Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1967
(1967)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||
De Fonteine in 1966-1967Herdenking van de stichtingDe werkzaamheden van ‘De Fonteine’ tijdens het jaar 1966, waarover reeds verslag werd uitgebracht in vorig jaarboek, werden op zondag 11 december besloten met de herdenking van de stichting. Na een begroeting van hoofdman Flor Demedts sprak Prof. Van Elslander over Traditie en vernieuwing in het Jaarboek van De Fonteine. Hij kondigde het verschijnen aan van het Jaarboek 1966 waarin zowel het verleden als aspecten van het moderne toneelleven aan bod komen en herinnerde aan de publikatie van het eerste Jaarboek in de lente van 1943 die hij een daad van durf en vertrouwen noemde. ‘Archivaris Victor Speeckaert nam het initiatief tot de uitgave’, aldus spreker, ‘en het is in hoofdzaak door zijn doorzettingsvermogen en onverwoestbaar optimisme dat het Jaarboek er kwam’, en hij vervolgde: ‘Na het eerste Jaarboek, dat een bescheiden succes werd, verscheen reeds het jaar daarop een tweede, omvangrijker dan het eerste. Het derde, dat 154 bladzijden telde, zag het licht in 1947 en droeg het jaartal 1945. De opgelopen achterstand werd echter in 1948 ingelopen door de publikatie van een dubbel-nummer 1946-1947. Inmiddels was Dr. J.J. Mak tot de redactie toegetreden en werd het aandeel van Noord-Nederland belangrijker. In 1948 vierde “De Fonteine” haar vijfhonderdjarig bestaan. De merkwaardige lezingen, in het kader van de Provinciale Cultuurdag uitgesproken, werden in het Cultureel Jaarboek van de provincie Oost-Vlaanderen 1948 opgenomen, maar toch was ook nog daarnaast voldoende kopij bijeengebracht voor een of twee nieuwe Jaarboeken. Financiële en andere moeilijkheden hadden echter voor gevolg dat de Jaarboeken van 1948 en 1949 voorlopig niet konden gepubliceerd worden. Wel werd in 1951 het Jaarboek voor 1950 uitgegeven, maar daar bleef het voorlopig bij. Pas in 1958 zou het Jaarboek 1948-1949 kunnen verschijnen, waarmee dan de eerste reeks werd afgesloten. Inmiddels was Dr. H. van Overbeke overleden en door Prof. De Keyser als hoofdman van “De Fonteine” vervan- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||
gen. Het is de grote verdienste van de nieuwe hoofdman geweest de publikatie van het Jaarboek opnieuw op krachtige wijze te hebben bevorderd. Een tweede reeks werd begonnen, waarvan thans reeds vijf boekdelen, samen meer dan 800 bladzijden, zijn verschenen. Het Jaarboek 1959 stond in het teken van het Rederijkerskonvent van 1958, de nummers voor 1960 en 1961 van de Van Peene-herdenking. Hiermee kwam het zwaartepunt van de historische bijdragen iets meer naar de XIXe eeuw te liggen. Thans wordt ernaar gestreefd, zoveel mogelijk alle periodes tot hun recht te laten komen: niet enkel de eigenlijke rederijkerstijd, de XVe, XVIe en XVIIe eeuw, maar ook de XVIIIe en XIXe, toen het liefhebberstoneel een zo belangrijke rol heeft gespeeld bij het in stand houden van het Nederlands als taal. Ook de actualiteit van het toneelgebeuren wordt niet uit het oog verloren.’ ‘Ik meen dan ook’, aldus spreker, ‘dat het Jaarboek recht heeft op de belangstelling en de steun van de nieuw ingerichte rederijkerskamers en de kringen van toneelliefhebbers in het algemeen, waardoor dan tevens het vele en soms ondankbare werk dat door medewerkers en redactie geleverd wordt, verder zou reiken dan de kleine kring van specialisten uit Noord en Zuid, waar het aan levendige belangstelling en warme waardering niet ontbroken heeft’. De feestrede op deze plechtige vergadering werd gehouden door de heer Alfons van Impe, adviseur-kabinetssecretaris van de Heer Minister van de Nederlandse cultuur. Hij handelde over ‘Amateurtoneel, een feestelijke gemeenschap’Ga naar voetnoot(1). Een intieme receptie ten huize van Euverdeken Edmond Boonen besloot deze geslaagde bijeenkomst. | |||||||||||||||||||||||||
Jaarboek 1966Begin 1967 verscheen het Jaarboek van De Fonteine voor 1966 (nr. XVI; tweede reeks nr. 8; 171 blz.) met bijdragen van M. Vandecasteele (Letterkundig Leven te Gent van 1500 tot 1539)Ga naar voetnoot(1); C. Kruyskamp (Het Esbatement vant Gelt), W.M.H. Hummelen (Boek N-M uit het archief van ‘Trou moet blijcken’), W. Waterschoot (Lucas d'Heere en Marcus van Vaernewijck voor het Lam | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||
