Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2009-2010
(2011)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Verhandelingen | |
[pagina 13]
| |
Roger Martin du Gard, godsdienst en oprechtheidGa naar eindnoot1.
| |
‘S'affranchir’Toen de Franse literator en Nobelprijswinnaar Roger Martin du Gard (1881-1958) zich in het voorjaar van 1910 zette aan het schrijven van wat zijn eerste succesvolle roman zou worden, drie jaar later verschenen onder de titel Jean Barois, stelde hem dat voor complexe literaire kwesties.Ga naar eindnoot1. Dit had Martin du Gard aan zichzelf te wijten: hij koesterde de ambitie een nieuw soort roman te schrijven, een boek dat naar zijn idee het karakter van een toneelstuk zou dragen. De auteur moest daarin niet interveniëren, niet tussen tekst en publiek in staan maar discreet de personages volgen. Met andere woorden, de roman moest ‘objectief’ zijn, alleen de ‘welsprekendheid van de feiten’ diende te klinken: ‘Je voudrais arriver à ce que l'éloquence des faits parle seule’. Hoe dan ook wilde Martin du Gard zijn liefde voor theater en film in de beoogde roman tot uitdrukking brengen. Graag gebruikte hij, toekomstig schrijver van filmscenario's, het adjectief ‘cinematografisch’ om zijn Jean Barois te typeren. Met nog weer een ander beeld, aan de schilderkunst ontleend, omschreef hij zijn stilistisch oogmerk als ‘un pointillisme litéraire’.Ga naar eindnoot2. Niet alleen de vorm, ook het thema van het boek dat hem voor ogen zweefde was voorwerp van niet geringe ambities. De roman zou moeten handelen over de belangrijkste intellectuele en morele kwesties van zijn tijd. Lang hoefde hij niet naar een geschikt onderwerp te zoeken want naar zijn stellige overtuiging stond ‘la question religieuse’ geheel bovenaan op de agenda. Wellicht had ‘de godsdienstige kwestie’ alleen een pendant in ‘de sociale kwestie’, zoals hij in mei 1910 aan zijn goede vriend Marcel de Coppet schreef.Ga naar eindnoot3. Dit uiterst actuele thema moest nu eens niet | |
[pagina 14]
| |
abstract behandeld worden maar op een aanschouwelijke manier tot leven gebracht. Wat was aanschouwelijker dan een mens van vlees en bloed te nemen? Anders gezegd, wat kon beter tot dit doel dienen dan de biografie te schetsen van een fictieve tijdgenoot, Jean Barois geheten?Ga naar eindnoot4. Het ging hem erom zowel het individuele leven te tekenen, de tragische geschiedenis van een geweten, als om het leven van een hele generatie te belichten: Jean Barois zou staan voor hen die de decennia tussen circa 1880 en 1910 hadden meegemaakt.Ga naar eindnoot5. In de toespraak die hij in december 1937 in Stockholm als kersverse laureaat van de Nobelprijs hield, vatte hij nog eens beknopt samen wat naar zijn oordeel een roman tot een succes maakt. Wil een boek enigszins de tijden doorstaan, zo betoogde Martin du Gard, dan is dat te danken aan de kwantiteit en kwaliteit van de individuele levens die de auteur heeft weten te tekenen. Maar dat is niet alles. Als discipel van Tolstoi beklemtoonde hij dat de schrijver ook gevoel moet hebben voor het leven in het algemeen, ‘il faut que son oeuvre soit le témoignage d'une vision personnelle de l'univers’.Ga naar eindnoot6. Wat de strekking betrof van de roman die Martin du Gard in 1910 voor ogen stond, dit boek zou een krachtig pleidooi voor het vrije denken behelzen, voor de bevrijding van de ideologische ketens waardoor mensen geboeid zijn. Niet voor niets luidde de titel van de beoogde roman aanvankelijk S'affranchir?Ga naar eindnoot7. - een titel die de lading veel beter dekt dan het nietszeggende Jean Barois; naderhand had Martin du Gard er dan ook veel spijt van dat hij zich op het laatste moment door zijn vrienden had laten overhalen om de titel te veranderen.Ga naar eindnoot8. Zijn afkeer van sectarisme en fanatisme, van godsdienstige, politieke of welke aard ook, kwam hier reeds geprononceerd tot uiting.Ga naar eindnoot9. Hij, die zo graag ‘l'homme sans parti pris’ was, had een grondige afkeer van auteurs die de pagina's van hun romans vulden met hun absolute zekerheden. Niets moest hij hebben van partijdig geschrijf zoals hij dat bijvoorbeeld naderhand bij communistische fellow travellers tegenkwam. Het was zijn literair ideaal zo objectief mogelijk te zijn, stem en tegenstem te laten horen, het relatieve van veel van wat als absoluut werd gepresenteerd te laten zien.Ga naar eindnoot10. Een pleidooi voor het ont-absoluteren van ideologieën kenmerkt veel van Martin du Gard's oeuvre. Zijn ideeën op dat punt klonken ook door in de eerder genoemde toespraak te Stockholm, waarin hij betoogde dat in een tijd waarin men kennelijk veel waarde hechtte aan ferme overtuigingen, het misschien niet van nut was ontbloot dat er | |
