Ten Geleide
Sedert het verschijnen van het vorige Jaarboek heeft De Fonteine twee van haar verdienstelijkste corresponderende bestuursleden verloren: Dr. C. Kruyskamp (Rotterdam 31 mei 1911 - Leiden 6 april 1990) en Em. Prof. Dr. Lode Roose (Mechelen 16 april 1920 - Bonheiden 12 januari 1991).
Cornelis H.A. Kruyskamp is van november 1936 tot juni 1976 verbonden geweest aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Bij zijn afscheid als redacteur werd hem door vrienden en vakgenoten een bundel opstellen aangeboden waarmee hulde werd gebracht aan zijn lexicografische arbeid, ook aan de Grote Van Dale, zijn bewerking van de Nederlandse spreekwoorden en gezegden van Stoett en zijn talrijke andere bijdragen, o.m. een aantal geannoteerde tekstedities, waaronder rederijkersteksten als die van de Refreinenbundel van Jan Van Doesborch, waarop hij in 1939 te Leiden promoveerde; die van Cornelis Cruls Heynken de Luyere en andere gedichten, d.i. Mont toe, Borse toe en de Cluchte van eenen Dronckaert (1950); van Mariken van Nieumeghen (1954; achtste uitgave 1982); een keuze uit de vertoonde stukken van Het Antwerpse Landjuweel van 1561 (1962) en van vier komische stukken uit het boek G van de verzameling Trou moet blycken, die in het Jaarboek van De Fonteine werden opgenomen.
Al heel vroeg, in het voorjaar van 1944 namelijk, was Dr. C. Kruyskamp als corresponderend bestuurslid tot De Fonteine toegetreden, samen met de andere Nederlanders Prof. De Vooys, Erné, Meertens en Van Dis. Ze zouden later nog in dezelfde hoedanigheid gevolgd worden door Mak, Hummelen, Drewes en Pleij.
Toen Lode Roose tot Briefwisselend Bestuurslid van De Fonteine werd benoemd, had hij reeds zijn sporen op het domein van de rederijkersliteratuur verdiend met twee bloemlezingen uit de Refreinen van Anna Bijns (1949 en 1968) en een editie van de Religieuze Gedichten van de Antwerpse rederijker Cornelis Crul (1954). In 1963 had hij zijn monumentale studie over Anna Bijns een rederijkster uit de Hervormingstijd laten verschijnen. Datzelfde jaar was hij buitengewoon docent geworden aan de K.U. Leuven. In 1969 werd hij tot gewoon hoogleraar bevorderd en deed hij ook zijn intrede in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, waarvan hij in 1979 en 1980 respectievelijk de door zijn collega's zeer geapprecieerde ondervoorzitter en voorzitter was. Vanaf 1956 was