Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1971-1972
(1974)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Norbert Cornelissen
| |
[pagina 108]
| |
Uit de hierboven aangehaalde studies komt naar voor wat in het leven van Norbert Cornelissen van nabij bestudeerd moet worden: 1o zijn aanwezigheid in de rederijkerskamer de Fonteine (nauw verbonden met zijn oproep tot herwaardering van Artevelde); 2o zijn rol in de ontluikende Vlaamse Beweging en 3o zijn houding tegenover het politieke gebeuren van zijn tijd. | |
1o Norbert Cornelissen en de Fonteine.De sluiting van de Kamer van Retorica, de Fonteine, op 7 juni 1806 op bevel van de prefect van het Scheldedepartement was van korte duur. In maart 1812 kwam de heroprichting tot stand. De eerste dichtwedstrijd die uitgeschreven werd had als thema: De slag van Friedland en de vrede van Tilsitt. In juli 1812 had de prijsuitreiking plaats. Zoals bekend behaalde Jan Frans Willems de eerste prijs voor de nederlandstalige poëzie. Norbert Cornelissen, die op 9 juli gevraagd werd als jurylid te willen zetelen, hield op 27 juli een toen fel opgemerkte rede over de geschiedenis van de Kamers van RetoricaGa naar voetnoot(9). Deze publicatie was voor Cornelissen van groot belang voor de verdere uitbouw van de reputatie die hij in het Gentse openbaar leven bezat. Vooral de laatste bladzijden van dit werkje zijn voor ons hier belangrijk. Norbert Cornelissen stelt daarin dat de rederijkerskamers in de 17e en 18e eeuw hun vooraanstaande rol verloren. Als oorzaken citeert hij: de overwinningen van Frankrijk onder Lodewijk XIV, de uitstraling en het overwicht van de Franse kunst, letteren en wetenschappen en vooral het toenemend gebruik van de Franse taal, die in de hogere maatschappelijke kringen algemeen geworden is. Kortom, de verfransing van onze gewoonten, ontspanning, literatuur en theaterleven moest wel de ondergang van de Kamers | |
[pagina 109]
| |
van Retorica voor gevolg hebben. Meteen kwam ook ons nationaal karakter op de helling te staan. Cornelissen beschrijft verder de uiteindelijke sluiting van de Fonteine en somt de verplichtingen op die bij de heropening in 1812 opgelegd worden. Het is volkomen logisch - en voor de bevordering van de historische wetenschap ook wel nuttig - dat de historici, van zodra zij zich niet uitsluitend bij de feiten houden en zich aan de interpretatie begeven, het onderling oneens zijn. We kunnen de commentaar van H. Elias op de rede van Cornelissen dan ook niet onderschrijven: het lijkt ons inderdaad niet zo dat hij de mening van de overheid volkomen deelt. Zijn bewoordingen omtrent de sluiting van de Fonteine (Enfin d'autres événemens auxquels il n'était pas moins impossible de résister, ont amené la cloture définitive de notre Chambre, ... elle a subi le sort commun de la suppression), en de zakelijk nuchtere opsomming van de principes die het bestuur van de Fonteine voortaan moeten leiden (bevorderen van de studie van de Franse taal; organisatie van tweetalige dichtwedstrijden waarin de glorie van het keizerrijk bezongen wordt; het uitreiken van prijzen voor declamatie, vooral in de Franse taal; bevorderen van de studie van de muziek) doet ons deze hypothese formuleren. Net als Elias kunnen we inderdaad ‘bezwaarlijk in deze uitlatingen enige manifestatie zien van Belgisch of Vlaams nationaal bewustzijn’Ga naar voetnoot(10), maar het ontbreken van de haast traditionele lofbetuigingen aan het adres van Napoleon en Frankrijk getuigt op zichzelf reeds van een vrij onafhankelijk standpunt. Een rede van WallezGa naar voetnoot(11), in gelijkaardige omstandigheden twee jaar eerder te Aalst gehouden, bevestig dit vermoedenGa naar voetnoot(12). We moeten daarenboven voor ogen | |
[pagina 110]
| |
houden dat de Franse censuur en geheime politie andere opinies geen kans lieten. Misschien is de rede van Cornelissen juist een reactie tegen het gebeurde te Aalst, want zijn pleidooi ten gunste van Jacob van Artevelde, dat een fundamenteel onderdeel vormde van zijn rede van juli 1812, stak ook sterk af tegen het in 1810 ingezonden gedicht van Philippe LesbroussartGa naar voetnoot(13), dat de toen algemeen gangbare opvatting over de Ruwaert verdedigdeGa naar voetnoot(14). Deze oproep heeft een ruime weerklank gevonden en was zowat het begin van een rehabilitatie-aktie van Artevelde. In zijn elegie van Cornelissen schrijft Van Duyse (november 1851): Hier slaapt Cornelissen den langen slaap der Vrede;
Hy streed voor 't schoone en waare, een veder in de hand,
Verhoogde 't kunstgevoel in de oude Gentsche stede,
En schonk haer Arteveld terug aan 't Vaderland.Ga naar voetnoot(15)
