zeven handschriften voor, waaronder zowel verzamelhandschriften uit de rijd van vóór de rederijkers, als verzamelingen met voornamelijk rederijkerslyriek.Ga naar voetnoot(173) Niet alleen onder de korte gedichten bevinden zich teksten die vermoedelijk niet van De Roovere zijn. De Jager, die in 1927 een substantiële selectie uit het werk van De Roovere uitgaf in een moderne editie, vestigde de aandacht op het refrein met als stokregel Och kent u selven soe kent u God. Hij schreef dit gedicht toe aan Petrus Maes, op grond van het acrostichon in de slotstrofe.Ga naar voetnoot(174) Enkele jaren later wezen Lyna en Van Eeghem op nog meer gedichten in de Rethoricale wercken waarvan, afgaande op een acrostichon, het auteurschap van De Roovere in twijfel getrokken kon worden. Het gaat hier om vier gedichten, die ze toeschreven aan Simoen Habet en Jan Mes.Ga naar voetnoot(175) Ze kwamen op grond van hun bevindingen tot de vaststelling dat het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘twijfelachtig [begint] te worden of zeer vele der niet van het akrostichon (De) Roovere voorziene stukken wel degelijk [...] aan dezen dichter moeten worden toegekend.Ga naar voetnoot(176) De verregaande scepsis van Lyna en Van Eeghem werd naderhand door niemand gedeeld, hoewel ook Van Elslander in zijn studie over het refrein in de Nederlanden grote reserve toont. Bovendien heeft hij nog een twijfelgeval aan de lijst van Lyna en Van Eeghem weten toe te voegen: in een van de refreinen is het acrostichon haes te ontdekken.Ga naar voetnoot(177) Veel geringer lijkt de twijfel bij Waterschoot, die in 1982 schrijft dat ‘moet [...] worden opgemerkt dat, afgezien van deze acrostichons, geen formele of inhoudelijke kenmerken het auteurschap van De Roovere, ook voor deze gedichten, logenstraffen.’Ga naar voetnoot(178) Waterschoot vervolgt met de constatering dat we hier evengoed met opdracht- als auteursacrostichons te maken kunnen hebben. Ik ben geneigd de mogelijkheid van auteursacrostichons serieus te nemen, en dus het voorkomen van gedichten die niet van De Roovere zijn in de op diens naam staande Rethoricale wercken. Daarbij moet wel worden gezegd dat niet alle gesignaleerde acrostichons even overtuigend zijn. De naam Simoen Habet is onweerlegbaar te lezen in de Brooscheydt der menschen.Ga naar voetnoot(179) Minder overtuigend is het acrostichon mes. De naam is zo kort en de letters zo gebruikelijk, dat aan toeval kan worden gedacht.Ga naar voetnoot(180) En het is al helemaal onduidelijk op grond waarvan Lyna en Van Eeghem deze Mes de voornaam Jan hebben gegeven. Er is geen enkele reden aan te nemen dat niet het merendeel van de gedichten in deze bundel aan De Roovere mag worden toegeschreven. Vooralsnog lijkt het beste uitgangspunt alle gedichten te beschouwen als werk van De Roovere zolang het tegendeel niet aannemelijk is gemaakt. Dat neemt niet weg dat het zinvol kan zijn eens de gedichten die aan Mes zijn toegeschreven in hun onderlinge samenhang te bestuderen.Ga naar voetnoot(181) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de door hem gebruikte bronnen verschaft De Dene belangrijke gegevens. Hij meldt in het voorwoord dat hij zich had gheschickt by langher handt te vergaderen ende by een te copulerene eenighe particuliere stucken / bijden voorgenoemden Anthonis de Roovere (die een Vlaemsch poete was) ghemaeckt zijnde. So in partie uut zijn eygene oude hantscriften ghecopieert / alsooc uut sekere hantboeck wijlent ghescreven by eenen notabelen poorter der voors. stede van Brugghe / dye metten selven Roovere seer familiaer was / ende dickwils frequenteerde / by dyen vele van zijne wercken om uutscrijven van hem gheleent creechGa naar voetnoot(182)
Graag zouden we weten wat De Dene aan de verschillende bronnen ontleend heeft en hoe hij hiermee precies is omgegaan. Lyna en Van Eeghem veronderstelden dat De Dene twee bronnen gebruikte: een autograaf van De Roovere en het handboek van de notabele poorter.Ga naar voetnoot(183) In De Rooveres eigen handschrift zouden nogal wat teksten van anderen hebben gestaan, terwijl in het handboek slechte afschriften stonden. Het oordeel van Lyna en Van Eeghem over de Rethoricale wercken is dan ook zeer ongunstig. Mak daarentegen spreekt met waardering over het werk van De Dene: in de Rethoricale wercken staat niet alleen het beste werk van De Roovere, maar bovendien vinden we er van veel gedichten de beste lezing.Ga naar voetnoot(184) Dit laatste is volgens Mak vooral te danken aan de goed gekozen bronnen, die De Dene slechts in de bestaande volgorde heeft laten afdrukken.Ga naar voetnoot(185) Ook Mak besluit dat er twee bronnen zijn gebruikt: het handboek van de notabele poorter die De Rooveres refreinen ‘met piëteit - zij het ook doorgaans niet volkomen feilloos - [heeft] afgeschreven,’ en de autograaf, die zich beperkt tot één gedicht, namelijk het Nieuwe jaer van Brugghe, waarboven in een opschrift staat aangegeven dat het is overgeschreven uit zyn eyghen handtgheschrifte.Ga naar voetnoot(186) Wie, als Mak, aanneemt dat De Dene twee bronnen gebruikte, waarvan één slechts een enkel gedicht heeft geleverd, zou verwachten dat dit ene gedicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor- of achteraan de bundel geplaatst zou zijn. Dit is niet het geval. Waterschoot concludeert daarom: ‘De huidige volgorde van de stukken in de Rethoricale wercken kan dus evenzeer teruggaan op De Dene,’ en laat zien dat vooral aan het begin van de bundel is ‘gepoogd een aantal gedichten te groeperen, die kernwaarheden van het christelijk geloof vertolken.’Ga naar voetnoot(187) Vanaf f. F5r wisselen zeer diverse gedichten elkaar af. Waterschoot wijst op verwantschap met De Denes Testament Rhetoricael, waar ditzelfde het geval is. Toch lijkt het me praktisch onmogelijk vast te stellen of men in deze bonte variatie ‘de schikkende hand van De Dene [kan] ontwaren’Ga naar voetnoot(188) of dat er sprake is van ordeloosheid waarin het typische karakter van rederijkersverzamelingen te zien