Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2017-2018
(2019)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Verhandelingen | |
[pagina 11]
| |
Een vergeten dame: Charlotte Aleida van Manen (1880-1961)
| |
[pagina 12]
| |
1916. Ze woonde een groot deel van haar leven in het buitenland en overleed in Genève in 1962.Ga naar eindnoot3 Mijn heldin van hedenmorgen, Charlotte van Manen, die bijna dertig jaar van haar leven in het buitenland heeft doorgebracht, trof eenzelfde lot. Minstens zo opmerkelijk is dat de inspanningen van enkele decennia vrouwengeschiedenis een wel heel erg nauw omschreven canon van bijzondere vrouwen heeft opgeleverd. Hun geschiedenissen verwijzen vooral naar elkaar. In de literatuur over dergelijke bijzondere vrouwen kom je Van Asbeck en Van Manen niet tegen en toch hebben beiden, elk op eigen wijze, hun stempel op de vrouwenbeweging rond de eerste wereldoorlog gedrukt.Ga naar eindnoot4 Ik kan me voorstellen dat de naam Charlotte van Manen bij de meesten van u niet meteen een bel doet rinkelen, of het moest zijn als auteur van de kloeke achtdelige geschiedenis van de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij. Els Kloek heeft altijd verkondigd dat je meer te weten komt wanneer je je op een individu richt. Dat is een verstandig adagium. Niet iedere figuur uit het verleden, man of vrouw, leent zich echter goed voor deze gebiografeerde individualiteit (om haar woorden nog maar eens te gebruiken). Charlotte van Manen is zo'n persoon. We kunnen probleemloos een lijst van haar geschriften opstellen en voor elke biograaf is dat een deugdelijke ruggengraat. Daarbuiten hebben we echter niet zoveel, geen stapels brieven, dagboeken of andere bestanddelen van een mooi persoonlijk archief. Wat we weten, is echter voldoende voor een biografische schets van een imponerende persoonlijkheid met een grote werkkracht. Mijn voordracht van vandaag is gewijd aan de onderbouwing van dat oordeel.Ga naar eindnoot5
Charlotte van Manen was afkomstig uit een gezeten Elburgs geslacht. De familie heeft het weten te schoppen tot een plaats in het Nederlands Patriciaat. Haar grootvader was grootgrondbezitter bij Doornspijk en haar vader was hoofdinspecteur-generaal bij Rijkswaterstaat. Ook haar moeder kwam uit de kringen van het patriciaat. Het gezin, dat al spoedig bestond uit zes zonen en twee dochters leidde een zwervend bestaan en woonde in Haarlem, Nijmegen en Den Haag, waar de kinderen ook op school gingen. Een benepen geslacht kan het niet geweest zijn. De vader was protestant en de moeder katholiek en dat was voor velen een duivelse combinatie, waar niets goeds van kon komen. Een volle nicht was verpleegster en dat was voor een hooggeboren burgermeisje een enorme stap te- | |
[pagina 13]
| |
rug die alleen met lef gezet kon worden. Charlottes enkele jaren oudere broer Johan wilde niet deugen op de Burgerschool. De leerstof boeide hem niet en in de tweede klas werd hij dan ook van school gestuurd. Op voorspraak kreeg hij een plaats als volontair en later als leerling-journalist bij De Telegraaf. Johan wilde dan wel niet leren maar hij had een grote belangstelling voor de Islam en Oosterse filosofie. Hij bekwaamde zich daarin zonder opleiding of universitaire studie. Hij maakte zich het Latijn en Grieks eigen, bestudeerde Oosterse talen en werd actief in de Theosofische beweging, niet alleen nationaal maar ook internationaal. Hij was nauw bevriend met leidende figuren als Annie Besant en Charles Leadbeater. Met de laatste vertrok hij naar de Oost en daar ontwikkelde hij zich tot toonaangevend expert op het gebied van talen en culturen van India en Tibet.Ga naar eindnoot6 Charlotte's ouders waren daarnaast actief in de humanitarische beweging die met haar vele onderafdelingen rond de eeuwwisseling een groot enthousiasme bij gezeten burgers teweeg wist te brengen. Het verbaast dan ook niet dat Charlotte van Manen de kans kreeg in Berlijn rechten en economie te