Het teruggrijpen naar het verleden dient in een ruim tijdskader gesitueerd te worden. In de toestand van geestelijke onverschilligheid, waarin de Zuidnederlandse bevolking zich bevond, was in de tweede helft van de achttiende eeuw verandering gekomen. Hoewel de Oostenrijkse initiatieven tot geestelijke vernieuwing (vooral op gebied van onderwijs en kunsten) niet steeds de gewenste resultaten met zich brachten, was er in de opwekking van het geestelijk leven een teruggrijpen naar het humanisme van de zestiende eeuw, dat een grote belangstelling vertoonde voor de eigen afstamming, het verleden en de nationale trots. In deze beweging is Voltaires invloed duidelijk. Ook tijdens de regering van Willem I en de jaren na de Belgische onafhankelijkheid is er van overheidswege belangstelling voor initiatieven ter verheerlijking van het verleden. In de Franse tijd moet men de officiële steun uiteraard ontberen, maar de bewe- | |
[pagina 111]
| |
ging leeft niettemin verder. De publicatie van Cornelissen is er een mooi voorbeeld van. Het gehele werkje kondigt trouwens de Vlaamse romantiek aan, die in het nationaal verleden één van haar wortels vindt. De Belgische staat zal deze geestesstroming tijdens de bloeiperiode ervan dienstig maken aan haar politiek. Ten einde de Belgische kenmerken van het nieuwe koninkrijk te beklemtonen, met als doel zich tegenover de eigen inwoners waar te maken, werd bewust in het verleden gezocht naar gebeurtenissen en figuren die bewezen dat België ook toen reeds en nationaal karakter bezat. Naast een groeiend aantal historische studies en bronnenpublicaties (vanaf de jaren 1833-1834, toen de jonge staat zich min of meer geconsolideerd had), paste de standbeeldenaktie in hetzelfde kader. Een concrete illustratie: in 1845 stelde Jacob van CaneghemGa naar voetnoot(16) - hoewel bekend als orangist! - 3.000 fr. ter beschikking voor de oprichting van een bronzen borstbeeld van Jacob van ArteveldeGa naar voetnoot(17). Dat een dergelijk gebaar van een orangist kwam, wijst er op dat de beweging steunde op diepgaande factoren, onafhankelijk van de toevallige politieke constellatie. Cornelissen geeft trouwens de doelgerichtheid van zijn toespraak uit 1812 toe in zijn rede van 2 juli 1845, bij de inhuldiging van Artevelde's bronzen buste: ... Vous le comprenez, Messieurs, le but que je me proposais m'était inspiré par une pensée noble et patriotique...Ga naar voetnoot(18). Bij de verdediging van Jacob van Artevelde, laat Cornelissen zich mooi leiden door het autoriteitsbeginsel. Zijn argumentatie ten gunste van de ‘Wijze Man van Gent’ lijkt niet erg overtuigend. In feite beperkt hij zich tot een poging aan te tonen dat Artevelde edelman was. Hij steunt zich daarbij vooral op een blijkbaar vrij algemeen verspreid gebruik bij de middeleeuwse adel, die zich in | |
[pagina 112]
| |
de steden liet inschrijven als beoefenaar van een of ander beroep, teneinde de voordelen van het poorterschap te genietenGa naar voetnoot(19). Uit het betoog van Cornelissen blijkt o.i. echter niet dat dit ook bij Artevelde het geval was. We willen hier niet ingaan op de vraag naar de ware betekenis van Artevelde, maar Cornelissen beperkt er zich toe het feit dat Artevelde volgens hem tot de adel behoorde als garantie te stellen voor zijn deugdelijk staatsbeleid. Cornelissens aandeel in de ontwikkeling van de Fonteine heeft zich nagenoeg uitsluitend beperkt tot de hernieuwde start van 1812. We ontmoeten hem alleen als lid van het bestuur van de Kamer in 1848, ter gelegenheid van de viering van het vierhonderdjarig bestaanGa naar voetnoot(20), en op zijn begrafenis in 1849 voerde C.Ph. Serrure namens de Fonteinisten het woord in het NederlandsGa naar voetnoot(21). | |
2o Norbert Cornelissen en de Vlaamse Beweging.Welke feiten in het leven van Cornelissen hebben er H. Elias toe aangezet hem ‘hoeder van Willems' nagedachtenis’ te noemen? In chronologische volgorde stippen we hier deze gebeurtenissen aan die op een of andere manier Cornelissens houding tegenover het gebruik van het Vlaams uitdrukken. In de Franse tijd is er geen spoor te bekennen van enige sympathie ten gunste van de Nederlandse taal. Tussen 31 oktober 1795 en 20 mei 1798 publiceerde Karel BroeckaertGa naar voetnoot(22) zijn blad De Syssepanne ofte den Estaminé der Ouderlingen. Het vertolkte de mening van de vrijzinnige Vlaamse burgerij. De Briefwisseling tusschen Vader Gys en verscheyde andere geleerde Persoonen van zynen Tyd, samengesteld door verscheidene figuren, waaronder de Gentse jurist J.-B. CannaertGa naar voetnoot(23), verscheen als vervolg op De Sysse-panne. | |
[pagina 113]
| |