is.Ga naar voetnoot(189) Maar het lijkt in elk geval op één punt mogelijk meer orde te zien dan de bundel zo op het eerste gezicht onthult. De vraag welke gedichten uit De Rooveres eigen handschriften afkomstig zijn is op verschillende wijzen beantwoord. Lyna en Van Eeghem lijken het aandeel van zo'n bron groot te achten, Mak minimaliseerde het tot één gedicht, en Van Elslander stelde dat ‘slechts [...] een zeet gering aantal gedichten’ uit een autograaf afkomstig kon zijn.Ga naar voetnoot(190) In een voetnoot voegt Van Elslander hier echter een interessante constatering aan toe: niet alleen het Nieuwe jaer van Brugghe, maar alles wat daarna volgt zou uit de autograaf afkomstig kunnen zijn; vanaf dat punt ‘komen in ieder geval geen acrostica van andere dichters meer voor.’Ga naar voetnoot(191) De veronderstelling van Van Elslander verdient serieus overwogen te worden. Daarom alles eens op een rijtje. Het Nieuwe jaer van Brugghe staat op f. J6v-Klr, en bevindt zich op ongeveer driekwart van de bundel. Er gaan goed tachtig teksten aan vooraf, en erna volgen nog dertig gedichten. Het gedicht is voorzien van een uitvoerig opschrift, waaruit één passage hier van belang is: Ende is tnaervolghende gheschreven uut zijn eyghen handtghescrifte / By my al noch in wesene zijnde / ende wel punctueerlijck | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gheschreven.Ga naar voetnoot(192) Mak betrok tnaervolghende slechts op deze ene tekst. Toch lijkt het niet ondenkbaar dat De Dene heeft willen aangeven dat behalve deze tekst, ook de verdere gedichten uit De Rooveres autograaf afkomstig waren. In elk geval vinden we vóór het nieuwjaarsgedicht zes gedichten die op grond van een acrostichon aan anderen dan De Roovere worden toegeschreven, terwijl hierna geen teksten meer voorkomen waarvoor De Rooveres auteurschap in twijfel moet worden getrokken, met uitzondering dan van enkele korte spreuken. Wel vinden we nog één refrein - Wye jonstighe sinnen willen beschamen - dat Mak afwees omdat het ‘een Reformatorisch anti-clericaal hekeldicht’ zou zijn.Ga naar voetnoot(193) De inhoud van de tekst vinden we echter al, in andere bewoordingen, bij Jan van Boendale, en behoort tot de in de veertiende- en vijftiende eeuw veel vaker gehoorde kritiek op misstanden onder de geestelijkheid.Ga naar voetnoot(194) Ook verder zijn er verschillen tussen dat wat aan het nieuwjaargedicht voorafgaat, en dat wat er op volgt. Zo vinden we in het laatste deel veel vaker dan daarvoor uitgesproken gelegenheidsgedichten: zes van de zeven nieuwjaarsgedichten staan in het tweede deel, evenals het refrein dat De Roovere op zijn zeventiende schreef en waarmee hij de titel Prince van rethoriken verwierf. Bovendien zijn er verschillen in het aantal gedichten dat elders is overgeleverd: in het eerste deel van de bundel zijn er in verhouding tweemaal zoveel gedichten met paralleloverlevering als in het tweede deel. De veronderstelling van Van Elslander dat het laatste deel van de bundel op De Rooveres eigen handschrift teruggaat, lijkt uiterst plausibel, en we moeten er in het verdere onderzoek naar De Roovere dan ook serieus rekening mee houden. Samenvattend mag worden geconcludeerd dat het merendeel van de gedichten in de Rethoricale wercken door De Roovere is geschreven, en het staat wel vast dat alle rederijkersgedichten in de bundel (met uitzondering dan van het laatste Mariagedicht) afkomstig zijn uit Brugge in de jaren waarin De Roovere actief was. Maar niet álle gedichten zijn daadwerkelijk door hem geschreven. Toch zijn ze lange tijd wel als zodanig beschouwd. Waterschoot schrijft daarom dat men ze, te beginnen met De Dene, beschouwde ‘als behorende tot de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
canon van De Rooveres werken, en alleen als zodanig is hun verdere overlevering en mogelijke invloed gewaarborgd geweest.’Ga naar voetnoot(195) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Late handschriftenHet gedrukte boek heeft het handschrift niet verdreven en zeker niet overbodig gemaakt. Soms wilde iemand slechts een kleine, eigen selectie uit wat er in een druk was te vinden. Zo schreef de rederijker Samuel Crop omstreeks 1595 verschillende gedichten over uit de druk van de Excellente cronike van Vlaenderen.Ga naar voetnoot(196) In de integrale tekst was hij zo te zien niet geïnteresseerd. Het volstond daarom de retoricale gedichten over te schrijven. Ook Bertelmeus Boecx legde een eigen lyriekverzameling aan (Brussel, KB, 14275). Het eerste katern daarvan, aan het einde van de zestiende eeuw, waarschijnlijk geruime tijd vóór de rest geschreven, bevat gedichten van De Roovere.Ga naar voetnoot(197) Boecx noteerde elf gedichten terwijl hij de bundel van voren af aan doornam. Doordat de verzamelaar ook dichter was, en op diverse plaatsen zijn naam noteerde, zijn de gedichten van De Roovere wel voor het werk van Boecx aangezien. Zo is nog in de bloemlezing van Gerrit Komrij uit 1994 de Twaelf ouderdommen van De Roovere abusievelijk aangemerkt als gedicht van Boecx.Ga naar voetnoot(198) Waterschoot veronderstelde in 1982 dat de Brusselse verzamelaar Jan Michiels misschien net als Boecx teksten heeft overgenomen uit de Rethoricale wercken toen hij zijn verzamelbundel samenstelde. De bundel van Jan Michiels (Den Haag, KB, 71 E 57) is een lijvig papieren handschrift, omstreeks 1600 te Brussel tot stand gekomen, waarin zo'n 150 vroede refreinen en andere gedichten zijn samengebracht.Ga naar voetnoot(199) We vinden er zeer recente gedichten van Jan Houwaert en anderen, maar ook een schat aan oudere gedichten. Daaronder zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er 29 van Anna Bijns, verspreid door de hele bundel,Ga naar voetnoot(200) en zes van Anthonis de Roovere. De gedichten van De Roovere zijn door Jan Michiels niet, zoals wel is aangenomen, overgenomen uit de Rethoricale wercken. Voor één gedicht is die mogelijkheid bij voorbaat uit te sluiten omdat hij ontbreekt in de gedrukte bundel.Ga naar voetnoot(201) Twee