[pagina 15]
| |
mensen waren die twijfel toelieten, vragen stelden. Er was behoefte aan onafhankelijke geesten die zich ontdeden van partijdige ideologieën, aan figuren die voortdurend hun persoonlijk geweten wensten te ontwikkelen opdat aan de onderzoekende geest zoveel mogelijk ruimte werd geboden.Ga naar eindnoot11. Wat hij hier omschreef was vanzelfsprekend zijn eigen geestelijk profiel. Dat hij er daarmee niet ver naast zat, bleek wel uit het beeld dat zijn vrienden van hem schetsten waarin die ‘onderzoekende geest’ een opvallende trek van zijn persoonlijkheid vormde. En niet voor niets noemde Romain Rolland hem ‘un indépendant irréductible’.Ga naar eindnoot12. | |
De historicus en de roman: dossiervormingWat daarvan zij, voor Martin du Gard gold als als eerste eis die aan een auteur gesteld mocht worden dat deze zich zo goed mogelijk informeerde over het onderwerp van de roman die op stapel stond. Aan die eis voldeed hijzelf in hoge mate, tot in het perfectionistische toe. De vorming als historicus die hij aan de École des Chartes had ontvangen, verloochende zich in de voorbereiding op zijn romans niet. Jean Barois is daarvan een sprekende getuige. Van alles wat Martin du Gard voor zijn onderwerp maar enigszins nuttig achtte, legde hij minutieuze dossiers aan. Grondig las hij zich in de materie in. Tot zijn leesstof behoorden wetenschappelijke verhandelingen op uiteenlopende velden als filosofie, sociologie, geschiedenis, godsdienstwetenschap en geneeskunde. Wat laatstgenoemde discipline betrof, liet hij het niet bij lezen alleen. Zo was hij een paar jaar lang een getrouw toehoorder van colleges psychiatrie van bekende medici. Hij zou graag arts zijn geworden als het bestaan van literator hem niet geheel in zijn macht had gekregen.Ga naar eindnoot13. Ook voor biologie had hij veel aandacht, waarbij hij een bijzondere belangstelling aan de dag legde voor het werk van zijn landgenoot Félix Le Dantec wiens materialistische en agnostische denkbeelden zijn eigen denken, en dat van tal van tijdgenoten, in hoge mate vormden. Kranten en tijdschriften van uiteenlopende aard behoorden eveneens tot zijn lectuur, en, vanzelfsprekend, romans. Zo las en herlas hij, toen hij van start ging met zijn ‘grote project’, vele romans, vooral die van Tolstoi, de auteur die voor hem gold als ‘de meester der meesters’, maar ook van helden als Romain Rolland, Dostojevski, George Eliot, Ibsen en Stendhal. Jean Barois, zo kon hij dan ook naderhand schrijven, was het resultaat van drie jaar gestaag werken en tien jaar dagelijks aantekeningen maken, | |
[pagina 16]
| |
artikelen uit tijdschriften halen en opbergen in mappen die op onderwerp gerangschikt waren.Ga naar eindnoot14. Voordat nu het beeld ontstaat van een schrijver die zijn dagen in alle eenzaamheid slijt, gezeten achter een bureau zwaar beladen met boeken en mappen, ver van de alledaagse werkelijkheid, moet worden beklemtoond dat het doorgronden van die alledaagse werkelijkheid juist Martin du Gard's drijfveer was en dat hij langs allerlei kanalen voeling hield met die werkelijkheid. Graag observeerde hij de wereld en de mensen om hem heen, al dan niet vanachter een tafeltje in de kroeg. Het feit dat hij weinig ophad met het literaire wereldje in Parijs, wekte verwondering. Parijse kringen vroegen zich af of hij wel wist wat zich in de ‘grote wereld’ afspeelde; een verschijnsel dat hoofdstedelingen niet vreemd is. Maar dat viel in zijn geval aardig mee.Ga naar eindnoot15. Hij besefte zelf misschien het allerbest dat zijn boekenwijsheid zou kunnen resulteren in een gortdroge theoretische verhandeling van filosofische, sociologische of wetenschappelijke aard.Ga naar eindnoot16. Dat was wat hij per se niet wilde: hij wilde bovenal ‘romanschrijver’ zijn (‘“romancier”, de tout mon coeur’). Onze huidige literatuur is vergiftigd met ‘livres à thèse’, stelde hij, men weet niet meer wat een gewoon verhaal is. Hij hoopte maar dat de enige verdienste van zijn werk de levendigheid van zijn personages en het door hen geboden schouwspel zou zijn. En als ik al de brandende ambitie heb om de lezer tot denken aan te zetten, zo voegde hij eraan toe, dan zal dat altijd indirect moeten gebeuren. Maar ach, in Frankrijk weten ze niet wat een roman is: wij hebben geen Cervantes, geen Dickens, geen Tolstoi of Dostojevski - wij hebben alleen grote vaklieden, zoals Balzac en Flaubert.Ga naar eindnoot17. | |