studeren. Als econome had ze in Duitsland ook al spoedig naam. Op 27-jarige leeftijd leverde ze in 1907 een bijdrage aan het befaamde Lehrbuch der Handelswissenschaft dat onder redactie stond van haar Berlijnse hoogleraar Alfred Manes, een pionier op het gebied van de economische wetenschap. Terug in Nederland, woonde ze een tijdje in Amsterdam. Daar behaalde ze eind 1907 de mo-akte staathuishoudkunde en daarmee was ze nu ook klaar voor een carrière in het onderwijs. In 1908 was Charlotte van Manen als ordecommissaris nauw betrokken bij de organisatie van het grote congres van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht. Samen met collega's is ze afgebeeld op de foto (zie pagina 14).Ga naar eindnoot7
Van Manen moet van jongs af aan gefascineerd geweest zijn door het armoedevraagstuk. Dat was natuurlijk geen nieuwigheid in haar kringen. Zowel leden van de Reveilbeweging als aanhangers van de liberale opvattingen van de politicus en theoreticus De Bosch Kemper waren onder de notabelen ruimschoots te vinden. Charlotte van Manen had daarbij een originele insteek. Ze wilde het probleem niet eng-Nederlands analyseren maar in de veel ruimere context van economische groei, industrialisatie en een radicale toename van wereldhandel en wereldverkeer. Haar studie bereidde haar perfect voor op dat thema. Ook voor het vervolg koos ze voor het buitenland. Tijdens haar vooronderzoek in Zwitserland | |
[pagina 14]
| |
kwam ze er echter al spoedig achter dat haar oorspronkelijk project wegens het ontbreken van voldoende voorstudies moeilijk te realiseren zou zijn. Ze beperkte zich daarom noodgedwongen toch tot Nederland en begon met historische diepteboring, Armenpflege in Amsterdam in ihrer historische Entwicklung, waarop ze in 1912 aan de universiteit van Zürich promoveerde. Vele decennia is dit een standaardwerk gebleven. Promotor was Heinrich Sieveking, een erkend specialist op het gebied van de financiële en sociale geschiedenis.Ga naar eindnoot8 Groepsportret t.g.v. het congres van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht in juni 1908 te Amsterdam, in een tuin/park (Artis?). Staand van links naar rechts: Wilhelmina Drucker, H. Heineken-Daum, Jeanne van Lanschot Hubrecht, Aletta Jacobs, Betsy Bakker-Nort. Zittend van links naar rechts: Elise Haighton, Jo van Buuren-Huys, Anna van Hogendorp, Anna Howard Shaw, Bientje Clifford Kocq van Breughel-Roelofs, Elizabeth Baelde. Zittend op de voorgrond: mejuffrouw Macdonald en Charlotte van Manen; beiden waren orde-commissarissen tijdens de conferentie. © Nico Schuitvlot
Aan haar grote project - armoede in de context van de veranderende verhoudingen in de wereldeconomie - was ze ondertussen blijven voort- | |
[pagina 15]
| |
werken. De dissertatie was slechts een voorstudie. In 1918 publiceerde ze Bedrijfsleven en de Strijd tegen de Armoede in Nederland. Het had allemaal veel langer geduurd dan haar lief was. In de eerste dagen van de Eerste Wereldoorlog, toen Van Manen per trein op weg was naar Nederland, raakte een deel van het manuscript zoek en bleef een ander deel in de nacht van 1 op 2 augustus 1914 achter in een brandende wagon in Pruisen. Voor haar boek had Van Manen - hoogst origineel - niet alleen archiefonderzoek gedaan maar als een volleerd antropologe ook veldwerk verricht. Ze schreef: ‘Ik had de eer aangezien te worden voor een neringdoende in hete koffie aan de havens, voor een aspirant heilsoldaat, een sollicitante voor een breiwinkel, een verpleegster en nog een hele serie beroepen meer.’Ga naar eindnoot9 Haar conclusie is radicaal-liberaal en misschien ook nu nog bruikbaar. Ze verzet zich niet tegen armenzorg maar vindt dat het probleem bij de wortel dient te worden aangepakt. De arbeidende klasse moet zelfredzaamheid worden bijgebracht en via scholing, oefening in de beroepspraktijk en een vakopleiding een betere aansluiting vinden bij de in het bedrijfsleven gestelde eisen. In nog geen tien jaar tijd had Van Manen een