Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1989-1990
(1993)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Rederijkersgedichten voor het Patroonfeest van de Brugse Gilde van St.-Sebastiaan in 1606 door W.L. BraekmanDe eerbiedwaardige gilde van de Brugse handboogschutters, de archiers van St.-Sebastiaan, bestond zeker reeds in de vroege veertiende eeuw. Sinds die lang vervlogen tijden heeft ze met wisselende periodes van bloei, stagnatie of verval de eeuwen getrotseerd, tot op heden toe. Het archief van de ‘aerdchiers binnen de stede van Brugghe’ is zeer goed bewaard en heeft als bron gediend voor gedetailleerde studies die aan deze eeuwenoude gilde zijn gewijdGa naar voetnoot(1). Naar oeroude geplogenheid vierde de Gilde ieder jaar in januari het feest van haar patroon, Sint-Sebastiaan, die ook als een van de pestheiligen een stevige reputatie had opgebouwd. Dit patroonfeest had - zoals ieder jaar - ook in 1606 plaats. Het is dit feest dat de aanleiding is geweest tot het dichten van een lied en een refrein die beide van eenzelfde, helaas anoniem gebleven Brugse rederijker afkomstig zijn. De auteur was wellicht zelf ook lid van de vermaarde gilde, zoals die andere Brugse rederijker, Cornelis Everaert, een halve eeuw vroeger. Beide teksten zijn tot nu toe onopgemerkt gebleven. Ze worden bewaard in hs. 914 van de Gentse Universiteitsbibliotheek. Dit papieren manuscript in klein-kwartoformaat telt nu nog tweeënzestig bladenGa naar voetnoot(2). Het werd geschreven door twee of drie handen die alle uit de zeventiende eeuw dateren. De teksten die hier onze aandacht krijgen (fols. 1-3r), zijn geschreven in eenzelfde hand die ook nog enkele minneliederen schreef (fols. 4-10 en 59v-62r). Ze zijn alle gedateerd 1606 of 1607. Onderaan bij het laatste lied (fol. 61) kwam wellicht de auteursnaam voor, | |
[pagina 186]
| |
maar precies dit deel van het blad werd weggescheurd, zodat de naam van de schrijver ons voor altijd onthouden blijft. De rest van het handschrift, geschreven in één of twee andere handen, omvat ‘Eenen spyeghel der gheestelycke conuersatie...’, een soort catechismus in vraag- en antwoordvorm over de eigenschappen en de verplichtingen van ‘eenen goeden relygieus’ (fols. llv-13v), samen met een aantal minneliederen en geestelijke zangen, ook naar aanleiding van mensen die in het klooster traden. Verder is er een profetie en een paar religieuze traktaten in proza, vooral het uitvoerige ‘Den wech tot de salicheydt’ (fols. 28r-54r) waarvan het begin ontbreekt. De inhoud van het manuscript is van die aard dat men sterk kan vermoeden dat de onbekende rederijker zelf een religieus geweest is die ofwel actief lid was van de schuttersgilde of er althans b.v. als proost, nauwe banden mee heeft onderhouden. Het eerste gedicht dat op het patroonfeest van de Gilde in 1606 betrekking heeft, telt vijf strofen van elk acht verzen, waarvan de laatste strofe voorafgegaan is door het woord ‘Prince’. Daar elke strofe eindigt met eenzelfde vers, een soort stok, en ook wegens het ingewikkeld rijmschema is dit lied wel uit de pen van een rederijker gevloeid. Het lied-karakter van wat zich reeds in de titel als een ‘Een nieu liedt’ aandient, wordt nog beklemtoond door de vermelding van een ‘voys’ of zangwijze: ‘Cupido god, cleen venus kindt’. Dit lied, dat gezongen diende te worden op een wijs die mij niet van elders bekend is, werd geschreven voor het feest dat in 1606 plaats had op 20 januari en zingt de lof van de patroonheilige van de Gilde. Het refrein met als stok: ‘Lof(t) Sinte Sebastiaen, onsen patroon verheven’, telt drie strofen van zestien verzen, gevolgd door een ‘Prince’ van vijftien. Het is echter zeer waarschijnlijk dat in de laatste strofe een vers ontbreekt (tussen v. 55 en 56). De literaire kwaliteit is middelmatig en bovendien is de tekst nogal corrupt overgeleverd. In de tweede strofe is een vers (v. 23) wellicht onvolledig en naast het zoëven gesignaleerde ontbreken van een vers in de ‘Prince’, is er ook wat verkeerd gelopen met de verzen 59 en 60. Misschien moeten deze twee als één enkel vers worden gelezen, wat dan zou betekenen dat er tussen v. 55 en 56 niet één maar twee verzen zijn weggevallen. Ook de spelling van sommige woorden getuigt van slordigheid, zoals uit de aantekeningen zal blijken. De juiste lezing werd zoveel | |
[pagina 187]
| |