‘Jean Barois’: een gevoel van herkenningHet componeren van zijn nieuwe roman - of beter gezegd: het ontwerpen daarvan, want dat Martin du Gard te werk ging als een architect ontging noch hemzelf noch zijn vrienden en criticiGa naar eindnoot18. - viel hem niet altijd even makkelijk. Er waren momenten van ernstige ontmoediging wanneer hij naar eigen smaak in zijn ambitieuze opzet niet leek te slagen. Maar hij zette door en na drie jaar gestaag zwoegen kon hij zijn ‘summa’Ga naar eindnoot19. voltooien en het manuscript inleveren bij zijn uitgever Bernard Grasset. Teleurstelling werd echter snel zijn deel. Grasset zag niets in publicatie van dit vuistdikke manuscript: ‘geen lezer zal verder komen dan pagina 100’.Ga naar eindnoot20. Dit is geen roman, dit is een dossier, zo motiveerde hij zijn afwij- | |
[pagina 17]
| |
zing, waarmee hij een oordeel velde dat sommige latere critici delen. Er is vrijwel geen literaire analyse van Jean Barois te vinden waarin niet gewezen wordt op de meervoudige structuur van deze roman, op de combinatie van fictie en historische documentatie die de ene criticus geslaagd acht, de ander minder of helemaal niet. Ook de dialoog-vorm die de auteur hanteerde kon niet iedereen bekoren. Maar iets nieuws was Jean Barois, door de verschillende stijlvormen en het theatrale aspect, duidelijk wel. Wat dat betreft had Martin du Gard een van zijn ambities verwerkelijkt. Dat hij met het onderwerp van zijn roman de juiste snaren beroerde, bleek ook snel.Ga naar eindnoot21. Grasset zal achteraf misschien zijn negatieve oordeel over dit werk hebben betreurd, want Jean Barois werd vrijwel direkt een opmerkelijk succes. Dit succes zou in de loop der jaren afnemen maar niettemin op bescheiden schaal constant blijven. Dat Martin du Gard zijn manuscript in druk zag verschijnen was het resultaat van een toevallige ontmoeting op een Parijse avenue met zijn vroegere schoolvriend Gaston Gallimard, lid van de literaire en journalistieke kring rond de recent opgerichte Nouvelle Revue française (N.R.F). Toen Gallimard hoorde van de ontmoedigende reactie van Grasset, bood hij spontaan aan om het manuscript te bekijken. Via zijn burelen belandde het in handen van André Gide. Diens positieve oordeel leidde er mede toe dat Gallimard de roman uitgaf.Ga naar eindnoot22. In november 1913 kwam Jean Barois van de pers. Voor Martin du Gard betekende deze ontwikkeling een kennismaking met de groep rond de N.R.F. en ook het begin van een levenslange vriendschap met haar ‘hogepriester’, André Gide.Ga naar eindnoot23. Het succes van Jean Barois wordt in het algemeen vooral verklaard door de aantrekkelijkheid van de thema's die Martin du Gard aan de orde stelt. Volgens René Lalou, in een beschouwing over Martin du Gard uit 1937, is er geen ander literair werk dat zo treffend de vragen weet te verwoorden waarmee de vooroorlogse generatie in Frankrijk zich bezighield. Deze generatie las Jean Barois gepassioneerd omdat zij daarin kwesties tegenkwam die voor haar de hoogste actualiteit bezaten, zoals de verhouding van geloof en wetenschap en de verwerking van de Dreyfus-affaire.Ga naar eindnoot24. In een eerste reactie na lezing van het manuscript gaf Martin du Gard's goede vriend Jean Schlumberger blijk van een gevoel van grote herkenning. Als je zoals ik een zeer godsdienstige jeugd hebt gehad waarvan je je maar heel moeilijk kunt losmaken (‘qu'on ne s'est affranchi que très difficilement’), aldus Schlumberger, als je bent opgegroeid in de | |
[pagina 18]
| |
tijd van de Dreyfus-affaire, raakt het je diep als je een boek ontdekt waarin die geestelijke geschiedenis met zoveel oprechtheid wordt blootgelegd. Het boek getuigt van zo'n grote evenwichtigheid, vervolgde hij, het standpunt van de tegenstander wordt daarin zo loyaal uiteengezet terwijl gelijktijdig het eigen standpunt met kalme moed wordt gehandhaafd, dat de lezer de auteur graag volgt op dit terrein waarop de gevoeligheden groot zijn.Ga naar eindnoot25. Na de Eerste Wereldoorlog bleken andere zaken actueler, maar Jean Barois zou zoals gezegd bepaald niet uit het literaire beeld verdwijnen. In elk geval vestigde Martin du Gard met deze roman zijn naam als belangrijk auteur, ook buiten Frankrijk. Wat ons land betreft, rangschikte Du Perron Jean Barois onder de grootste Franse boeken van de twintigste eeuw.Ga naar eindnoot26. | |