Karel Broeckaert distancieerde zich van de uitgave van de Briefwisseling. Constant HopsomereGa naar voetnoot(24) legde een klacht neer tegen J. Kimpe, uitgever van de Briefwisseling, omdat het blad zich aan persoonlijke aanvallen tegen het raadslid schuldig zou gemaakt hebben. Tussen de datum van het proces (19 januari 1800) waarop Cornelissen de verdediging van de drukker en het blad op zich nam en meende dat de vrijheid en de vooruitgang met dergelijke publicaties gediend werden, en de dag (20 juni 1800) waarop prefect FaipoultGa naar voetnoot(25) de publicatie van het blad verbood, hoewel het gerecht zich bij de visie van Cornelissen aangesloten had, werd een negende deel van De Sysse-panne ofte den Estaminé der Ouderlingen onder vorm van een brochure uitgegeven. Het werd eveneens door Kimpe gedrukt en werden aangezien als een revanche tegen Hopsomere. | |
[pagina 114]
| |
De passages in het Vlaams waren van Broeckaert; deze in het Frans van Cornelissen. Cannaert diende als inspiratiebronGa naar voetnoot(26). Zelfs in tweetalige publicaties was Cornelissens ijver om zich in het Nederlands uit te drukken niet erg groot. De vereniging van Noord en Zuid is reeds enige jaren oud, wanneer we in de Annales Belgiques des Sciences, Lettres et Arts, ter gelegenheid van de vertaling van een gedicht van Cornelissen lezen dat hij voorstander is van de aanpassing van de Vlaamse spelling aan de Noordnederlandse schrijfwijze, telkens hij van de noodzaak daartoe overtuigd isGa naar voetnoot(27). In de nalatenschap van Cornelissen, die zich in de Gentse universiteitsbibliotheek bevindt, vinden we een exemplaar van een rede van SandelinGa naar voetnoot(28), voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Brugge (22-2-1820). Sandelin, die ook lid is van de Koninklijke Maatschappij van fraaie Kunsten en Letterkunde van Gent, en van de Koninklijke Maatschappij van Vaderlandsche Taal en Letterkunde van Brugge, sprekt zich uit ten gunste van het gebruik van de Nederlandse taalGa naar voetnoot(29). Norbert Cornelissen ontmoeten we als lid van de Maatschappij van Nederlandsche Taal en Letterkunde, en in het jaarverslag 1822-1823 nopens de werkzaamheden van de Maatschappij staat hij vermeld bij diegenen die door hun gift de bibliotheek van de Maatschappij verrijkten. We vinden hem echter niet terug bij de leden die origineel werk leverdenGa naar voetnoot(30). Op 11 augustus 1823 houdt Norbert Cornelissen, in zijn hoedanigheid van eresecretaris van de Koninklijke Akademie van teekenschilder- beeldhouw- en bouwkunde van Gent, in het Nederlands een rede over de rol die deze akademie gespeeld heeft bij het sti- | |
[pagina 115]
| |
muleren van de kunsten in de NederlandenGa naar voetnoot(31). Het verwondert helemaal niet Cornelissen te horen zeggen: ‘Hoe vermeten en stoutmoedig het van mynent wege moge schynen van, na een'der eerste Redenaers op wien de nederlandsche welsprekendheyd roemt (d.i. Schrant), het te durven wagen om in een tael te spreken die, ofschoon de zelve de tael myner moeder was, my meer als dertig jaren, als vreemd was voorgekomen, zal ik nogtans deze taek aenvangen; namen van kunstenaers, die den luyster der vlaemsche en hollandsche scholen wyd en zyd verbreyden, in de nederlandsche tael, uyt te roepen, is immers natuerlyk, en kwam ook al iemand myne uytspraek als niet welluydend voor, hy denke dat ik met het hart spreek.’ In deze redevoering vinden we ook een duidelijke sympathie van Cornelissen voor de grootnederlandse gedachte: ‘Hebben onverwachte, onverhoopte gebeurtenissen de Provincien, die het kostbaerste erfdeel van het huys van Burgondië uytmaekten, wederom in éénen bondel vereenigd, dit ook, had Willem, de Eerste, gepoogd te doen; uyt Willem's bloed gesproten, mag Neêrlands Vorst als hy de aen kunsten en wetenschappen gewyde Theresiaensche stichtingen en scholen, herstelt, behoudt, beschermt, nog als de wettigste en waerdigste opvolger van Maria-Theresa gegroet worden, en deze vaderlandsche groet alléén zy nu de gulhartigste uytdrukking onzer gevoelens!... mogen altyd nauwere banden van vriendschap, vertrouwen en wederzydsche hoogachting de noordelyke en zuydelyke kunstvrienden verbroederen! onder gelukkige voortekenen, zyn de Hollandsche en Vlaemsche Scholen wederom verenigd; één en 't zelfde Vaderland juycht hare poogingen toe; één en de zelfde Koning is het geliefd voorwerp harer dankbaerheyd; omhelzen zy elkander als twee zusters die, of schoon met twee onderscheyde tongvallen, dezelfde tael spreken! Schelde noch Ryn scheyde nimmer belangen die daer gelyk hier, dezelfde zyn, en niets dan den lyster van het gemeene Vaderland, door het bloeyen der fraeye kunsten tot voorwerp kunnen hebben’Ga naar voetnoot(32). | |
[pagina 116]
| |
