Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1989-1990
(1993)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Een nieuw liedekenGa naar margenoot+ghemaeckt door Johan Wtenhove, ende gaet op de wijse vant Liet vanden Coninck van Denemarcke, O radt van avontueren, of Van vier Christenen, verbrant binnen Liere in Brabant. Wen Godt Eduwaert den vromenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1
om onser ondanckbaerheytGa naar voetnoot2
van Enghelant hadde ghenomenGa naar voetnoot3
met droeffenis der Christenheyt,
5[regelnummer]
so heeft sich tsamen vondenGa naar voetnoot5
der Duytscher ghemeynten raetGa naar voetnoot6
binnen der stadt van Londen
om der kercken dienst ongheschondenGa naar voetnoot8
elders te brenghen in staet.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Ter dier tijt nae rijp verclarenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot10
quemen wy over in een verstant
om met den hoop te varenGa naar voetnoot12
al naer Denemercker lant,
want hoe wel wy wel wistenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
haerder leeringhe onderscheyt,Ga naar voetnoot15
nochtans wy ons voor swaer twistenGa naar voetnoot16
besorchden ons oock niet voor listenGa naar voetnoot17
om des koninghes vromicheyt,Ga naar voetnoot18
| |
[pagina 96]
| |
En zijn soo int schip ghetredenGa naar margenoot+
20[regelnummer]
met Alasco, den vromen Gods knecht,Ga naar voetnoot20
Fransoysen en Walen mede,
oock Enghelsche en Schotten rechtGa naar voetnoot22
te Gravezande an de stede,Ga naar voetnoot23
daer ons veel broeders bereyt
25[regelnummer]
om volghen wtgheleyt deden,
waer sy voor ons hebben ghebeden
und in dafscheyden gheschreyt.Ga naar voetnoot27
Nu doen wy schoon int meer quemen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot28
hadden wy menighen harden reyGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
duer winden onbequameGa naar voetnoot30
en stormen swaer menegherley,
op Noorwegh tweemael versteken,Ga naar voetnoot32
niet sonder perijckel groot,
in allerley ghebrekenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
des honghers en commers ghestekenGa naar voetnoot35
langhe tijt schier totter doot.
Hier wt de Noorweechsche klippenGa naar margenoot+
heeft ons Godt ten eynde bevrijt,
waer van hem therte ende lippen
40[regelnummer]
lof schuldich zijn teeuwigher tijt,
dat nae druck menegherhandeGa naar voetnoot41
den dry ende veertichsten nacht
al sonder schade oft schande
hy ons allen soo bracht te lande,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
daer wy noyt op hadden ghedacht.
| |
[pagina 97]
| |
Ontrent neghemael twintich hoofden,Ga naar margenoot+
onder wijf, kindt ende man,Ga naar voetnoot47
die al rechtsins gheloofden,Ga naar voetnoot48
te Helsenuer quemen wy anGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
en reysden strackxs nae deersameGa naar voetnoot50
konincklicke majesteyt,Ga naar voetnoot51
die drie die hier staen met namenGa naar voetnoot52
om dry ghemeynten tho beramenGa naar voetnoot53
nae des Heeren woorts reynicheyt.
55[regelnummer]
Vven wy nu te Coldin quemen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot55
daer de coninck was present,
onsen heesch maeckten wy eerst tsamenGa naar voetnoot57
zijnen predicker Paulo bekent,Ga naar voetnoot58
welck ons veel toesechs dede
60[regelnummer]
van zijnder hulpe onbedeckt,Ga naar voetnoot60
maer volchde Judas' sedenGa naar voetnoot61
end heeft ons seer hardt bestredenGa naar voetnoot62
en den prins teghen ons verweckt.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot63
In sulcker standt die prelatenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
hebben den goeden koninck ghebracht,Ga naar margenoot+
dat wy tlant moesten verlaten
strackxs, onghehoort, sonder verdrach,Ga naar voetnoot67
als ons ander broeders medeGa naar voetnoot68
| |
[pagina 98]
| |
in tmidden des winters swaer
70[regelnummer]
wech moesten oock opter stede.Ga naar voetnoot70
Daer en hilp gheen gheschrey noch ghebede
des ellendeghen hoops voor haer.Ga naar voetnoot72
Up Wysmaer van KoppenhavenGa naar voetnoot73
toghen sy end in domligghende baenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
in den bevrosen haven
van colde schier alle vergaen,
daer sy den MennonitenGa naar voetnoot77
door Mycrons strijt hebben ghedaen,Ga naar voetnoot78
oock den Capernaiten,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
die niet doen dan schelden en bijten
und derven int licht niet gaen.Ga naar voetnoot81
Soo zijn wy van dat gheweste,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot82
den hoop ons ghecomen by,Ga naar voetnoot83
ghekeert meer naer den Westen,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
daer wy noch, lof Gode, zijn vry.
Soo wilt die Heere beschickenGa naar voetnoot86
de zijne die op hem staen,Ga naar voetnoot87
o Sion, van cruyce ende strickenGa naar voetnoot88
wilt dy dan niet verschricken,
90[regelnummer]
want dendt sal dy wel vergaen.Ga naar voetnoot90
| |
[pagina 99]
| |
Veel teghenspoeden overcomen den gherechteghen:
Johannes Wtenhovius.
|
|