Levensbeschouwing publiek en privéHet waren niet alleen obstakels van literaire aard waarmee Martin du Gard zich geconfronteerd zag tijdens het schrijven van Jean Barois. Een andere kwestie, van persoonlijke aard, baarde hem tijdens het schrijfproces eveneens veel zorgen. Hier was zijn rol als echtgenoot en vader in het geding. Levensgroot doemde namelijk voor hem de vraag op in hoeverre hij zijn naaste omgeving mocht belasten met de anti-godsdienstige levensbeschouwing die hij in Jean Barois ging etaleren. Deze vraag rees naar aanleiding van de geestelijke ontwikkeling die hij doormaakte tijdens het werken aan zijn roman en die uitmondde in een geprofileerd ongeloof. Al tien jaar eerder, zo rond zijn twintigste levensjaar, had Martin du Gard zich innerlijk gedistantieerd van het katholieke geloof. Naar eigen zeggen was het geestelijk proces dat daaraan voorafging tamelijk ongereflecteerd verlopen. Nu hij, ter voorbereiding op zijn nieuwe roman, zich werkelijk ging verdiepen in materialisme, agnosticisme en atheïsme werd zijn positie als ongelovig vrijdenker geprofileerder dan ooit tevoren. Gevolg: een ernstige huwelijkscrisis. Zijn echtgenote Hélène Foucault, met wie hij in 1906 in het huwelijk was getreden, was overtuigd katholiek. Een botsing bleek onvermijdelijk. Hun uiteenlopende levensbeschouwelijke posities leidden ook tot een strijd over de godsdienstige opvoeding van hun enig kind, hun dochter Christiane. Ik kom daar zo dadelijk op terug. De geestelijke evolutie die Martin du Gard vanaf 1910 doormaakte | |
[pagina 19]
| |
bracht hem in gevoelige aanraking met noties als oprechtheid, authenticiteit, intellectuele en morele integriteit. In hoeverre kunnen en mogen wij oprecht zijn in het manifesteren van onze levensbeschouwing wanneer wij beseffen dat wij met het publiekelijk uiten daarvan onze naasten zullen kwetsen? Deze vraag stelde Martin du Gard voor een ernstig persoonlijk dilemma. | |
Dilemma's rond authenticiteitHier wil ik iets laten zien van de dilemma's rond het thema ‘levensbeschouwing en oprechtheid’. Dat ik daarvoor mijn uitgangpunt neem in Roger Martin du Gard heeft allereerst zijn reden in het simpele gegeven dat wij bij hem deze dilemma's van zeer nabij kunnen volgen, via zijn oeuvre, zijn Souvenirs, Journal en zijn uitvoerige correspondentie. Martin du Gard's brieven vormen een belangwekkende bron voor zijn leven en denken. ‘Jouw brieven’, aldus zijn vriend Gustave Valmont, ‘zijn het dagboek van een oprechte autobiograaf’. Valmont deden deze brieven voortdurend denken aan de door Martin du Gard zo geliefde Montaigne.Ga naar eindnoot27. Naar het oordeel van sommige kenners zou deze correspondentie als een op zichzelf staand werk beschouwd kunnen worden.Ga naar eindnoot28. Zijn er overtuigende zakelijke redenen om aandacht te schenken aan Martin du Gard, er speelt ook een motief van persoonlijker aard mee voor deze keuze. Dat is het feit dat, zoals velen bekend, de Franse literatuur de scheidende secretaris van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Leo van Maris, na aan het hart ligt. Bovendien heeft Van Maris direkt bemoeienis gehad met de uitgave van de Nederlandse vertaling van de belangrijke posthuum verschenen roman van Martin du Gard, Luitenant-kolonel de Maumort (Amsterdam 2008), een uitgave tot stand gekomen op instigatie van Sem Dresden die een deel van zijn P.C. Hooftpijs daarvoor bestemde. Het thema ‘oprechtheid’, ten slotte, is een thema dat direkt verbonden is met twee van Van Maris' literaire helden: Rousseau en Stendhal.Ga naar eindnoot29. Nu zal ik het thema ‘oprechtheid’ hier niet zozeer benaderen vanuit een literaire maar vanuit een levensbeschouwelijke invalshoek, al zijn beide bepaald niet altijd even waterdicht gescheiden. Over het onderwerp ‘literatuur en oprechtheid’ is al het een en ander geschreven; ik noem slechts de wat oudere klassieke werken van Henri Peyre, Literature and Sincerity (1963) en Lionel Trilling, Sincerity and Authenticity (1971). Wat uit dergelijke studies duidelijk wordt, is hoezeer in de loop van de | |
[pagina 20]
| |