andere gedichten staan wél in die bundel, maar minder compleet dan in het handschrift-Michiels.Ga naar voetnoot(202) De drie resterende gedichten hebben in handschrift en druk een gelijke omvang. Wel zijn er varianten, en alles bij elkaar kunnen we besluiten dat Jan Michiels zo goed als zeker voor geen van de teksten de Rethoricale wercken als legger heeft gebruikt. Dat betekent niet dat hij niet in een later stadium deze druk heeft geraadpleegd. Bij bestudering van het handschrift vallen enkele zaken op. Zo staan slechts drie van de zes gedichten van De Roovere in elkaars directe omgeving, terwijl de drie overige teksten ver uit elkaar staan.Ga naar voetnoot(203) Hoewel vijf van de zes gedichten in het handschrift aan De Roovere worden toegeschreven, lijkt er geen enkele moeite gedaan de teksten bijeen te plaatsen. Dat is geen wonder, want vermoedelijk wist Jan Michiels, toen hij de teksten noteerde, niet dat het om gedichten van De Roovere ging: de aanduiding per Roouere, die vijfmaal voorkomt, is pas later onder de teksten geschreven en waarschijnlijk is dit tegelijk gebeurd met het aanbrengen van correcties. De tekst die we leren kennen uit de editie van Mak is die van de gecorrigeerde gedichten. De indruk dat we te maken hebben met redacties die sterk gelijken op die in de Rethoricale wercken is gebaseerd op gecorrigeerde teksten; oorspronkelijk stonden ze verder af van de in druk verschenen teksten. De corrector, misschien Jan Michiels, heeft in diverse teksten sporen nagelaten.Ga naar voetnoot(204) Zo ook in de gedichten van De Roovere. Daar waar vergelijking met de Rethoricale wercken mogelijk is, kunnen we | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 8: Den Haag, KB, 71 E 57, f. 157v, 157ar, 158r.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
constateren dat de correcties zich nogal eens bewegen in de richting van de Rethoricale wercken. Toch is dit niet steeds het geval, terwijl in een enkel voorbeeld zelfs het tegendeel aan de hand lijkt.Ga naar voetnoot(205) Verder is bij de twee gedichten die incompleet in de druk staan niettemin ook het gedeelte gecorrigeerd dat in de druk ontbreekt. Het valt moeilijk uit te maken op grond waarvan de corrector zijn verbeteringen aanbracht. Toch is in elk geval bij een van de gedichten duidelijk dat de correcties niet zijn aangebracht na hernieuwde raadpleging van de legger waarnaar in eerste instantie het afschrift is gemaakt. Het handelt hier om het enige gedicht waarbij expliciete toeschrijving aan De Roovere ontbreekt: Hy die sonder beghin van allet beghinnen. Hierin zijn diverse, meest kleine correcties aangebracht. Op één belangrijk punt verschilt deze tekst van de twee andere lezingen die we van dit refrein kennen, en die door Mak in zijn editie zijn gebruikt (de tekst in het handschrift-Michiels is door Mak over het hoofd gezien): de vijfde strofe is een andere strofe dan die in de editie, terwijl wat daar de vijfde strofe is, nu de zesde en laatste strofe vormt, voorzien van het opschrift Prinche. De corrector heeft evenwel een versie voor zich gehad die wél overeenkomt met de tekst in de editie, waarin dus als prince een strofe voorkomt die in het afschrift van Jan Michiels ontbreekt. De corrector heeft de betreffende strofe toegevoegd op een los blaadje dat nu tussen de folia 157 en 158 is geplakt en dat als opschrift draagt Anderen prince (zie afbeelding 8). Dat inderdaad werd gecorrigeerd naar een tekst als in de editie lijkt te worden bevestigd doordat er geen correcties zijn aangebracht in de strofe die daar ontbreekt (de vijfde in het handschrift-Michiels); die strofe kon immers door de corrector niet worden gebruikt. Dit gegeven wijst erop dat de corrector niet naar eigen inzicht corrigeerde maar naar variante lezingen van de betreffende gedichten. Misschien heeft hij daarbij ook de Rethoricale wercken gebruikt. In elk geval moeten we serieus rekening houden met de mogelijkheid dat de expliciete toeschrijvingen - per Roouere - aan deze bron ontleend zijn. Daarop wijst in elk geval dat precies die vijf gedichten aan De Roovere worden toegeschreven die geheel of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeeltelijk in de Rethoricale wercken staan.Ga naar voetnoot(206) Hy die sonder beghin van allet beghinnen, dat niet in de druk staat, wordt niet aan De Roovere toegeschreven, al staat de tekst in de directe omgeving van twee andere gedichten van diens hand. Het handschrift-Jan Michiels bevat vijf gedichten die met zoveel woorden als werk van De Roovere worden aangeduid. Dat de toeschrijving teruggaat op raadpleging van de Rethoricale wercken is, zoals hiervoor betoogd, niet zeker maar tenminste aannemelijk. Eén gedicht waarvoor De Rooveres auteurschap vaststaat, kent in dit handschrift geen expliciete toeschrijving. Het is niet uit te sluiten dat onder de talrijke andere anonieme gedichten in dit handschrift meer teksten van De Roovere verscholen gaan. In elk geval vinden we er enkele gedichten die uit zijn omgeving afkomstig kunnen zijn. Meteen na Sondighen es menschelyck int exponeren, het derde van drie De Roovere-gedichten die vlak bij elkaar staan, volgt Ten es gheen swijn zonder knorren dat net als de eraan voorafgaande tekst de stokregel Ten es gheen coren sonder caff heeft.Ga naar voetnoot(207) Deze regel komen we ook tegen in een van de rondelen van De Roovere.Ga naar voetnoot(208) De overeenkomst kan een toevallige zijn, maar evenmin is uit te sluiten dat de gedichten zijn geschreven door dichters in wedijver met elkaar, terwijl het zelfs mogelijk is dat De Roovere de auteur is van alledrie de gedichten.Ga naar voetnoot(209) Een andere tekst uit het Brugge in de tijd van De Roovere is een nieuwjaarsgedicht met als stokregel Nemp danckelyck dit salich nyeuw jaer.Ga naar voetnoot(210) Het kent hier zes strofen, waarvan de eerste ook voorkomt in een handschrift van de Excellente cronike van Vlaenderen. In een ander exemplaar van deze kroniek, net als het eerstgenoemde gekopieerd door Jacob van