Uit een brief van 29 juli 1828 blijkt dat Norbert Cornelissen reeds in 1816 toen de oprichting van de universiteit te Gent gesproken werd, de idee verdedigde dat Al'onderwys, ... hier en over al, in de landstael (en langue vulgaire) zou behooren gegeven te worden. Met de bedoeling dit standpunt kenbaar te maken stelde hij toen reeds een memorie op, die hij naar Repelaer van DrielGa naar voetnoot(33) of naar FalckGa naar voetnoot(34) zou sturen. Op dat ogenblik vernam hij zijn benoeming tot adjunct-secretaris van het college der curatoren en voelde ... dat ‘tael en dispensie’ als grondstelsels daergesteld zijnde, het weijnig-betamelijk zou zijn voor een bediende der hoogeschool voordere bedenkingen in te brengen. ik legde mijn pen neder, sloot mijn' memorie op en zweeg over deszelfs inhoud. In zijn meer uitgewerkte memorie van 1828 dan, zet Cornelissen zijn standpunt nader uiteen. Over een onbepaald aantal jaar zou het onderwijs aan de universiteiten te Gent en te Leuven volledig in het Nederlands moeten zijn. Ondertussen zouden de Waalse studenten op de athe- | |
[pagina 117]
| |
nea en colleges reeds voldoende vorderingen gemaakt hebben, om bijvoorbeeld te Gent, de lessen in het Nederlands te kunnen volgen. Cornelissen verwerpt de idee de universiteit van Luik voor te behouden voor Waalse professoren en studenten. Dit zou een zonde tegen het amalgaam zijn. Uit het vervolg van het betoog blijkt dan dat Cornelissen een zeer soepele toepassing op vrij lange termijn voorstaatGa naar voetnoot(35).
In 1834 bespreekt Norbert Cornelissen de Bijdragen tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaanderen, van de reeds vermelde J.-B. Cannaert. Daarin verdedigt hij de auteur die het werk in het Nederlands opstelde, en aan het slot van de bespreking merkt hij op: ‘le mal après tout, que dans la capitale de la Flandre, un flamand écrive encore dans sa langue!’Ga naar voetnoot(36). Een laatste oprisping van sympathie voor de Vlaamse zaak, want tot een permanente en systematische pro-Vlaamse houding kwam Cornelissen niet, komt tot uiting bij het afsterven van J.-F. Willems in 1846. Cornelissen wordt voorzitter van het comité dat instaat voor de oprichting van een gedenkzuil voor de ‘Vader van de Vlaamse Beweging’ en dat verder bestaat uit Serrure, Snellaert, De Decker en de Saint-Genois. Bij de inhuldiging van dit monument houdt Cornelissen de slottoespraak in het Nederlands. We vinden er de meest duidelijke uitspraken in, wat het taalgebruik betreft: ‘was het ook Hy niet, die in deze jongste dagen den vlaemschen kreet (De Tael is gansch het Volk) deed weergalmen, en de vlaemsche tael op den zetel poogde te verheffen, welke zy in 't vlaemschsprekend gedeelte onzer Nederlanden het onverliesbaar regt heeft van te bekleeden? De moedertael! deze immers is ook een' der echte kenteekens der nationaliteit van een volk? ... Laet vry de Franschen, Duitschen, Engelschen en andere in uitgebreide landstreken uitheemsche volkeren de millioenen hunner inboorlingen, die 's lands tael spreken, met eene zekere zelfsvoldoening opstellen; laet elk op het sierlijke zyner tael pryken en dezelve grondiglyk beoefenen; zulks zy hun toegelaten zy hebben daer regt toe: edoch dat zelfde regt komt immers de vlaemschsprekende Belgen toe!’Ga naar voetnoot(37). | |
[pagina 118]
| |
Vermelden we tot slot nog dat naast Serrure, ook Van Duyse het woord voerde op de begrafenis van Cornelissen, en wel in naam van De Tael is gansch het Volk en het Koninklijke Genootschap van Schoone Kunsten en LetterenGa naar voetnoot(38). Vooraleer het derde en laatste punt aan te vatten, lijkt het ons nuttig een korte beoordeling te formuleren. Een erg aktief Fonteinist lijkt Cornelissen niet te zijn geweest. Zijn stellingnamen wat het gebruik van de moedertaal betreft zijn eerder zeldzaam. We menen dan ook dat de reputatie die hij opgebouwd heeft vooral steunt op zijn rol in het Gentse verenigingsleven. Vanaf de machtsovername van Bonaparte was hij, zoals we nog zullen zien, werkzaam bij het stadsbestuur van Gent en liet hij zich in met een ruime waaier van culturele aangelegenheden. Zo lanceerde hij in 1802 het initiatief tot organisatie van schilderijententoonstellingen (nadat een eerste poging in 1792 minder succes had gekend). Het was meteen de start van periodieke exposities, die kort daarop ook in Antwerpen en Brussel georganiseerd werden. Het gaf aan de toenmalige kunstenaarsgeneratie, bestaande uit nu minder gekende namen als Paelinck, Navez, Van Assche, Verboeckhoven, Delvaux en Braemt, de gelegenheid aan hun werk grotere bekendheid te gevenGa naar voetnoot(39). Op 10 oktober 1808 stichtte hij de Société d'Horticulture et de Botanique, waarvan