gedegen reputatie verworven als econome en historica. Dat Van Manen, al was het maar wegens het verlies van haar manuscript, niet meer zo gecharmeerd was van de Duitsers is begrijpelijk, maar haar afkeer van Duitsland ging veel dieper. In 1915 schreef ze een vlammend pamflet onder de titel Duitschland's Groei en het Pruisische Overwicht. Een voorpublicatie was in De Gids verschenen en er volgde spoedig een tweede druk en een jaar later een vertaling in het Frans. Het was een evenwichtige, goed gedocumenteerde publicatie waar de Leidse hoogleraar geschiedenis H.T. Colenbrander, een bekend commentator van de wereldpolitiek in die dagen, erg content mee was. Gelukkig was - zo luidde zijn slotoordeel - van een goedkope afkeer van het ‘Moffenland’ - geen sprake en evenmin is er iets te vinden van de kritiekloze bewondering voor Duitsland waaraan Nederlandse intellectuelen, zakenlieden en militairen, zich destijds schuldig maakten.Ga naar eindnoot10 Haar jarenlange verblijf had Van Manen ervan overtuigd dat in het Wilhelminische Duitsland de Dichter und Denker op het altaar van de materiële vooruitgang waren geofferd. Het maatschappelijk leven was volledig op prestaties en economische vooruitgang gericht. Ze legde een direct verband met het grote aantal zelfmoorden, driemaal zo veel als in Nederland. Het aantal gevallen van suïcide onder scholieren was in Duitsland het hoogst van heel Europa. Voor de positie van de vrouw had ze vanzelfsprekend veel aandacht. | |
[pagina 16]
| |
Die was haars inziens in de laatste decennia alleen maar verslechterd. Het aantal buitenechtelijke geboorten was bijvoorbeeld veel hoger dan elders in Europa en slechts 10% van de kinderen werd later geëcht tegen bijvoorbeeld 83% in het brave Nederland.Ga naar eindnoot11 Vrouwelijke academici als Van Manen hadden een ingewikkelde positie. Ze wilden zich in de eerste plaats waar maken als volwaardige wetenschappers. Daarom schrokken nogal wat vrouwelijke historici in de eerste decennia van de twintigste eeuw ervoor terug zich openlijk met de strijd voor vrouwenrechten te identificeren. Zo niet Charlotte van Manen. Samen met haar vriendin Johanna Naber stak ze haar verbondenheid met de vrouwenzaak geen moment onder stoelen of banken. In Duitsland had ze al gepubliceerd over de positie van vrouwen in Nederland en na haar terugkeer in 1914 werd ze opnieuw actief in de Bond voor Vrouwenkiesrecht en vooral in de Nationale Vrouwenraad.Ga naar eindnoot12 Ze liep ook, als teken van de vrouwelijke gelijkwaardigheid, voorop in de Vereniging Volksweerbaarheid. Ze was ervan overtuigd dat de mobilisatie en de groeiende vraag naar arbeidskrachten de positie van vrouwen permanent zou verbeteren. Ook was ze de initiatiefnemer en de voorzitter van het landelijk bestuur van de zogenaamde Urgentieraden. Dit was een landelijke organisatie die ervoor moest zorgen dat, mocht Nederland in oorlog raken, er voldoende vrouwelijke arbeidskrachten klaar stonden om de samenleving draaiende te houden.Ga naar eindnoot13 De zwakke economische positie van vrouwen vergat ze ondertussen niet. Ze was betrokken bij het ene na het andere economische rapport om dat probleem onder de aandacht te houden. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de draai die Van Manen in haar grote onderzoeksplan over het armoedevraagstuk maakte van een Europese naar een Nederlandse aanpak, door haar ervaringen over de complexiteit van deze problematiek tijdens de Eerste Wereldoorlog werd gestuurd. Haar grote zichtbaarheid in de Haagse wereld van vlak na de eerste wereldoorlog, gekoppeld aan haar economische, juridische en historische expertise en haar onorthodoxe benadering van het armoedevraagstuk, zorgden er voor dat Cornelis van Aalst, topbankier, president-directeur van de N.V. Nederlandsche Handel-Maatschappij, haar direct na de oorlog vroeg het gedenkboek voor de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij te schrijven waarvan hij ook president was. Het was de taak van deze Maatschappij, opgericht in de herfst van 1914, om gedurende de oorlog als schakel te functioneren tussen het Nederlandse bedrijfsleven | |