Gods)Ga naar voetnoot(1), M. van Spaandonck (Crisis in het Vlaamse Liefhebberstoneel), R. Lanckrock (Beschouwingen bij het verslag van de Jury van het Koninklijk Landjuweel, XXXIIste Tornooi (1965-1966), G. van Vrekhem (Een jaar ‘Nederlands Toneel te Gent’) en een overzicht van de activiteiten van De Fonteine in 1966. | |||||||||||||||||||||||||
PatroonsfeestHet Patroonsfeest had plaats op 11 juni 1967 in de vergaderzaal van de Kamer en werd gewijd aan een herdenking van Gaston Martens en Herman Teirlinck, ‘twee leeftijd- en generatiegenoten die als toneelauteur, elk met zijn persoonlijkheid en zijn artistieke talenten, elk in zijn taal en met zijn theatervisie het toneelleven in Vlaanderen gedurende meer dan een generatie hebben beheerst of gediend en die beiden met “De Fonteine” waren verbonden’, aldus hoofdman Flor Demedts, die vervolgde: ‘De jongste van beiden, Gaston Martens, geboren te Zulte op 24 april 1883, fungeerde zelfs een tijdlang als hoofdman van ‘De Fonteine’ en werd in 1930, bij zijn vertrek naar Zuid-Frankrijk opgevolgd door Herman van Overbeke, met wie hij reeds tijdens de eerste wereldoorlog als auteur zijn eerste stappen op de scene van de Nederlandse Schouwburg te Gent had gezet en die tot het einde van zijn leven de theatrale kwaliteiten van Martens' oeuvre zou blijven verdedigen. De verwantschap van Martens met de rederijkerij en met het liefhebberstoneel reikt echter verder dan zijn relaties met ‘De Fonteine’. Zij is gegroeid uit zijn persoonlijk leven en manifesteert zich in het eigen karakter van zijn werk. Zij ligt in de lijn van een traditie die wij reeds gedurende de Middeleeuwen en de Renaissance in onze toneelliteratuur kunnen volgen: de traditie van het volkstoneel. Reeds in de Buskenblazer en bij Willem Ogier, bij onze rederijkers uit de 17de en 18de eeuw, en bij Van Peene in de 19de eeuw worden we getroffen door een toneel zonder literaire pretenties en vaak zonder literaire waarde, uit de taal en uit het leven van de volksmens geboren, wel eens onbeholpen, vaak sentimenteel en weinig beheerst, maar steeds vitaal en daarom geladen met een eigen dramatische spanning. Uit de studie die Dr. R. Roemans in 1928 over hem publiceerde, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||
vernemen we dat Martens werd geboren te Zulte, ‘in de schilderachtige Leiestreek, als zoon van een jeneverstoker, gistfabrikant en brouwer’ en van ‘de goede sterke vrouwe Martens’ die op de grote familiehofstede alles bestuurde en beredderde. Zijn lager onderwijs kreeg hij in de gemeenteschool, en na een tijdelijk verblijf aan middelbare onderwijsinrichtingen te Deinze, Tielt en Kortrijk belandde hij bij de Broeders van het Pensionaat in het verre Malonne. Maar hij kon de vereiste ijver en het minimum enthousiasme voor zijn studie niet opbrengen en werd daarom terug naar huis gehaald. Op achttienjarige leeftijd begon hij bier te brouwen, en met paard en kar van herberg tot herberg zijn drank te verkopen. Op zijn talrijke tochten in eigen en omliggende gemeenten deed hij rijke levenservaring op. ‘Daar leerde hij’, aldus Roemans, ‘het volk van zijn streek kennen in zijn dagelijkschen wandel, onbewimpeld en onbeschaafd, met zijn vrij uitspattende zinnenlust en zijn ruwe doch goedhartige inborst. Deze dagelijksche omgang met ons volk was voor Martens de heilzaamste leerschool: vandaar dat de personen uit zijn later toneelwerk uitmunten door het typische van hun verhouding en ontwikkeling, verscherpt door een sappige taal, wier rijkdom nog verhoogd wordt door die kleurige, pittige volksgezegden.’ Ook op het gebied van de sport liet hij zich niet onbetuigd. Willem Putman schreef in de jaren twintig: ‘ik denk niet dat de dramatische kunst hem ooit zooveel medailles zal opbrengen zooals dit het geval was met de vroeger door-hem-beoefende sport.’ Inderdaad had hij als vierentwintigjarige op zijn erelijst heel wat overwinningen genoteerd en als verspringer en gewichtwerper meer faam verworven dan als brouwer. Hij werd herhaalde malen kampioen van Vlaanderen, in beide specialiteiten, won achtereenvolgens vier Belgische kampioenschappen in verspringen en bleef niet minder dan 15 jaar Belgisch recordhouder. In diezelfde tijd richtte de brouwer en sportman te Zulte echter een toneelvereniging op, die hij later in zijn Dorp der mirakelen (1947) zou laten herleven. Na het bijwonen van een voorstelling van De lustige boer in de K.N.S. te Gent zou hij zelf aan het schrijven gaan en van dit werk zijn levenstaak maken. ‘Ik zat te luisteren lijk een vinke’, vertelde hij later zelf, ‘en keek, keek, met ogen zo groot als kanonballen; en toch vond ik het allemaal zo natuurlijk, dat ik, ja, dat ik bij mijn eigen zelve zei: ‘dat kan ik ook’. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||
Vanuit de traditie van het volkstoneel, dat alleen geschreven wordt om gespeeld te worden en zonder de opvoering niet bestaat, begon Gaston Martens toen te schrijven, met zijn aangeboren talent, zijn gehoor voor de klank en de spanning van het gesproken woord, zijn gevoel voor ongecompliceerde komische en tragische situaties, zijn scherp oog voor naar Breughel en Bosch getekende figuren. Na een eersteling, waarin de sportman nog aan het woord komt, de novelle De held der Fransche ronde (1914), in 1916 door Arie van den Heuvel voor het toneel bewerkt, schreef hij, tijdens een periode van iets meer dan 10 jaar, niet minder dan 23 werken, psychologische en sociaal getinte drama's waarin de invloed van Buysse en Heyermans, Fabricius, Ibsen en Hauptmann enigszins merkbaar is, romantische toneelspelen en idyllische schetsen, lange en kortere blijspelen en kluchten: in 1915 Dwang, romantisch drama; De Moord op Simon, dramatische schets; Laatste Wegen, dat in 1917 werd uitgewerkt tot de Paus van Hagendonck (en in 1919 in de K.N.S. werd opgevoerd); en De Gouden Rivier, dat in 1919 The Golden River werd;
Door deze titels wordt men zich bewust van het gevarieerde karakter van Martens' oeuvre. In 1932 werd hem als toneelauteur voor zijn Paradijsvogels (1932) de driejaarlijkse staatsprijs toegekend door een jury die bestond uit Em. de Bom, H. van Overbeke, Theo de Ronde, Ward Schouteden en H. Teirlinck. De beste van zijn stukken zijn meer dan de ‘zacht-ironische, vaak savoureuze en niet altijd zeer bewogen toneelspelen’, ‘de prettige schetsen waarin de traditionele boert af en toe moet wijken voor sympathiek gefilosofeer over | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||
leven en mensen’, zoals Marnix Gijsen het formuleerde. Ze zijn wel eens meer dan probleemloze ‘Abschnitte des Lebens’, picturale kopieën van een lokale realiteit of uitbarstingen van een zinnelijkuitspattende levensroes. Precies in de folkloristische ‘kopieerlust des dagelijksen levens’ gaan vaak de voorstellingen van Martens' werk ten onder. Zijn werk krijgt pas zijn ware betekenis als het dank zij de verbeelding van de regisseur en de transfiguratie van de acteur uitgroeit tot een bijna surrealistische, tragikomische ‘comédie humaine locale’.
Overstappend naar de Herman-Teirlinck-herdenking wijst hoofdman Flor Demedts erop dat dit de vierde is in een reeks manifestaties die sedert half mei te Gent werden ingericht. ‘Op de voorlichtingsavond door het N.T.G. in samenwerking met “De Fonteine” in de K.N.S. als “Gesprek in de Foyer” gehouden, hebben Alfons Goris en J. van SchoorGa naar voetnoot(1) de toneeltheoreticus en toneelauteur besproken. Dank zij de opvoeringen door het N.T.G. van De vertraagde film onder regie van Frans Roggen en door Toneelstudio '50 van De ekster op de galg onder regie van Roger de Wilde was het mogelijk hernieuwd kennis te maken met het dramatisch oeuvre. De mens Teirlinck wordt thans benaderd door Prof. Dr. Willem Pée, een van de zeldzame vrienden die Teirlinck gedurende jaren van nabij heeft gekend.’ Na de boeiende causerie van Prof. PéeGa naar voetnoot(2) droeg Diane de Ghouy op stemmige wijze een aantal gedichten voor die over Teirlinck werden geschreven door Paul Kenis, Marcel Coole, Bert Decorte en Johan Daisne.
Tot slot van deze belangrijke bijeenkomst ontvingen twee rederijkerskringen Yver doet leeren uit Gent en De Gezellen van Vlieberg uit Zoutleeuw de confirmatiebulle. |
|