negentiende eeuw in het literaire domein de ‘cultus van oprechtheid’ tot bloei kwam. Die ontwikkeling bereikte in de vroege twintigste eeuw een climax.Ga naar eindnoot30. Interessant is dat we een parallelle beweging waarnemen in het levensbeschouwelijke veld, alleen ontbreken daarover vooralsnog vergelijkbare systematische studies. Ook in dit domein ontstaat in de negentiende eeuw de verering van het ideaal van oprechtheid en een eeuw geleden was dit ideaal daar even springlevend als in het literaire veld. Laat ik als getuige daarvan de veelzijdige Tsjechische geleerde en politicus Thomas G. Masaryk opvoeren die, in 1907, voor een internationaal gehoor van religieuze liberalen te Boston, zonder omwegen stelde: ‘Today the religious question is in the first place a question of sincerity: we must say yes or no, we must tell the truth, be it acceptable or not acceptable to others’.Ga naar eindnoot31. Vriend en vijand zijn het erover eens dat Masaryk zelf deze woorden in zijn leven verwerkelijkte. Wat we precies onder het begrip ‘oprechtheid’ moeten verstaan, laat ik hier rusten. Duidelijk is in elk geval dat het ideaal van oprechtheid te herleiden is tot minstens de achttiende eeuw, tot Jean -Jacques Rousseau, die, zoals de Amerikaanse poltiek-historicus Arthur Meltzer stelt, ‘een nieuwe godsdienst van oprechtheid’ ontwierp.Ga naar eindnoot32. Vanzelfsprekend denken wij dan aan de Confessions die Rousseau inzet met de bekentenis dat hij in wat volgt bovenal ‘eerlijk’, ‘oprecht’, zal zijn. ‘Uitgangspunt voor Rousseau bij het schrijven van zijn memoires’, aldus Leo van Maris in het voorwoord tot de Nederlandse vertaling die hij van de Confessions heeft bezorgd, ‘is een volstrekte en nietsontziende eerlijkheid’.Ga naar eindnoot33. Rousseau, hoe ambigu soms ook in zijn belijden van dit ideaal, zette daarmee een hoogstbelangrijke trend. Tot de vele auteurs die hem bewust dan wel onbewust navolgden behoorde Stendhal, die bijvoorbeeld het tweede voorwoord tot zijn roman Lucien Leuwen inzet met de zin: ‘dit boek is eerlijk en simpel geschreven’; ik citeer uit de eerste Nederlandse vertaling, verschenen in 2007 en bezorgd door Van Maris.Ga naar eindnoot34. Het behoeft geen betoog dat het ideaal van oprechtheid, hoe ook omschreven, thuishoort in dezelfde wereld van morele waarden als authenticiteit, integriteit en bovenal: waarachtigheid. Ook de notie ‘moed’ hoort tot deze wereld; soms worden beide in een adem genoemd, bijvoorbeeld wanneer Martin du Gard iemand looft om diens ‘moedige oprechtheid’ (‘courageuse sincérité’).Ga naar eindnoot35. Hoe belangrijk dit thema was in de tijd dat hij aan Jean Barois ging werken, kan verder blijken uit het feit dat er juist in | |
[pagina 21]
| |
die jaren systematische studies van de pers kwamen die gewijd waren aan het ideaal van oprechtheid. | |
‘Cher Maître’: Marcel HébertVrijheid van spreken, onlosmakelijk verbonden met het ideaal van oprechtheid, werd in de negentiende en vroege twintigste eeuw allereerst krachtig bepleit door vrijdenkers die in alle toonaarden deze vrijheid bezongen. In de tweede plaats vervulde het thema ‘vrijuit spreken’ een rol in de wereld van het godsdienstig modernisme. De aanhangers van dit modernisme wensten geloof en moderne wereld in harmonie met elkaar te brengen, in die zin dat zij de overtuiging waren toegedaan dat het geloof zich aan de moderne wereld diende aan te passen. Vrijdenkerij en modernisme vormen belangrijke ingrediënten in Jean Barois, waarbij de aandacht van de auteur en ook diens sympathie - ondanks alle streven naar objectviteit - onmiskenbaar uitgaat naar vrijdenkerij en materialisme. Niettemin komt in het eerste deel van deze roman het godsdienstig modernisme, als scenario voor figuren die wel de geest van de moderne tijd willen accepteren maar niet het geloof wensen prijs te geven, volop aan de orde. In de figuur van de modernistische Abbé Schertz, met wie Jean Barois tijdens zijn studietijd in Parijs optrekt, zijn duidelijk trekken te herkennen van Martin du Gard's vroegere leermeester en biechtvader aan de École Fénelon te Parijs, Marcel Hébert, een veelzijdig geleerde die sterk betrokken was bij het opkomende socialisme.Ga naar eindnoot36. Uitdrukking van Hébert's modernisme vinden we onder meer in een geloofsbelijdenis die, veelzeggend genoeg, een imitatie is van de befaamde geloofsbelijdenis in Rousseau's Emile. Hébert ontwierp een eigen Profession de foi du vicaire savoyard waarin hij opkwam voor een symbolische interpetatie van traditionele dogma's.Ga naar eindnoot37. Naar zijn overtuiging zou het godsdienstig gevoelen blijven bestaan ook indien de notie van een persoonlijke God wegviel. Zoals Hébert aan Martin du Gard schreef: het godsdienstig gevoelen was van zo'n notie niet afhankelijk.Ga naar eindnoot38. Wegens dergelijke modernistische overtuigingen moest Marcel Hébert in juli 1901 het directoraat van de École Fénelon neerleggen. Kort daarna zou hij het priesterkleed afleggen, maar in een bepaalde zin bleef hij altijd een gelovige. Martin du Gard was een groot bewonderaar van Marcel Hébert, met wie hij tot aan diens overlijden in 1916 nauw contact onderhield.Ga naar eindnoot39. In de | |