Malen, staat een strofe met dezelfde vorm en stokregel. Deze strofe, die begint met O Brugghe wytvermaerde stede, maakte zo te zien deel uit van hetzelfde gedicht.Ga naar voetnoot(211) De onloochenbare Brugse herkomst, en het voorkomen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee kort na 1485 geschreven handschriften, situeren deze tekst in de directe omgeving van Anthonis de Roovere, van wie zo veel nieuwjaarsgedichten bekend zijn. Het handschrift-Michiels toont de complexe overleveringssituatie na verschijnen van de Rethoricale wercken,Ga naar voetnoot(212) waaruit duidelijk wordt dat ook onafhankelijk van deze druk teksten van De Roovere verspreiding vonden. En het handschrift biedt, net als veel eerder besproken bronnen, bouwstenen voor reconstructie van de literaire omgeving waarin De Roovere werkzaam was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PlaatsbepalingOverzien we nu deze overlevering dan zijn er verschillende conclusies te trekken. Zo valt op dat ze zeer omvangrijk en ruim verspreid is. Al tijdens en kort na het leven van De Roovere was diens werk tot ver buiten Brugge bekend, zoals blijkt uit enkele handschriften en drukken, maar ook uit de Lierse rekeningen en uit de kennelijke bekendheid met De Rooveres werk bij andere dichters. Zijn dichterschap diende tot voorbeeld voor anderen. Opmerkelijk bij de verspreiding van het werk van De Roovere is dat ze evenzeer in handschrift als in druk heeft plaatsgevonden. Eerder sprak ik al het vermoeden uit dat De Roovere de eerste Middelnederlandse dichter was die eigen werk in druk heeft zien verschijnen. Zeker is hij de eerste dichter van wie het werk in druk evengoed gerepresenteerd wordt als in handschrift. Als de handschriften met het werk van De Roovere ons niet bekend waren, zou het beeld dat we van zijn schrijverschap kregen slechts op één punt belangrijk onderdoen voor het beeld dat we nu hebben: in druk is er geen toneelwerk bewaard gebleven dat met zekerheid aan De Roovere is toe te schrijven. Het spel Quiconque vult salvus esse is slechts in één handschrift bewaard, terwijl voor de Elckerlijc en het spel Vanden jonghen vrijer ende vanden ghehouden man, die wel in druk bewaard bleven, geenszins vaststaat dat De Roovere ze schreef. Het beeld van De Roovere als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toneelschrijver, dat nu ook al armzalig is, zou zonder het handschrift van Cornelis Everaert zo goed als niets voorstellen. Maar voor al het overige kunnen we ons een heel goed beeld vormen op grond van de in druk overgeleverde teksten: de diversiteit in zijn gedichten komt uitstekend tot uitdrukking, terwijl we hem ook als kroniekschrijver goed leren kennen door wat er in druk bewaard is. Maar zoals het beeld louter op basis van gedrukte werken tamelijk representatief is, zo is het dat ook als we alleen oog hebben voor wat er in handschrift verscheen. Toneel, historiografie en de gedichten zijn goed vertegenwoordigd. Toch is er ook hier een bijna-lacune: in de handschriften is slechts één gedicht in het zotte genre bewaard gebleven,Ga naar voetnoot(213) terwijl we in de Rethoricale wercken vier zotte gedichten vinden. Ook Vanden hinnen tastere, dat eveneens slechts in druk bewaard is, kan tot het zotte genre gerekend worden. De Rooveres auteurschap bereikt zijn hoogtepunt in de jaren waarin de boekdrukkunst ingang vindt in de Nederlanden. De introductie van het gedrukte boek vormt een keerpunt in de literatuurgeschiedenis, hoewel de implicaties hiervan pas geleidelijk doordringen: aan het einde van de vijftiende eeuw kende men de druk, maar kon men het handgeschreven boek nog niet missen. De overlevering van De Rooveres werken vormt hiervan een fraaie illustratie. Belangrijke gegevens die de overlevering biedt, hebben betrekking op de context waarin De Rooveres teksten hun ontstaan vonden. De overlevering van teksten geeft context aan die teksten. In de eerste plaats natuurlijk een gebruikscontext: het in elkaars omgeving voorkomen van teksten betekent dat ze in dezelfde omgeving beschikbaar waren en gebruikt werden. Maar niet zelden vormt de overlevering ook een aanwijzing voor de ontstaanscontext. In verschillende handschriften zijn groepen van teksten aanwijsbaar met een verwante origine. We krijgen hier zicht op de letterkundige omgeving waarbinnen De Roovere zijn werk schreef. Zo vormt het oudste deel van handschrift Brussel, KB, II 270 een verzameling die werk van De Roovere en diens Brugse tijdgenoten bevat, terwijl ook enkele oudere teksten zijn opgenomen. Ook de tussengevoegde spreuken, strofen en fragmenten in twee handschriften van de Excellente cronike van Vlaenderen weerspiegelen zo'n verzameling.Ga naar voetnoot(214) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ook hier vinden we naast contemporaine gedichten werk uit een vroegere periode. Het lijkt nauwelijks toeval dat hieronder teksten uit het Gruuthuse-handschrift zijn, dat immers in het recente onderzoek steeds meer gezien wordt als de verzameling van een groep Brugse ‘proto-rederijkers’.Ga naar voetnoot(215)
De plaats van De Roovere in de Middelnederlandse literatuur kan voor een deel worden gereconstrueerd op basis van de overlevering van diens teksten. Maar ook de teksten zelf leveren belangrijke gegevens. Tenslotte kan ook onderzoek van de historische context een bijdrage leveren aan de situering van De Roovere. Daarbij blijkt, zoals we nog zullen zien, dat niet alleen de Nederlandstalige letterkunde in ogenschouw moet worden genomen, maar zeker ook die in de Franse taal. Een verhandeling over de literaire en sociale omgeving waarin De Roovere zijn werk schreef, wordt een artikel op zich. Hier volsta ik daarom met het schetsen van enkele grote lijnen: de contouren die dan naderhand bijgesteld en ingevuld kunnen worden. Of De Roovere het werk van Jacob van Maerlant kende, weten we niet. Toch zijn er allerlei plaatsen in zijn werk waar hij blijk geeft over kennis te beschikken die goed ontleend kan zijn aan Maerlant. Mak wijst