het bekend is dat het een exclusieve kring voor de gearriveerde burgerij was en waarvan de leden tot omstreeks 1850 tot de invloedrijkste burgers behoorden. Norbert Cornelisen droeg op die manier bij tot de ontwikkeling van Gent tot internationaal botanisch centrum. Een paar jaar reeds na de oprichting van deze Societeyt van Landbouw en Planten vinden we hem niet meer terug in het bestuur ervan. Hij was ook nog directeur-secretaris van de Tekenacademie (wat ten tijde van het Verenigd Koninkrijk eresecretaris van de Koninklijke Akademie van Teken-, Schilder-, Beeldhouw- en Bouwkunde werd) en secretaris van de raad van de Academie der Schone Kunsten (onder Willem I: eresecretaris van de societeit van schone kunsten, klasse der letterkunde)Ga naar voetnoot(40). Hij maakte verzen in het Nederlands, het Frans en het | |
[pagina 119]
| |
Latijn, recenseerde een aantal werken over kunst en geschiedenis, en publiceerde een en ander in diverse periodieken zoals de Bulletin de l'Académie Royale, Annuaire de l'Académie Royale, l'Observateur belge, le Messager des sciences en de Annales Belgiques des Sciences, Arts et Littérature (1817-1830)Ga naar voetnoot(41). Op 3 juli 1816 werd hij lid van de toen pas heropgerichte Koninklijke Academie van Wetenschappen en Fraaie Letteren van BrusselGa naar voetnoot(42) en bleef ertoe bebehoren tot aan zijn overlijden in 1849. Onder het bestuur van Willem I was hij ook nog lid (9 januari 1818) van de vijfde divisie (‘Arts, lettres et sciences’) van het Oostvlaamse Comité Statistique. Op 13 januari 1819 werd hij opgenomen als lid van de derde klasse van het Koninklijk Nederlands Instituut te Amsterdam. Hij zetelde in de tweede commissie, belast met de directie van de algemene tentoonstelling van de producten van de nationale industrie (1-24 augustus 1820) en was lid van de Commission pour l'Encouragement des Beaux-Arts (1823). Daarenboven maakte hij deel uit van het college der curatoren van het Gentse atheneum. Hij was tevens lid van de maatschappijen van Batavia, Leiden en MiddelburgGa naar voetnoot(43). Norbert Cornelissen hield zich tussen 1815 en 1830 en ook later nog onledig met de reconstructie van de gebeurtenissen te Gent sinds het begin van de negentiende eeuw. Daarbij liet hij, die zich eerst van het katholicisme afgekeerd had, maar er zich later weer mee verzoende, geen enkel godsdienstig feest of monarchale manifestatie over, wat aan zijn vriend Karel LambrechtsGa naar voetnoot(44) een niet aan cynisme ontbrekende opmerking ontlokteGa naar voetnoot(45). | |
[pagina 120]
| |
Tot zijn vriendenkring behoorden een aantal grote namen. Jan Frans Willems ontmoette hij reeds in 1812, en kende hij opnieuw vanaf 1842 in de Fonteine. Aan de universiteit, waar Cornelissen een stimulans voor zijn flamingantische opvattingen vond, leerde hij niet alleen de professoren (dertien in getal bij de aanvang in 1817), waaronder de Noordnederlandse katholieke priester J.M. Schrant, kennen, maar misschien ook een aantal van de toen niet zo talrijke studenten, waartoe ondermeer Van Duyse en De Decker behoorden. Wanneer hij, vele jaren later, in 1837 gehuldigd wordt door de Maatschappij voor Schone Kunsten, de Botanische maatschappij en de kringen Sint-Cecilia en Sint-Joris, worden op de feestzitting verzen van Willems en Van Duyse voorgelezen. Snellaert, De Decker en de Saint-Genois vermeldden we reeds in verband met de inhuldiging van Willems' grafmonument. Deze opsomming van verenigingen en personen en het feit dat hij wellicht geen originele bijdragen heeft geleverd in de ontluikende Vlaamse Beweging doen ons veronderstellen dat hij eerder via relaties met gekende figuren en organisaties, met wie hij niet alleen de belangstelling voor het nationale verleden, maar ook een grootnederlandse gedachte gemeen had, bekendheid heeft verworven. | |
3o. Norbert Cornelissen en het politieke gebeuren.In dit onderdeel willen we van nabij nagaan hoe Cornelissen gereageerd heeft op de bijzonder snelle wisseling van politieke regimes, die plaats greep tussen 1789 en 1830. Hij werd als zoon van een leerlooier te Antwerpen geboren op 12 juli 1769, maar is niettemin als Gents figuur gekend. Zijn eerste opleiding kreeg hij in Turnhout, waarna hij te Leuven (1787) rechten ging studeren. In 1789, het jaar van de Brabantse Omwenteling, keerde hij naar zijn geboortestad terugGa naar voetnoot(46). Hij mengde er zich in de politieke strijd, eerst aan de zijde van generaal | |
[pagina 121]
| |