mogelijk hersteld. Men mag echter aannemen dat in de spelling van de vele eigennamen ook hier en daar wat misgelopen is, maar dit is moeilijk te achterhalen om redenen die hierna nog ter sprake komen. Te oordelen naar de titel en de stok is dit refrein een lofzang op de heilige St.-Sebastiaan. In feite is het echter vooral een opsomming van een groot aantal leden die op het feest van ‘thanboghe’ in januari 1606 aanwezig waren. Niet minder dan achtendertig persoonsnamen worden genoemd. Alhoewel men allicht mag aannemen dat al die personen lid waren van de eerbiedwaardige Gilde, is het zonderling te moeten vaststellen dat slechts de helft ervan weer te vinden zijn in de annalen van de ‘archiers’, zoals die jaar na jaar werden opgetekendGa naar voetnoot(3). Omgekeerd is het ook zo dat enkele tientallen schutters, waarvan we dank zij de jaarboeken weten dat ze ingeschreven leden waren, niet in het refrein ter sprake worden gebracht. Dit is een van de merkwaardige aspecten van dit refrein en een verklaring ervan heb ik niet kunnen vinden. Waren op het feest ook een aantal niet-leden aanwezig die voor die dag als gasten waren uitgenodigd? Dit lijkt mogelijk, ware het niet dat in de tekst zelf aan de genoemde personen gerefereerd wordt als ‘alle goede Gildebroeders... die in tgilde der andboghe zyt ghescreuen’ (vv. 29-30)! Dit is trouwens niet de enige opvallende bijzonderheid in onze tekst. Inderdaad, boven de titel is door dezelfde hand duidelijk het jaartal 1606 geplaatst en ook boven het onmiddellijk eraan voorafgaande en reeds vermelde ‘nieu liedt’ is dit het geval. Het refrein heeft dus zonder twijfel betrekking op het patroonfeest dat op 20 januari 1606 plaats had. Een paar dagen vóór dit feest, nl. op 15, 16 en 17 januari hadden de gildebroeders reeds een vergadering belegd om in de vervanging te voorzien van de wellicht enige weken vroeger overleden hoofdman, Jan Breydel. Als nieuwe hoofdman was dan de zevenendertigjarige Adolph van Maldeghem gekozen, die tevens burgemeester van Brugge wasGa naar voetnoot(4) en heer van Leyschot. Het wekt dan ook grote verwondering dat in het refrein de inmiddels overleden en reeds vervangen Jan Breydel nog steeds als hoofd- | |
[pagina 188]
| |
man wordt genoemd en dat er bovendien in de tekst met geen woord over Adolph van Maldeghem wordt gerept. ‘Dheer Jan Breydele, onsen hooftman bequame’ (v. 10) wordt als aanwezig vermeld! Hoe kan men verklaren dat de auteur niet geweten blijkt te hebben dat Jan Breydel gestorven was en reeds vervangen door een nieuwe hoofdman, die precies op de twintigste januari 1606 voor het eerst in zijn nieuwe functie het patroonfeest voorzat?
Ook hier moet ik het antwoord schuldig blijven.
De beide teksten, het lied en het refrein, - vooral het laatste - roepen dus vraagtekens op en verdienen ook daarom onder de aandacht gebracht te wordenGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 189]
| |
Een nieu liedt ter eeren sinte Sebastiaen, patroon der gilde vanden handtbooghe binnen Brugghe.vp den voys: Cupido god, cleen venus kindt.
Broeders die hier nu zyt vergaert,
En dat om tsamen vruecht vermeeren
Bid god den heere, diet al bewaert,
Dat hij wil wysheit tonswaert keeren,
5[regelnummer]
Op dat wy moghen singhen leeren
Een lied vut liefden onbelaen,Ga naar voetnoot6
Om [te] segghe[n], ons patroon ter eeren,
Lof, heyligh Sinte Sebastiaen.
Laet ons al tsamen singhe[n] lof
10[regelnummer]
Sebastiaen, Gods vrindt ghetrauwe,
Die hier vergadert zyn in thofGa naar voetnoot11
Me den twintichste dach in lauwe.Ga naar voetnoot12
Dus, wie dat tzy, kindt, man of vrau[we],
Sinct al, duer liefde wis beraen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Soo wel in weelde als in rauwe,
Lof, heylich Sinte Sebastiaen.
Wy moghen hier verclaren wel
Sebastiaen lof talle tyden,
Met soete sanck en snaren spel,
20[regelnummer]
Op dat hy ons mach bevriden
Van peste ende vyandt bestriden,Ga naar voetnoot21
Door zyn ghebet aen god ghedaen.
Dus wilt elck singhen sonder myden:Ga naar voetnoot23
Lof, heylich Sinte Sebastiaen.
| |
[pagina 190]
| |
25[regelnummer]
Sebastiaen die mach voorwaer,
Van ons wel lof zy[n] toeghescreuen,
Want als oprecht cristen dienaer
Heeft hy ghewandelt hier beneuen,Ga naar voetnoot28
Waer voor[e]n hy het eewech leuenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Van god almachtich heeft onfaen.