[pagina 22]
| |
jaren waarin Jean Barois ontstond wendde hij zich vaak tot Hébert aan wiens boeken hij, naar eigen zeggen, veel te danken had voor zijn roman. Het herlezen van diens werk, zo schreef hij zijn leermeester in 1911, deed hem veel goed vanwege het direkte contact dat dit bood met een absolute oprechtheid en rechtschapenheid van hart. Jaren eerder had hem in Hébert's Souvenirs d'Assise de aansporing getroffen dat oprechtheid als de eerste voorwaarde voor christelijke deugdzaamheid gold.Ga naar eindnoot40. Aan Hébert zou Martin du Gard zijn Jean Barois opdragen, al besefte hij terdege dat zijn leermeester, biechtvader en vriend wellicht gekwetst zou zijn door inhoud en strekking van de roman.Ga naar eindnoot41. Oprechtheid en authenticiteit vormen belangrijke thema's in leven en werk van Martin du Gard en verdienen een systematische studie.Ga naar eindnoot42. In Jean Barois nemen deze kwesties een eigen plaats in, waarbij overigens ook de interessante vraag naar de grenzen van oprechtheid rijst. Zelf omschreef Martin du Gard zijn roman een als ‘een boek dat niets wetenschappelijks bezit maar waarin ik al mijn oprechtheid heb neergelegd’.Ga naar eindnoot43. Alles moest op een oprechte wijze behandeld worden, tot aan de kleinste détails toe, betoogde hij. Oprechtheid in stijl en behandeling was van het hoogste belang. Talent had iedereen wel, maar het geweten speelde vandaag de dag geen rol meer, constateerde hij. Daarom zag hij het als zijn taak het geweten opnieuw een plaats te geven.Ga naar eindnoot44. Die taak vervulde hij door de geestelijke ontwikkeling van Jean Barois onder de loupe te nemen die zich zou ontwikkelen van een traditioneel-gelovige jonge katholiek tot ongelovig, rationalistisch vrijdenker. Als hoofdredacteur van een positivistisch sociologisch tijdschrift Le Semeur zal Barois zich, met een groepje geestverwanten, driftig met de affaire Dreyfus bemoeien. Uiteindelijk, aan de vooravond van zijn overlijden, keert hij terug tot het katholieke geloof van zijn jeugd, al heeft hij jaren daarvoor een verklaring opgesteld, opgenomen in zijn testament, dat aan een eventuele bekering op zijn sterfbed geen waarde mag worden toegekend. Martin du Gard kon zich er nogal eens aan ergeren dat zijn lezers ertoe neigden hem met Jean Barois te vereenzelvigen. Lezers lazen vaak slecht, zoveel was hem wel duidelijk. Mensen willen graag dat zo'n roman een autobiografie is maar dat is Jean Barois niet, herhaalde hij met klem voor wie het maar horen wilde. Jean Barois is geen ‘bréviaire’, zelfs geen geloofsbelijdenis, maar simpelweg de geschiedenis van een man die Barois heet - ‘et voilà tout’.Ga naar eindnoot45. Onpartijdigheid in de weergave van argu- | |
[pagina 23]
| |
menten van verschillende partijen was zijn hoogste doel, en als de lezer dat niet doorhad, viel dat te betreuren. Dat Jean Barois geen autobiografie is, kunnen we gerust aannemen, maar niet te ontkennen valt dat tal van elementen uit leven en denken van Martin du Gard zijn te ontwaren in de fictieve biografie van de gelijknamige hoofdspersoon. Tegelijkertijd is duidelijk dat hij daarmee zeker niet samenvalt. Ook in de levens en denkbeelden van andere protagonisten heeft hij zijn opvattingen en idealen verwerkt, vooral in die van de oprechte atheïst Marc-Elie Luce. | |
Levensbeschouwing en huwelijk: een zwarte schaduwWaarom leidde het project-Barois tot een ernstige huwelijkscrisis? Daarover lezen wij in Martin du Gard's briefwisseling met zijn al eerder genoemde goede vriend Marcel de Coppet. De eerste brief waarin het probleem door hem enigszins uitvoerig aan de orde wordt gesteld, dateert van 16 mei 1910. Nadat hij allereerst geestdriftig zijn ideeën over zijn nieuwe roman heeft geschetst, komt Martin du Gard te spreken over een zwarte schaduw die over dit project hangt.Ga naar eindnoot46. Zijn vrouw Hélène is zeer gehecht aan haar katholieke geloof, zo schrijft hij, zij vindt daarin een onvervangbare troost. Nu heb ik een grote invloed op haar, meldt hij Coppet, en daarom heb ik mij ernstig afgevraagd of ik niet zou moeten afzien van mijn literaire