VandermeerschGa naar voetnoot(47), later als secretaris van SchönfeldGa naar voetnoot(48). Hij werd gevangen genomen te NassogneGa naar voetnoot(49). Het democratische kamp, waarvoor Norbert Cornelissen partij kiest, vertoonde een vrij ruime waaier van opinies. Steunend op de kennis van zijn gedrag in de volgende jaren, mogen we wellicht vooropstellen dat hij tot de meer revolutionaire democraten behoorde. De overeenstemming tussen zijn ideeën en die van de groep rond Vandermeersch was echter groot genoeg om hem tot aktieve deelname aan de revolutie te bewegen. Tijdens de eerste Oostenrijkse restauratie was Cornelissen boekhouder te Antwerpen. In deze hoedanigheid reisde hij in april 1792 naar Rome. Hij blijft er ongeveer twee jaar in het H. Norbertuscollege, en keert, via Parijs, terug naar de Zuidelijke Nederlanden, ongeveer op het tijdstip van de tweede Franse invalGa naar voetnoot(50). Hij wordt met de tegenstrijdigheid tussen Franstalig bestuur en Vlaamstalige bestuurden ten volle geconfronteerd, wanneer hij in 1794 als vertaler bij de centrale administratie, sector openbaar onderwijs, te Brussel aangesteld wordt. Vandaar uit trekt hij, samen met RouppeGa naar voetnoot(51) en Van MeenenGa naar voetnoot(52) voor een paar maand naar de | |
[pagina 122]
| |
‘Ecole centrale’ te ParijsGa naar voetnoot(53). Vanuit Brussel schrijft Karel Lambrechts, op dat ogenblik municipaal officierGa naar voetnoot(54) wat het eigenlijke doel van hun verblijf in de Franse hoofdstad isGa naar voetnoot(55). In de loop van 1796 wordt Norbert Cornelissen, via zijn beschermheer Lambrechts, afdelingshoofd van de administratie van het Openbaar Onderwijs te BrusselGa naar voetnoot(56). Parijs liet niet na de assimilatiegedachte in ‘la ci-devant Belgique’ ingang te doen vinden. Eén der middelen daartoe was de beïnvloeding van de publieke opinie via de pers. Op kosten van de overheid werd op 5 november 1795 het blad Le Républicain du Nord gesticht. Het initiatief ging uit van Lambrechts en PérèsGa naar voetnoot(57) en Norbert Cornelissen was hoofdredacteur vanaf de stichting tot april 1797. Daarna was hij tot aan het verdwijnen van het blad (18 juni 1898) nog gewoon medewerker. Die krant, die om de vijf dagen te Antwerpen verscheen, droeg bij tot de verspreiding van de revolutionaire ideeën bij middel van bijzonder heftige polemieken. Wanneer de overheid haar subsidies intrekt, houdt Le Républicain du Nord op te verschijnenGa naar voetnoot(58). Dit past volkomen in het kader van de evolutie naar rechts, die in die periode bij het Directoire merkbaar was. Dit bewijst ook dat de krant slechts aan een artificiële vraag beantwoordde. Als redacteur heeft Cornelissen in april 1797 het ‘patriottische’ karakter van de verkiezingen en de ver- | |
[pagina 123]
| |
kozenen aangevallen. Hij verweet hen de onafhankelijkheid van België te willen herstellen, de feodale rechten, de tienden en de heerlijkheden opnieuw te willen invoeren. In zijn krant voegt hij er aan toe: ‘Car nous comptons sur les soldats de Bonaparte pour fortifier la république et faire payer par plusieurs milliers de têtes l'outrage fait aux vrais républicains. Oui, l'armée viendra défendre le Directoire et nous venger et alors: Tremblez, tyrans et vous... perfides!’Ga naar voetnoot(59). De meer gematigde strekking, die aan bod komt door de verkiezingen van 1797, heeft het gemakkelijk de jacobijnen aan te wrijven dat zij de tussenkomst van het leger noodzakelijk achten. Dit brengt de harde strekking, die al in het defensief gedrongen was, nu ook in discrediet. Cornelissen moet de baan ruimen: in april 1797 krijgt hij zijn ontslag als hoofdredacteur van Le Républicain du Nord en als secretaris-generaal van de centrale administratie van het DijledepartementGa naar voetnoot(60). Karel Lambrechts, die toen commissaris van het Directoire bij de centrale administratie te Brussel was, bleef hem echter de hand boven het hoofd houden en Cornelissen werd zijn persoonlijke secretarisGa naar voetnoot(61). In die hoedanigheid ging hij met Lambrechts mee naar Parijs in 1789, wanneer deze minister van justitie werd. Ook dit keer bleef hij slechts een paar maand in de Franse hoofdstad. Hij maakte er kennis met Van HulthemGa naar voetnoot(62) en Van ToersGa naar voetnoot(63) die als gijzelaars | |
[pagina 124]
| |