meer dan eens op mogelijk inhoudelijke ontleningen. Zo wordt er in het lange dialooggedicht Van pays en oorloghe gerefereerd aan Alexander de Grote en de Brahmanen. Mak veronderstelt dat De Roovere hierover wist door lectuur van de Spiegel historiael of anders Alexanders Geesten.Ga naar voetnoot(216) Ook andere passages in dit gedicht bevatten gegevens die wel eens aan Maerlant ontleend zouden kunnen zijn. Een inventarisatie van alle plaatsen in De Rooveres oeuvre waar wordt gerefereerd aan klassieke, bijbelse of historische stof maakt waarschijnlijk veel duidelijk over de herkomst van al deze weetjes. In elk geval lijken Rijmbijbel en Spiegel historiael aangewezen werken voor het vergaren van encyclopedische kennis. Overigens zij opge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merkt dat ook de dialoogvorm van Van pays en oorloghe geënt kan zijn op het werk van Maerlant. Soms is er sprake van evidente ontlening door een auteur aan het werk van een ander. Zo hoeft er niet te worden getwijfeld aan het gebruik dat De Roovere maakte van Ruusbroecs Spieghel der eeuwigher salicheit. Maar vaak is er sprake van minder specifieke overeenkomsten, en het is veel lastiger aan een dergelijke meer algemene verwantschap conclusies te verbinden. Wie bijvoorbeeld de gedichten van De Roovere overziet, bemerkt dat de grootste groep van teksten bestaat uit Mariagedichten. Weinig verbazingwekkend voor wie de Middelnederlandse literatuur uit het Brugse overziet. De minnedichten uit Ter Doest, het werk van Maerlant, Jan Praets Speghel der zalicheit, de teksten uit het Gruuthuse-handschrift, overal is er plaats ingeruimd voor de devotie tot Maria. Heel in het bijzonder geldt dit voor de berijmde gebeden in Brugse handschriften, waarvan veel zijn gericht tot Maria.Ga naar voetnoot(217) Niettemin is het lastig vergaande conclusies te trekken. Daarvoor was de Mariadevotie te algemeen in de Middeleeuwen. Wel zien we opmerkelijke overeenkomsten tussen Mariagebeden uit de eerste helft van de vijftiende eeuw en het werk van De Roovere. Deze overeenkomsten kunnen wél worden gezien als aanwijzingen voor het bestaan van een Brugse traditie.Ga naar voetnoot(218) Een goed voorbeeld biedt de vergelijking van het omstreeks 1445 anoniem overgeleverde Lof lelye ende rose sonder doren met enkele Mariagedichten van De Roovere. De afwisseling van lange en korte verzen, het steeds herhaalde lof en veel van de gebruikte beeldspraak vinden we zowel in het anonieme gebed als bij De Roovere. Vooral met diens Ach alder gloriooste drachte zijn er diverse parallellen.Ga naar voetnoot(219) De Marialyriek van De Roovere komt evident voort uit wat er in zijn jonge jaren in Brugge werd geschreven. Ook voor veel andere gedichten moet dit hebben gegolden. Zo zien we bij De Roovere liefst zeven nieuwjaarsgedichten. Deze teksten speelden een rol bij de nieuwjaarsviering die in kringen van rederijkers een belangrijke plaats innam. Er is wel eens aangenomen dat De Roovere hiermee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan het begin staat van een traditie.Ga naar voetnoot(220) Niet toevallig blijkt echter dat juist in het Brugse Gruuthuse-handschrift enkele nieuwjaarsgedichten staan die qua toonzetting en inhoud sterk doen denken aan het werk van De Roovere.Ga naar voetnoot(221) Nieuwjaarsgedichten vinden we ook bij een tijdgenoot van De Roovere als Fransois Stoc; en hiervoor wees ik al op enkele gedichten in het Brusselse handschrift KB, II 270, waarvan Stoc er een schreef, terwijl De Roovere een van de anoniem overgeleverde teksten kan hebben geschreven. Het werk van De Roovere is niet los te zien van dat van tijdgenoten. Enkele voorbeelden mogen dit verduidelijken. Een Mariagedicht van de juist genoemd Fransois Stoc, Lof onbesmitste inwitste verhitste doergloedich, volgt in het handschrift-Van Stijevoort meteen op een gedicht van De Roovere. In beide gedichten wordt, zij het op verschillende wijze, volop gebruik gemaakt van binnenrijm. In het gedicht van Stoc rijmen de woorden binnen een vers op elkaar: Lof onbesmitste inwitste verhitste doergloedich
Lof goetste bevroetste soetste melodije
In sinnen van binnen met minnen overvloydich
Lof reyne ghemeyne fonteyne MaryeGa naar voetnoot(222)
Bij De Roovere is er minder rijm binnen één vers, maar is er tussen de verzen meer binding door het rijm. Bovendien gebruikt hij in alle strofen dezelfde rijmklanken. O inlicste reyn rose zoo confortable
Gestadich oetmoedich noyt dissoluyt
Verwinlicste der roose van Adams kable
Beradich voerhoedich salve conduytGa naar voetnoot(223)
Stoc en De Roovere wedijveren met elkaar in virtuositeit. En dat die laatste ook kan rijmen zoals Stoc in het Mariagedicht, toont hij ons in een van zijn zotte refreinen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een gaey wel fraey nisch frisch joncwijveken
Ghewrocht gecnocht wel gent int lijveken
Quam laesten met haesten ghegaen om wijnGa naar voetnoot(224)
De Roovere en Stoc zijn tijd- en stadgenoten. Afgaande op het weinige dat er van Stoc bewaard bleef, kunnen we besluiten dat De Roovere en Stoc elkaars werk vermoedelijk kenden en wellicht in onderlinge wedijver een bijdrage leverden aan de poëticale ontwikkelingen van hun tijd. Ook Hamme schreef een gedicht dat verwantschap vertoont met een gedicht van De Roovere: diens Met ongheruster herten zwaer en In de wintelcoetse vander bekender waerheit van Hamme staan in handschrift Brussel, KB, II 270.Ga naar voetnoot(225) Het zijn allebei allegorische droomgedichten. De Roovere beschrijft een beelde zoo ruut besneden met haren als borstels, met ezelsoren, een hals als van een zwaan en voeten als de poten van een beer. De antropomorfe figuur krijgt een moraliserende duiding. Wakker geworden besluit de dichter deze droom te stellene rasschelic int ghescrifte om het aan een vriend aan te bieden. Hamme baseert zich op de fabel over maag en ledematen uit de Esopet, en ook hij eindigt met een moraal. Net als De Roovere besluit ook Hamme de droom vast te leggen: dus ontspronghen zoo nam ict vooren / Dat ict wilde in gescriften stellen / Soe mochtment laten de vrienden hooren. De gedichten van De Roovere en Hamme zijn bedoeld voor de voordracht en lijken zich te richten tot een kring van goede bekenden. Hoe nauw de relatie tussen de twee dichters is geweest, laat zich slechts raden, maar de overeenkomst tussen beider gedichten doet vermoeden dat ze tot dezelfde kring behoorden. De Heilige-Geestkamer komt hiervoor wel als eerste in aanmerking. In dezelfde omgeving moeten we waarschijnlijk ook Jan Bortoen zoeken, de dichter van de rouwklacht. Het is onzeker of hij geïdentificeerd kan worden als de in 1484 overleden drukker. Toch lijkt het zinvol met deze mogelijkheid rekening te houden.Ga naar voetnoot(226) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het Brugge uit de tijd van De Roovere waren vanzelfsprekend veel meer schrijvers actief dan de nu genoemden. Een korte opsomming volstaat om dit duidelijk te maken: Jacob Vilt vertaalde de Consolatio van Boethius, Maarten schreef een liefdesbrief-op-rijm aan Tanneken, Aliamus de Groote maakte diverse mirakelspelen, Rombout de Doppere schreef een voortzetting van de Excellente cronike en waarschijnlijk ook gedichten, het clercxken Martijn schreef Van den drie blinden dansen, een bewerking van Pierre Michaults La dance aux aveugles, en verder vertaalde iemand de Histoire de Jason, schreef een onbekende dichter een lof tot Sinte Bave, dichtte iemand het refrein Hij es weildich die vruecht int zijne heeift, vertaalde iemand Le pélerinage de Jesus-Christ, enzovoort.Ga naar voetnoot(227) Maar niet alleen de Nederlandstalige literatuur was in Brugge van belang, ook de Franse letterkunde speelde er een rol. De Franse taal werd veel gebezigd in Brugse kringen waarmee De Roovere contacten onderhield. Het aandeel dat hij had in de organisatie van blijde inkomsten maakt het nauwelijks voorstelbaar dat hij geen Frans kende, al weet Eduard de Dene te melden dat hij geen enkele taal beheerste buiten zijn Vlaemsche ingheboren lanttale oft spraecke.Ga naar voetnoot(228) In elk geval vinden we in zijn werk sporen van Franse invloed, en dan moeten we niet in de eerste plaats denken aan het taalgebruik, maar aan de gebezigde versvormen. Vijf gedichten in de Rethoricale wercken worden als ballade aangeduid. En hoewel het maar de vraag is of deze opschriften aan De Roovere zijn toe te schrijven, hoe dan ook gaat het hier om gedichten die qua vorm geënt zijn op de Franse ballade.Ga naar voetnoot(229) De Roovere is niet de eerste of enige die zich in Brugge van deze vormt bedient. Vooral twee vroege refreinen, van Jan van Hulst en Gillis Onin, verraden Franse invloed.Ga naar voetnoot(230) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Evenmin is De Roovere de eerste die de rondeelvorm overneemt die in de Franse letterkunde al eerder ruime verbreiding kent (ABaAabAB) maar die reeds in de Brusselse Bliscappen met vaardigheid wordt toegepast.Ga naar voetnoot(231) Wel wijkt hij daarmee af van de rondeelvorm die rond 1400 in Brugge wordt toegepast en verder ontwikkeld door de Gruuthuse-dichters.Ga naar voetnoot(232) Het achtregelige rondeel dat De Roovere schrijft, blijkt naderhand in het Nederlands de meest gebezigde vorm. Dat De Roovere vaak vroeg was met bijzondere versvormen moge blijken uit Roovers schaeckspel ten love van Maria,Ga naar voetnoot(233) dat het vroegst bekende schaakspelgedicht is.Ga naar voetnoot(234) De ballade en het rondeel zijn overgenomen uit de Franse traditie. Maar in het werk van De Roovere zien we meer parallellen met het werk van Franstalige dichters, en lang niet altijd is duidelijk of en hoe er van beïnvloeding sprake is. Een fascinerende casus is het Mariagedicht van De Roovere waarin de vijf opeenvolgende strofen beginnen met de letters maria.Ga naar voetnoot(235) Precies zo'n gedicht kennen we van Jean Molinet, Bourgondisch hofdichter en chroniqueur die Brugge wel eens bezocht zal hebben.Ga naar voetnoot(236) Het door De Roovere en Molinet gebezigde procédé is lang voordien bekend uit het Latijn, en beide dichters kunnen het, onafhankelijk van elkaar, daaraan ontleend hebben. Maar ook kunnen directe of indirecte contacten tussen de bijna-tijdgenoten een rol hebben gespeeld, en daarbij staat geenszins vast dat Molinet de gevende partij is geweest. Hij was jonger dan De Roovere, zijn voornaamste literaire activiteit dateert van na de dood van De Roovere,Ga naar voetnoot(237) en - niet onbelangrijk - het heeft er alle schijn van dat Molinet op zijn minst een elementaire kennis had van de Nederlandse taal. Herhaaldelijk maakt hij gebruik van aan het Nederlands ontleende woorden.Ga naar voetnoot(238) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mogelijke verbinding met Molinet is maar een van de vele die van belang geweest kunnen zijn. Zelfs als we aannemen dat De Roovere betrekkelijk honkvast was, is hij volop in de gelegenheid geweest met vele collega-dichters en -chroniqueurs in contact te komen. Het was in Brugge een komen en gaan van vorsten en edellieden met in hun gevolg vaak met naam bekende auteurs. Hoogtepunt vormden de huwelijksfeesten voor Karel de Stoute en Margareta van York. De hofdichter Olivier de la Marche bekleedde hierbij een belangrijke functie, terwijl ook De Roovere een groot aandeel had in de organisatie van feestelijkheden. Niet toevallig zijn de bewaarde beschrijvingen door La Marche en De Roovere twee van de uitvoerigste. We zien in het werk van De Roovere diverse parallellen met het werk van Franstalige tijdgenoten. Behalve formele, waarvan er hiervoor enkele zijn genoemd, zijn er ook inhoudelijke parallellen. De karakterisering door Dupire 1932 van Molinets oeuvre - ‘c'est aussi une sympathie profonde pour les petites gens, en même temps que l'horreur des batailles et l'amour fervent de la paix’ - geldt in grote lijnen ook voor het oeuvre van De Roovere.Ga naar voetnoot(239) De vele contacten rond het Bourgondische hof kunnen daarbij van belang zijn geweest.