onderneming. Ik vrees namelijk dat ik met dit boek haar geloof te gronde zal richten en haar intens leed zal bezorgen. Maar in een moeite door erkent hij dat hij, ondanks genoemde redenen, zijn ‘mooie project’ niet zal opgeven. Als verontschuldiging voert hij aan dat hij zich hoe dan ook over de godsdienstige kwestie wil uitspreken. Is het niet nu, dan wel later. Dan misschien maar beter nu. Gegeven dit feit lijkt het hem de beste oplossing dat hij voorlopig zijn persoonlijke intellectuele preoccupaties voor zichzelf houdt en daarover niet zal spreken met Hélène. Hij zal haar geheel buiten zijn huidige intellectuele overwegingen houden, ja buiten alles wat met de roman te maken heeft. Het manuscript zal hij haar pas laten lezen als dat is voltooid. Dan, zo hoopt hij, zal de roman haar geloof niet al te zeer schaden. Zo'n slag, in één keer toegebracht, zal dit niet vernietigen, vermoedt hij, anders dan wanneer zij jarenlang aan een sluipende ondermijning van haar geloof zou zijn blootgesteld. Dit voorstel houdt wel in dat Hélène de komende twee jaar, wellicht langer, buiten zijn werk, ja buiten zijn innerlijk leven, zal staan. Voor beiden is dit een schrijnend offer, stelt Martin du Gard. Maar | |
[pagina 24]
| |
Hélène is het met hem eens: zijn werk aan de roman moet hij voortzetten in de richting die hij wenst, maar zij wil niet bij zijn reflecties worden betrokken. Dit zal zeker moeilijk worden, voorziet Martin du Gard. Een eerste blijk van het problematische karakter van deze oplossing is reeds het feit dat hij deze brief aan Coppet verzendt zonder dat zij, Hélène, die gelezen heeft. Dit is de eerste keer dat zoiets gebeurt; een ernstig moment, stelt hij vast. Hij herhaalt dat hij het soms allemaal zo treurig vindt dat hij bereid zou zijn om zijn plannen op te geven. Maar hij herhaalt ook dat hij, als ‘egoïstisch ambitieus schrijver’, beseft dat dit maar lege woorden zijn: hij zal dit boek schrijven, ongeacht de eventuele gevolgen in de privé-sfeer.Ga naar eindnoot47. | |
Oprechtheid jegens zichzelf (‘la sincérité envers soi-même’)De keuze voor een dergelijke oplossing voor het dilemma rond ‘levensbeschouwing en oprechtheid’ laat zien dat het echtpaar Martin du Gard oprechtheid hoog in het vaandel had staan. Roger Martin du Gard verzwijgt voor zijn vrouw immers niet in welke richting zijn denkbeelden zich ontwikkelen, een richting die diametraal tegenovergesteld is aan de hare. Op haar beurt is Hélène Martin du Gard oprecht jegens hem: zij verhult haar intense geloof op geen enkele wijze noch voor hem noch voor de buitenwereld. De spanningen die oprechtheid over de eigen levensovertuiging in hun huwelijk opleveren, blijken echter niet gering te zijn. De afspraak die het echtpaar Martin du Gard met elkaar maakt om de intellectuele en godsdienstige werelden gescheiden te houden, dient vooral om te voorkomen dat zij elkaar kwetsen. Wat in zo'n geval minimaal overblijft, is oprechtheid jegens zichzelf. Oprechtheid jegens zichzelf blijkt een eeuw geleden een belangrijk thema te vormen in het debat over de vraag hoe mensen met de naaste omgeving dienen om te gaan wanneer zij serieus van elkaar van levensovertuiging verschillen. De bekende Franse literator Jacques Rivière, die Martin du Gard vlak na de verschijning van Jean Barois in de kring rond de N.R.F. zou ontmoeten, wijdde er een speciale studie aan, getiteld De la sincérité envers soi-même (1912).Ga naar eindnoot48. ‘Oprechtheid jegens zichzelf’ werd beschouwd als de basale vorm van oprechtheid. Eén voorbeeld slechts. Toen de Franse diplomaat Raymond de Boyer de Sainte Suzanne op nog jonge leeftijd afstand had genomen van het traditionele rooms-katholieke geloof vroeg hij de vooraanstaande priester-geleerde Alfred Loisy om raad: moest hij zijn ouders hierover | |
[pagina 25]
| |
informeren? Loisy adviseerde hem om zijn naaste familie niet nodeloos te kwetsen met een bekentenis. Wellicht, schreef Loisy zijn jeugdige correspondent, valt er een compromis te vinden tussen enerzijds het feit van uw nieuwe levensovertuiging, anderzijds het spreken daarover in de privé-sfeer. Maar, voegde hij er met nadruk aan toe, één zaak is bovenal van belang: wees oprecht jegens uzelf.Ga naar eindnoot49. | |