[pagina 17]
| |
en de geallieerden voor de invoer van overzee, die in steeds toenemende mate werd beperkt door de contrabandevoorschriften van Engeland en Amerika. Vooral dankzij Van Aalst had het Trustmaatschappij-fonds zich tot een geweldige steun voor de Nederlandse economie ontwikkeld en hij wilde daarom al direct na de afloop van de oorlog de prestaties van de door hem geleide organisatie laten boekstaven. De relatie tussen Van Aalst en Charlotte van Manen was weinig gelukkig. Voor Van Manen liep de samenwerking uit op een nachtmerrie. Het project, begroot op vijf jaar, liep fors uit, niet alleen door de enorme omvang van het archief maar vooral ook door de conflicten over de beperkte intellectuele vrijheid die Van Manen gegund werd. De begeleidingscommissie zat haar voortdurend op de nek en keer op keer werden onderzoekrichtingen geblokkeerd of passages geschrapt wegens ‘de aanwezigheid van diplomatiek gevaarlijke of voor bepaalde personen minder aangename passages’.Ga naar eindnoot14 Tot overmaat van ramp moest ze in 1928, toen ze toch al op grote achterstand zat, haar 80-jarige moeder in huis nemen wat de werkzaamheden ook weer vertraagde. Door de crisis van 1929 raakten de middelen van het Archieffonds, waaruit Van Manen bezoldigd moest worden, uitgeput. Ze moest de laatste delen zonder honorarium voltooien. In 1935 verscheen de publicatie van duizenden pagina's in zes prachtbanden. Daar was klaarblijkelijk nog wel geld voor. De laatste jaren voor de Tweede Wereldoorlog wordt het steeds stiller rond Charlotte van Manen. Wel bleef ze actief in de vrouwenbeweging en gaf ze lezingen door het gehele land, terwijl ze ondertussen haar moeder tot haar overlijden op 87-jarige leeftijd bleef verzorgen. Rijkelijk laat - in 1936 - kreeg ze, ongetwijfeld als gevolg van de publicatie van het gedenkboek en mede op voorspraak van Johanna Naber, het lidmaatschap van zowel de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde als van het Historisch Genootschap.Ga naar eindnoot15 Grote publicaties van haar hand verschenen in die jaren niet meer. Ze was echter nog even strijdbaar als voorheen en niet verlegen om excentrieke remedies. In een debat, in 1936 georganiseerd door de Nederlandse Vereniging voor de Staathuishoudkunde over middelen om uit de depressie te geraken, bepleitte Van Manen de oprichting van nieuwe compagnieën om de kwakkelende handel en scheepvaart aan te jagen.Ga naar eindnoot16 De opmars van Duitsland aan het einde van de jaren dertig moet haar met schrik hebben vervuld. Ook al vanwege haar heftige anti-Pruisische gezindheid vreesde ze na de Duitse inval voor leven en positie. Spoedig | |
[pagina 18]
| |
na het uitbreken van de oorlog zegde ze, samen met haar promotor Sieveking, haar lidmaatschap op van het Historisch Genootschap op. Ook de Maatschappij zei ze vaarwel. Ze vluchtte naar Kaapstad waar ze familie had en later naar New York, waar ze zeker tot 1947 bleef.Ga naar eindnoot17 Echt stil zat ze in de oorlog niet. Ze zorgde er bijvoorbeeld voor dat de autobiografie van de ‘houseboy’ van haar in 1943 overleden broer Johan werd gepubliceerd.Ga naar eindnoot18 Jaren werkte ze aan een omvangrijk rapport over de moeilijke juridische positie van vrouwen die in de oorlog hun echtgenoten waren kwijtgeraakt. Van publicatie kwam echter niets terecht. Na de oorlog verhuisde ze weer terug naar Den Haag maar ze kon daar niet meer aarden en vertrok uiteindelijk naar Lausanne waar ze in 1961 overleed. Daarmee kwam - in stilte en in Nederland onopgemerkt - een einde aan het leven van een activistisch en kosmopolitisch econome en historica die haar stempel op het politieke en wetenschappelijke leven van de eerste helft van de eeuw heeft weten te drukken. Ze verdient het om aan die vergetelheid ontrukt te worden. |
|