Dus sinct met stemme opgheheuen:Ga naar voetnoot31
Lof, heylich Sinte Sebastiaen.Ga naar voetnoot32
Prince
Lof, patroon, lof, prince gent,Ga naar voetnoot33
Vut edel gheslachte ghepresen,
35[regelnummer]
Die hebt gheleden groot torment
Als ghy met boyen laegt gheslegen.Ga naar voetnoot36
Met pylen waert ghy zeer doorschoten
Om dat ghy god niet en wilde afgaen
Dus sinct elk duer liefde wtgheco[r]enGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Lof, heylich Sinte Sebastiaen.Ga naar voetnoot40
| |
[pagina 191]
| |
Referein ter eeren van Sinte Sebastiaen
Compt nu al in thanboghe hof te Brugghe binnen,
Die Sinte Sebastiaen, ons patroon, beminnen,
Compt roerd v vinnen om vruecht vermeren,Ga naar voetnoot3
Wilt druck van v keeren,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Compt die begheren met dhanboghe pris te winnen,
Stelt dogh te werck v leden ende v zinnen,
Ende wilt beginnen lof te spreken leeren,
Sebastiaen ter eeren.
Compt, ghy noble artchieren, goet jonstighe eer[e]n,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dheer Jan Breydle, onsen hooftman bequame,
Compt Niclaies Dubois, Jan Borey, zonder verbeen,Ga naar voetnoot11
Met de Spaes en Zatelet, ons zeer anghename,Ga naar voetnoot12
Compt Pieter Cornelis met Jan Heine tsamen,
Ende Andries Coorne, die ons noeynt heeft begheuen,
15[regelnummer]
Compt, segt hier in thof, niemandt hem en schame:Ga naar voetnoot15
Loft Sinte Sebastiaen, onsen patroon vergeuen!Ga naar voetnoot16
Compt in thof, ghy die in schieten zyt constenaren,
Denys Vinsoen met v corretten ende standaren,Ga naar voetnoot18
Doet de ryelanden vergaren, mach[t] eensins wesen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Om trecken der boghe pesen.
Compt Michiel Verbrugge, wilt gheen arbeyd sparen,Ga naar voetnoot21
Compt vut Wakune, doet an goed heeren deez anarenGa naar voetnoot22
Weest al goet dienaren,Ga naar voetnoot23
Ghy zult syn ghepresen
25[regelnummer]
Compt Andries Boene, helpt Sebastiaen lof lesen,
Met Jan Bromme en de stomme Jacques Malbranc.
| |
[pagina 192]
| |
Compt Musschaert met Adriaen, vut den Houc gheresen,Ga naar voetnoot27
Ende Gillis de Tonghe met Oleuier Steelandt.
Compt alle goede Gildebroeders van elck cant,
30[regelnummer]
Die in tgilde der andboghe zyt ghescreuen.
Compt Anthone de Jaghere, legt der liefde bant,Ga naar voetnoot31
Loft Sinte Sebastiaen, onsen patron vergeuen!
Compt oock ten hooue alle ghy jonghe gheesten,
Ryk ende aerme, minste met den meesten,
35[regelnummer]
Gilles de Keyster ten eerste, met Valentin de Clerc,
Compt neerstich in twerck.
Jacques Daucy, Jan Schapelinck, comp[t] ter desen,Ga naar voetnoot37
Gillame ende Jan Nollet compt oock v waert weesen,Ga naar voetnoot38
Smakt der consten keesten ten oue in[t] perck,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Compt fray ende stereck.
Boudewyn Bultinck en Reyn Verplanck comp[t] aestich [te] werc,
Met Jaques Odol compt naer thof nu sonderlinghe.Ga naar voetnoot42
Lenaer Rycx, Gillis de Rudder, roerd oock uwen vlerck,Ga naar voetnoot43
Om in thof commen lof sprecken oft singhen.
45[regelnummer]
Compt Arnout Lotaur, wilt Rasel Vlaminck ooc bringhen.
Int thanboge hof vrilick ende sonder sneuen,Ga naar voetnoot46
Om daer tsamen te segghen voor al dinghen:
Lof Sinte Sebastiaen, onsen patroon verheuen!
Prince
Compt ooc al ten houe, tsy coninc, ooc pr[i]nce idoon,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Om lof te spreken Sebastiaen, onsen patroon,
Reyst te elcke sesoon, compt sonder murmuratie,Ga naar voetnoot51
Naer tof, die hebt statie.Ga naar voetnoot52
| |
[pagina 193]
| |
Eerlicke helpt ons spannen de boeghen,Ga naar voetnoot53
Louis Fools, Jan Broue, laet v niet zeer noon,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
In thof zeere schoon compt tonser consolatie
En bidden dat zy ons bescheermen vander peste.Ga naar voetnoot56
Meester Maerte zyt mild, compt, tis v vonte,Ga naar voetnoot57
Gheefter condemnatie ouer die maken queste.Ga naar voetnoot58
Compt Andries Aerts, jaeght den loosen vos
60[regelnummer]
Vt den nesten.
Compt Pauwels vanden Steene, doet v reelder beuenGa naar voetnoot61
Matheus Vermuelne, Pieter Toers, seg met de reste:
Lof Sinte Sebastiaen, onsen patroon vergeuen!Ga naar voetnoot63
|
|