in de Temple opgesloten geweest waren. In de zomer van 1799 keerde Cornelissen naar de Zuidelijke Nederlanden terug, samen met Van Toers. Hij vestigde zich te Gent, waar hij aan de opbouw van een nieuwe carrière begonGa naar voetnoot(64). De verklaring voor die terugkeer ligt wellicht op het persoonlijke vlak. In Parijs glijdt het Directoire verder af naar rechts en in Gent komt de extremistische Du BoschGa naar voetnoot(65) ten valGa naar voetnoot(66). Men zou dus geneigd zijn te denken dat Cornelissen zich met de meer gematigde nieuwe koers niet kon verzoenen en daarom naar Gent terugkeerde. Daartegenover staat dat precies in deze tijd Cornelissen zelf een minder vurig verdediger van de beginselen van de revolutie wordt: hij verzet zich tegen de deportatie van een aantal mannen alleen omwille van hun priesterambtGa naar voetnoot(67). Hij maakt dus een evolutie door die gelijklopend is met de algemene lijn door het Directoire gevolgd. Zijn vertrek uit Parijs kan dus blijkbaar maar alleen toegeschreven worden aan zijn ongenoegen over het feit dat ‘les hommes et les passions regnaient’, maar vooral ook aan de merkbare verkoeling van de vriendschap tussen Lambrechts en hemzelfGa naar voetnoot(68). | |
[pagina 125]
| |
De zwaai naar rechts bij Cornelissen lijkt ons groter te zijn dan de evolutie in het beleid van het Directoire (gelet op zijn kritiek naar aanleiding van de priesterdeportaties) en vertoont gemeenschappelijke kenmerken met Bonapartes gedachtengang. Oorspronkelijk was deze ook een linkse jacobijn, maar tegen het einde van 1799 had hij deze ideeën reeds vaarwel gezegd en vestigde hij een rechtse dictatuur. Net als Bonaparte zag Cornelissen, die niet op de eerste rang stond maar toch duidelijk zag wat er gaande was, waar de schoen wrong: de corruptie overheerste en leidde het land naar de chaos. Bonaparte echter was generaal, Cornelissen niet. Reeds in 1798 had deze laatste in een brief aan Van Meenen duidelijk uiting gegeven aan zijn ongenoegen over de algemene gang van zakenGa naar voetnoot(69). Daarin stelt hij orde en rust gelijk met vrijheid, wat niet zo erg revolutionair meer klinkt. Norbert Cornelissen komt dus in de zomer van 1799 naar Gent en maakt er zijn debuut als secretaris van Van WambekeGa naar voetnoot(70), die Du | |
[pagina 126]
| |
Bosch opgevolgd had als commissaris van de uitvoerende macht bij de administratie van het ScheldedepartementGa naar voetnoot(71). Ook later, wanneer hij, na de machtsovername door Bonaparte, onder het burgemeesterschap van Lieven BauwensGa naar voetnoot(72) hoofd van het derde bureau van de gemeentelijke administratie werd, was hij belast met politionele aangelegenheden. Als dusdanig liet hij zich in met het censureren van de liedjes van de straatzangers, die het over oorlog, de conscriptie en de slechte tijdsomstandigheden hadden. Hij zette zich ook in ten gunste van de émigré's, wat met Bonapartes politiek strookte en voor hem een steeds groeiende identificatie met de leden van de gegoede sociale bovenlaag, waaronder de vroegere emigré's, maar meer nog met allen die elkaar ontmoeten in de diverse verenigingen, waarin Cornelissen een gezien figuur was, voor gevolg had. Van 1802 tot 1811 vervulde hij de functie van adjunct-stadssecretarisGa naar voetnoot(73). In 1803 wordt hij ook nog geschiedenisleraar aan de Ecole centrale te GentGa naar voetnoot(74). Nog in de Franse tijd werd hij secretaris van de raad van overleg voor de Gentse fabrieken, de zgn. ‘conseil des prud-hommes’ (24 september 1810). Op 31 augustus 1811 | |
[pagina 127]
| |
werd hij ook nog hoofd van het ‘bureau des Arts’ op het Gentse stadhuis (met een jaarvergoeding van 600 fank)Ga naar voetnoot(75). Met dergelijke referenties was het vrij normaal dat de Fonteine hem in 1812 opdracht gaf de feestrede uit te spreken! Na de val van Bonaparte vond Norbert Cornelissen, en met hem het gehele milieu der Gentse burgerij, dat, in de gegeven omstandigheden, een vereniging met het Noorden de beste oplossing was. We zien dan ook dat hij in de komende vijftien jaar zijn voornaamste functies zal bekleden. Het wekt helemaal geen verwondering deze Gentse liberaal van 1816 tot 1818 te zien meewerken aan de Journal politique, administratif, judiciaire et littéraire de la Flandre Orientale et Occidentale (kortweg: Journal des deux Flandres), die omwille van haar Fransgezinde overtuiging in dezelfde jaren moeilijkheden had met de regeringGa naar voetnoot(76). Tijdens de eerste jaren van het Verenigd Koninkrijk had ook de Journal de Gand het wel eens aan de stok met Den HaagGa naar voetnoot(77). Op 24 mei 1818 maakte de krant het vertrek van vicaris-generaal Lesurre bekend. Deze geestelijke werd samen met een aantal anderen verbannen omdat hij weigerde een plaatsvervanger voor de veroordeelde bisschop de BroglieGa naar voetnoot(78) te verkiezen. Verhoord door gouverneur de KeverbergGa naar voetnoot(79) omtrent hun informatiebron werden eigenaar Houdin en redacteur Peseux met rust gelaten nadat ze verklaarden dat Peseux' zoon de vicaris had zien vertrekken. Procureur-generaal Van der Fosse bracht echter nieuw licht in de zaak toen hij de minister van justitie ervan op de hoogte stelde dat de Keverberg, die de zaak als be- | |