Op grond van de gegevens die zijn werk ons biedt, lijkt het mogelijk nogal wat aan de weet te komen over De Roovere. Zijn plaats in de letterkunde is goed te bepalen, en ook zijn sociale en maatschappelijke positie is nauwkeuriger vast te stellen dan voorheen wel gebeurde. Door Mak werd Anthonis de Roovere afgeschilderd als een verschoppeling, een arme ambachtsman die de verbittering over het onrecht dat hij zich dagelijks ziet voltrekken (en dat misschien ook hemzelf is aangedaan) tot uiting laat komen in zijn gedichten.Ga naar voetnoot(240) Mak zet zich daarmee sterk af tegen het beeld dat werd geschilderd door Van 't Hoog die De Roovere tot stadsbouwmeester maakt, een persoon met veel aanzien.Ga naar voetnoot(241) De typering van beiden is maar zeer ten dele gebaseerd op een grondige bestudering van de historische aanwijzingen voor de sociale plaatsbepaling van De Roovere. Dit is wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter hand genomen door Viaene, die in enkele artikelen, verschenen in de jaren 1959-1963, belangrijke gegevens heeft aangedragen met betrekking tot de historische situering van enkele gedichten en de toekenning aan De Roovere van een jaargeld.Ga naar voetnoot(242) Hij schetst het beeld van een dichter die in nauw contact staat met de stedelijke elite, hoewel niet duidelijk wordt in hoeverre hij daar zelf toe behoorde. Het meest volledige beeld geeft D. Geirnaert in een artikel uit 1982 met als titel ‘De Roovere gedocumenteerd: feiten rond leven en werk.’Ga naar voetnoot(243) De Roovere komt hieruit naar voren als iemand die in contact stond met talrijke vooraanstaande Bruggelingen. Geirnaert wijst bijvoorbeeld op de personen met wie hij samenwerkte bij blijde inkomsten: Anthuenis Goossins, Pieter van Bouchoutte en Colaert d'Ault.Ga naar voetnoot(244) In vergelijking met hen lijkt De Roovere een lagere tree op de sociale ladder in te nemen. Hij was, anders dan de drie genoemden en vele anderen met wie De Roovere meermalen te maken had, geen lid van het Gilde van de Droge Boom.Ga naar voetnoot(245) En al was hij, als we De Dene mogen vertrouwen, vry metselaer, dat wil zeggen geen knecht maar eigen baas, hij was zeker geen vermogend bouwondernemer, zoals Anthuenis Goossins.Ga naar voetnoot(246) De Roovere verwierf zich faam als dichter, en dàt bracht hem in contact met de hoge heren en vrouwen. Om de aard van die contacten enig reliëf te geven wil ik kort stilstaan bij drie personen die van bijzonder belang kunnen zijn geweest: Jan de Baenst, Pieter van Muelenbeke en Lodewijk van Gruuthuse. Ridder Jan de Baenst, heer van Sint Joris, en telg uit een illuster geslacht dat sinds het einde van de veertiende eeuw een belangrijke rol speelde in het bestuur van Brugge en het Brugse Vrije, heeft in 1466 bemiddeld bij de verlening aan De Roovere van het jaargeld. Jan de Baenst heeft het stadsbestuur, tijdens de vergadering op 18 februari 1466, gewezen op de grote verdiensten van De Roovere. De Baenst moet grote belangstelling hebben gehad voor de letterkunde en hij droeg die in het Nederlands een warm hart toe. Zo liet hij de in 1475 voltooide Middelnederlandse vertaling van de Cité des dames | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervaardigen. Of De Roovere hierbij betrokken is geweest, moet toekomstig onderzoek uitwijzen. Misschien is het ook niet zo'n gekke gedachte om in hem de notabelen poorter te zien waarover De Dene spreekt, dije metten selven Roovere seer familiaer was ende dickwijls frequenterende,Ga naar voetnoot(247) en wiens handschrift door De Dene werd gebruikt bij het samenstellen van de Rethoricale wercken. Een belangwekkende figuur lijkt ook Pieter van Muelenbeke te zijn geweest. Viaene wees er reeds op dat Van Muelenbeke een van de zes gecommiteerden was die door De Roovere worden geprezen in het Nieuwe jaer van Brugghe uit 1480. In datzelfde jaar overlijdt Van Muelenbeke. Zijn graf wordt afgedekt met een koperen grafplaat, die nog wordt bewaard in het Sint-Janshospitaal. Hierop staat een retoricaal gedicht dat sterk doet denken aan gedichten van De Roovere (vooral die in de Excellente cronike) en de tekst wordt dan ook wel voor zijn werk gehouden.Ga naar voetnoot(248) Als er daadwerkelijk een nauwe relatie heeft bestaan tussen De Roovere en Van Muelenbeke kan dit van belang zijn voor de bepaling van De Rooveres plaats in het Brugse literaire landschap. Van Muelenbeke was namelijk op 18 december 1474 als dismeester van de Onze-Lieve-Vrouwekerk betrokken bij een overeenkomst met Colaert en Pieter De Labye, die waarschijnlijk kort tevoren De Drie Santinnen hadden opgericht, de tweede Brugse rederijkerskamer.Ga naar voetnoot(249) Hoever de betrokkenheid van Van Muelenbeke bij deze kamer strekte is vooralsnog onbekend. Toch lijkt het de moeite waard ons af te vragen of De Roovere misschien op enigerlei wijze betrokken is geweest bij deze nieuwe rederijkerskamer. Interessant detail hierbij is dat De Roovere in 1474 een mirakelspel schrijft en opvoert voor het Gilde van Onze-Lieve-Vrouwe van de Sneeuw dat was verbonden aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk.Ga naar voetnoot(250) Er zijn namelijk aanwijzingen die doen vermoeden dat De Drie Santinnen is voortgekomen uit de Mariabroederschap.Ga naar voetnoot(251) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Muelenbeke was, voor zover waarneembaar, primair betrokken bij de Nederlandstalige literatuur. Anders ligt dat bij Lodewijk van Gruuthuse, wiens bibliotheek voor een belangrijk deel is gevuld met boeken in de Franse taal.Ga naar voetnoot(252) Hieronder waren exemplaren met recente teksten van rhetoriqueurs als Molinet, Michault, Taillevent en Chastellain.Ga naar voetnoot(253) In hoeverre deze teksten beschikbaar waren voor Brugse rederijkers, weten we niet. Toch zouden we kunnen denken dat, net als in vroeger tijden, edellieden dichters behulpzaam waren bij het verwerven van teksten. Deze gedachte wordt des te interessanter wanneer we zien dat de relatie tussen Lodewijk van Gruuthuse en Brugse rederijkers goed moet zijn geweest. In 1466 bepaalde Lodewijk dat de Heilige-Geestkamer kon beschikken over twee altaren in de familiekapel van de Gruuthuses in het Carmelietenklooster.Ga naar voetnoot(254) Hiermee werd een reeds lang bestaande situatie geformaliseerd. Al vanaf 1426 was de kapel in gebruik bij een dichtersgezelschap dat de voorloper was van de in 1428 opgerichte Heilige-Geestkamer. De veronderstelling dat de rederijkerskamer mede is opgericht door de Gruuthuse-dichter Jan van Hulst en de constatering dat de familie Gruuthuse sinds jaren her goede contacten onderhield met de Heilige-Geestkamer en haar voorloper(s) biedt een goede verklaring voor de aanwezigheid van het Gruuthuse-handschrift in de bibliotheek van Lodewijk. Hoe innig de relatie