en gebruikscontext van dit werk te reconstrueren. Dit artikel ligt in het verlengde van Oostermans proefschrift De gratie van het gebed. Overlevering en functie van Middelnederlandse berijmde gebeden (Amsterdam, 1995), waarin de aandacht van de onderzoeker naar het vijftiende-eeuwse Brugge als belangrijkste productiecentrum van getijdenboeken en berijmde gebeden werd gevoerd en daarmee ook naar de vroege rederijkerij aldaar. De jonge doctor staat met zijn belangstelling voor de rederijkers niet alleen. In het Ten Geleide van het vorige Jaarboek werd reeds op de groeiende aandacht voor de rederijkers in recent promotie-onderzoek gealludeerd. Gedacht was daarbij onder meer aan de volgende, hier alsnog ter adstructie meegedeelde proefschriften die de laatste tien jaar zijn verschenen en die, direct of indirect, voor de rederijkersstudie belangrijk zijn: W.N.M. Hüsken, Noyt meerder vreucht. Compositie en structuur van het komische toneel in de Nederlanden voor de Renaissance, Deventer, 1987; R.J. Resoort, Een schoone historie vander borchgravinne van Vergi. Onderzoek naar de intentie en
gebruikssfeer van een zestiendeeeuwse prozaroman, Hilversum, 1988; Piet Visser, Broeders in de Geest. De doopsgezinde bijdragen van Dierick en Jan Philipsz. Schabaelje tot de Nederlandse stichtelijke literatuur in de zeventiende eeuw, Deventer, 1988; P. Pikhaus, Het tafelspel bij de rederijkers, Gent, 1988-89; J.E. van Gijsen, Liefde, Kosmos en Verbeelding. Mensen wereldbeeld in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen, Groningen, 1989; P.J.A. Franssen, Tussen tekst en publiek. Jan van Doesborch, drukker-uitgever en literator te Antwerpen en Utrecht in de eerste helft van de zestiende eeuw, Amsterdam, 1990; P.F.J.M. Eligh, In wisselend perspectief. Bijdragen tot een cultuurhistorische benadering van Mariken van Nieumeghen, Den Bosch, 1991; A.C.G. Fleurkens, Stichtelijke lust. De toneelspelen van D.V Coornhert (1522-1590) als middelen tot het geven van morele instructie, Hilversum, 1994; Abraham Maljaars, Het Wilhelmus: auteurschap, datering en strekking. Een kritische toetsing en nieuwe interpretatie, Kampen, 1996; Mireille Vinck-Van Caekenberghe, Een onderzoek naar het leven, het werk en de literaire opvattingen van Cornelis van Ghistele (1510/11-1573), rederijker en humanist, Gent, 1996; Saskia Raue, Een nauwsluitend keurs: aard en betekenis van Den triumphe ende 't palleersel van den vrouwen (1514), Amsterdam, 1996; Jan Willem Bonda, De meerstemmige Nederlandse liederen van de vijftiende en zestiende eeuw, Hilversum, 1996 en B.A.M. Ramakers, Toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen Middeleeuwen en Moderne Tijd, Amsterdam, 1996.