[pagina 128]
| |
eindigd beschouwde, bevriend was met Norbert Cornelissen, die op zijn beurt in goede verstandhouding leefde met Houdin en PeseuxGa naar voetnoot(80). Op zichzelf is dit alles slechts een anekdote, maar Van der Fosses uitlatingen dat Cornelissen redacteur van de Républicain du Nord (‘...un ouvrage de quatre volumes; dans lesquels se trouvent, assure-t-on, des choses, qui ne laissent aucun doute sur les sentimens politiques du Sr. Cornelissens,...’) geweest was, geeft er toch wel meer reliëf aanGa naar voetnoot(81). Belangrijker dan dit alles is echter zijn benoeming, op 26 juni 1817, tot adjunct-secretaris van het college der curatoren van de pas opgerichte Gentse universiteitGa naar voetnoot(82). Van Toers, reeds lang met hem bevriend, wordt terzelfdertijd secretaris-inspecteur. Cornelissen volgt hem bij de opening van het academisch jaar 1821-1822 in deze functie op, met een jaarwedde van 2.000 fl.Ga naar voetnoot(83). De onderwijspolitiek was één van de hoofdbekommernissen van koning Willem. De keuze van zijn functionarissen zal dus niet lichtvaardig gebeurd zijn. Door zijn bekendheid in het Gentse artistieke en literaire leven van die tijd kwam Cornelissen anderzijds haast automatisch in aanmerking. Hoe het ook zij, deze functie wijst op een wederzijds vertrouwen en bereidheid tot samenwerking. Op zuiver politiek vlak heeft Norbert Cornelissen zich na de revolutie van 1830 afzijdig gehouden. Vermoedelijk was hij de nieuwe staat niet gunstig gezind. In elk geval werd hij, bij gelegenheid van de wet op de organisatie van het hoger onderwijs in 1835, als secretaris-inspecteur van de raad der curatoren op emeritaat gesteldGa naar voetnoot(84). Dit wijst op een orangistische opvatitng, want ook onder- | |
[pagina 129]
| |
meer de pro-Willemgezinde professor KestelootGa naar voetnoot(85) moest toen de baan ruimen. Waarschijnlijk heeft Norbert Cornelissen zich na het Belgisch-Nederlands verdrag van 1839 volledig met de bestaande situatie verzoend. In elk geval aanvaardt hij in 1841 de benoeming tot ridder in de LeopoldsordeGa naar voetnoot(86). Uit de levensloop van Norbert Cornelissen hebben we dus de drie voornaamste facetten gehaald en van nabij onderzocht. Wijzen we er hier op dat deze in feite niet te scheiden zijn en dat we zijn veelzijdige aktiviteiten dus als geheel moeten beoordelen. Het besluit ligt eigenlijk voor de hand en kan dus kort zijn: Cornelissen werd belangrijk, niet door zijn originele bijdragen, maar wel door zijn relaties. Als verantwoordelijke voor de cultuur bij het stedelijk bestuur van Gent was het vrij logisch dat hij door de Fonteine, die haar heroprichting aan de overheid te danken had, gevraagd werd om in de jury te zetelen en om de feestrede uit te spreken. Mede daardoor, maar ook door zijn aanwezigheid in tal van andere verenigingen en tijdschriftredacties komt hij in contact met figuren, met wie hij ontegensprekelijk heel wat gedachtengoed gemeen heeft. Daarbij denken we ondermeer aan het gelijklopend standpunt van Willems en Cornelissen wat betreft de keuze tusen de spelling van Siegenbeek en Des Roches. Daar ligt nu juist de sleutel voor het succes van Cornelissen: hij is zowat de coördinator van nagenoeg alle activiteiten, hij is aanwezig bij het nemen van heel wat beslissingen. Zijn intrinsieke waarde mag dan al zeer betrekkelijk zijn, hij wist zich steeds meer onmisbaar te maken; men kon hem dus steeds minder over het hoofd zien. Hijzelf droeg daartoe bij door steeds met de overheersende stroming mee te spreken en te schrijven. Voor zijn reactie op de omwisseling van regimes geldt in feite dezelfde bedenking. Cornelissen had nooit een zo hoge functie dat hij onvermijdelijk moest vallen met het regime. Zijn engagement was dus nooit erg geladen, wat hem ook ongevaarlijk maakte. Zijn houding tegenover om het even welk bestuur bleef in wezen steeds gelijk. Door zijn relatie met belangrijker figuren, we denken hier vooral aan zijn bijzonder hartelijke be- | |
[pagina 130]
| |
trekkingen met Lambrechts in het laatste decennium van de achttiende eeuw, wist hij zich ook een plaats te veroveren, waar hij onmisbaar was. Hij genoot in 1796 te Parijs onderwijs aan de ‘Ecole centrale’, wat een springplank was voor een verdere carrière. Hij werd hoofdredacteur van Le Républicain du Nord onder een regime dat van de beïnvloeding van de publieke opinie via de pers één van zijn pijlers gemaakt had. We kunnen ons hier tot deze voorbeelden beperken. Tot slot mogen we het zo stellen dat Cornelissen het eerder aan taktiek dan aan zijn werkelijke inhoud te danken heeft dat zijn naam niet helemaal vergeten geraakt is. Een ware ‘mini-Tayllerand’ dus. |
|