tussen Brugse rederijkers en Lodewijk van Gruuthuse is geweest weten we niet. Maar in het Refereyn van berouwe, een gebed tot God van Anthonis de Roovere, vinden we een frase die veelbetekenend kan zijn. Aan het slot van de derde strofe, vlak voor de prince, staat Ontfermt mijns dan, meer is in dy.Ga naar voetnoot(255) De tweede helft van dit vers is een licht variante lezing van het devies van Lodewijk van Gruuthuse (Plus est en vous of, in het Nederlands, Meer es in hu). De dichter lijkt hier een revérence te maken naar de beschermer van het rederijkersgezelschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitDe letterkundige produktie van De Roovere is door en door Brugs van karakter. Ze is geworteld in de Vlaamse literatuur, maar ook in sterke mate beïnvloed door contacten met Franstalige letterkunde. En hoezeer De Roovere in enkele van zijn gedichten dan ook compassie toont met arme sloebers,Ga naar voetnoot(256) hij lijkt zeker een goede verstandhouding te hebben gehad met de adel en met kringen rond de Brugse magistraat. Uit studie van de bronnen met De Rooveres werk kunnen we veel leren over de verspreiding van dat werk en daarmee over De Rooveres roem. Ook leren we veel over achtergronden van de teksten en over de sfeer van onderlinge wedijver die zo'n voorname rol moet hebben gespeeld binnen de rederijkerij. Wat de bronnen óók vertellen is dat wereldlijke teksten slechts een geringe plaats innemen in het bewaard gebleven oeuvre van De Roovere, al is dan het wél bewaarde van hoog niveau.Ga naar voetnoot(257) En hoewel de overlevering misschien een enigszins vertekenend beeld geeft, heeft toch waarschijnlijk de geestelijke lyriek voor De Roovere prioriteit gehad. De vijftiende eeuw was een vrome eeuw, waarin de grootste kunstenaars hun beste krachten gaven voor de vervaardiging van kunstwerken met godsdienstige thema's en onderwerpen. De maatschappelijke en culturele elite deed zich graag zeer devoot voor, en spendeerde hiertoe grote sommen geld. En de overheid voerde een bewuste politiek om beoefening van vroomheid te stimuleren. Een mooi voorbeeld vormen de Marialoven die vanaf 1480 worden gehouden op de Burg bij Sint-Donaas te Brugge.Ga naar voetnoot(258) In de maand mei, tijdens de Brugghemaerct, wordt tien dagen lang elke avond een Marialof ende Salve gezongen. De stad Brugge betaalt Aliamus de Groote, die lid was van de Heilige-Geestkamer, voor de door hem verrichte diensten. Het was de bedoeling van de autoriteiten dat deze overheidsbemoeienis zou leiden tot particulier initiatief: ende dit ten dien hende dat eenighe goede devote persoonen te bet cause zouden moghen hebben tvoors. salve daghelicx te contynueirne ende daer naer ervelic te besettene.Ga naar voetnoot(259) Deze aanzet heeft een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
succesvol vervolg gehad, zoals we kunnen lezen in de Excellente cronike van Vlaenderen, die het gebruik laat beginnen in 1481: Item in desen selven somere begonstmen eerst te singhene tsinte Donaes onser vrauwen lof alle avende, ghelijcment noch daghelicx continueirt. Ende men beyaert in tgheluyt eerment gaet doen, mede ghedaen sijnde so slaet men die bedeclocke. Ende sichtent dier tijt eest voort en voort ghecommen datment nu doet in alle die prochye kercken binnen Brugge. Ter eeren van Gode moetet sijn ende sijnder ghebenedyder moeder Maria. Amen.Ga naar voetnoot(260) Het oeuvre van De Roovere, met alle nadruk op vroomheid, deugdzaamheid en aandacht voor minderbedeelden, sluit hier goed bij aan, en het is niet geheel ondenkbaar dat de toekenning van het jaargeld deel uitmaakte van dezelfde politiek als waartoe ook de instelling van het Marialof behoorde. We mogen De Roovere zien als woordvoerder van een ‘vroomheidsoffensief’, dat misschien wel het belangrijkste cultuurpolitieke wapenfeit was in de stedelijke samenleving van de vijftiende eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NaschriftOp de valreep, toen dit artikel al vrijwel bij de drukker lag, werd ik door de kunsthistorica mw. drs. Anne-Margreet As-Vijvers (Universiteit van Amsterdam) geattendeerd op twee berijmde gebeden in een handschrift in Neuchâtel (Bibliothèque Publique et Universitaire, A.F.A.28). Een van de gebeden heeft als opschrift Dit es Salve Regina van ons vrauwe in Vlaemsche en begint met Ontfaermeghe conighinne hu groeten wy. Het gaat hier om een tekst van De Roovere (vgl. Mak 1955, 150), de enig bekende die in een gebeden- of getijdenboek bewaard is gebleven. Het verluchte gebedenboek bevat Latijnse, Franse en Nederlandse teksten, lijkt afkomstig uit West-Vlaanderen en dateert van omstreeks 1500. Deze bron biedt ons van de Salve regina-vertaling een redactie die dichter staat bij de tekst zoals De Roovere heeft geschreven dan de eerder bekende redactie in de Rethoricale wercken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1: Gedichten van Anthonis de RoovereIn deze bijlage zijn alle gedichten opgenomen die, terecht of ten onrechte, aan Anthonis de Roovere werden toegeschreven in het moderne letterkundige onderzoek, met uitzondering van twee categorieën. De korte spreukachtige gedichten die in de Rethoricale wercken zijn opgenomen als Noteert, en die voor een deel vermoedelijk niet van De Roovere zijn, ontbreken hier. Elders zullen ze worden besproken in een bijdrage van mijn hand getiteld ‘De poëziebundel van Jacob van Malen.’ Tevens ontbreken de retoricale gedichten in de Excellente cronike van Vlaenderen. Deze gedichten zijn vrijwel alle wel door De Roovere geschreven. Ook hieraan hoop ik een afzonderlijke bijdrage te wijden. Een gedeeltelijk overzicht biedt Van 't Hoog 1918, 253-257.
In onderstaande bijlage zijn vier categorieën te onderscheiden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Gedichten van Anthonis de Roovere in de editie Mak 1955
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Door Mak 1955 verworpen of anderszins niet opgenomen en zeker of waarschijnlijk van De Roovere
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C Toeschrijving aan De Roovere onzeker, wel afkomstig uit diens omgeving
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D Aan De Roovere toegeschreven maar (vrijwel) zeker niet van zijn hand
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RegisterIncipit
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stokregel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Titel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie1. Primaire bronnenl.a Handschriften [de lokalisering en datering hebben betrekking op het gedeelte van het handschrift dat hiervoor ter sprake komt]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.b Drukken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Secundaire bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|