Compromis?Het woord ‘compromis’ is zojuist gevallen. Op zich zelf kan het streven naar een compromis een loffelijk ideaal zijn, maar is dat ook het geval in de casus waarvoor Martin du Gard en zijn vrouw model staan? Interessant is dat over een compromis met betrekking tot de situatie van echtgenoten van wie de een zich ontwikkelt tot liberaal gelovige of vrijdenker, de ander daarentegen vasthoudt aan traditionele vormen van geloof, in de negentiende eeuw reeds volop gefilosofeerd werd. Zeer bekend werden de reflecties van de prominente Engelse auteur, liberaal staatsman en vrijdenker John Morley. In zijn invloedrijke tractaat On Compromise uit 1874 wijdt Morley vele bladzijden aan het vraagstuk van godsdienst en ‘plain speaking’. In het zojuist genoemde geval van partners van wie de geloofsovertuiging of levensbeschouwing uiteenlopen dient ‘plain speaking’ naar Morley's overtuiging de regel te zijn. In feite geldt volgens hem de eis van ‘plain speaking’ voor alle situaties in het leven, inclusief de politiek. Overigens zou Morley ongetwijfeld hebben ingestemd met Loisy's advies aan De Sainte Suzanne. Want hij stelt dat er een belangrijke uitzondering is waar ‘plain speaking’ niet direkt gewenst is. Er is één relatie in het leven waar wij het stilzwijgen mogen bewaren, meent hij, en dat is onze relatie tot onze ouders. Ouders hebben een claim op ons die niemand verder heeft. In dit bijzondere geval schaadt het ons zelfrespect niet als wij er het zwijgen toe doen: tegenover onze ouders hoeven we niet de apostel uit te hangen. Dat hier eigen levenservaring zal hebben meegespeeld, kunnen we veilig aannemen. Toen Morley, in zijn studententijd, zijn vader had meegedeeld dat hij van zijn geloof was gevallen, moest deze jonge theologiestudent het verder voorgoed zonder de financiële toelage van zijn vader stellen.Ga naar eindnoot50. | |
Martin du Gard en oprechtheid jegens zijn oudersLaten we in dit verband niet vergeten dat ook voor een auteur als Roger | |
[pagina 26]
| |
Martin du Gard de relatie met zijn ouders een rol speelde toen hij Jean Barois aan het schrijven was. Hij realiseerde zich dat zijn boek wel eens slecht bij hen zou kunnen vallen en dat het zijn relatie met hen zou kunnen verstoren. Daar kwam nog bij dat Jean Barois zou verschijnen juist op een moment waarop zijn vader, die altijd een wat oppervlakkig katholiek was geweest, zich steeds meer in geloofsvragen ging verdiepen, waarschijnlijk omdat hij de dood voelde naderen. In deze toewending naar het geloof speelde Martin du Gard's vroom-katholieke moeder ook zeker een rol; zij zag deze ontwikkeling van haar echtgenoot met genoegen aan. Reden te meer dat Martin du Gard zich wat angstig afvroeg welk effect de publicatie van Jean Barois bij zijn ouders zou sorteren. Toen de datum van publicatie naderde, achtte hij het raadzaam hen gerust te stellen: zij hoefden zich niet al teveel zorgen te maken over de inhoud, het zou allemaal wel meevallen. Tegelijkertijd wilde hij niet verhullen dat hij in dit werk zijn eigen levensbeschouwing, die zozeer afweek van de hunne, niet onder stoelen of banken stak. Dat was nu eenmaal gegeven met zijn ambitie een ‘oprecht werk’ te schrijven, liet hij zijn moeder weten. Dat deze oprechtheid inhield dat zij moesten meemaken dat hun zoon zijn levensbeschouwing voor de hele wereld tentoonstelde: daar was niets aan te doen, zo lijkt de impliciete boodschap te zijn.Ga naar eindnoot51. | |
Toenemende spanningenDat het ‘oeuvre sincère’ ten huize van het echtpaar Martin du Gard een steeds sterkere bron van problemen vormde, bleek in 1911 toen de spanningen steeds hoger opliepen. Toen wij huwden, in 1906, beseften wij nog niet tot hoeveel problemen het verschil in levensbeschouwing zou leiden maar nu blijkt de situatie haast onverdragelijk geworden, ja dreigt voor zover mogelijk nog verder te verslechteren, zo schreef Martin du Gard in mei 1911 aan Coppet. Ons verschil van mening krijgt elke dag scherper reliëf en ontvlamt elk ogenblik, naar aanleiding van wat dan ook. Dat is namelijk het verschrikkelijke van het geloof: het dringt overal in door, het tast alles aan. Een paar jaar geleden was ik tolerant, zo vervolgde hij, en ik zou het nog zijn als ik de zaken was blijven bekijken van de buitenkant. Maar nu zit ik er middenin. Destijds kende ik ook niet de ware katholieke mentaliteit, besefte ik niet wat die katholieke atmosfeer inhoudt voor degene die ‘de duistere kinderachtigheden van het dogma’ kent. Wat het extra | |
[pagina 27]
| |
moeilijk maakt is dat de godsdienst van Hélène iets onberedeneerds is. Godsdienst is in haar geval veeleer een passie. Je zou ons beiden moeten zien, schrijft hij Coppet, wanneer ik mijn studeerkamer verlaat waar ik mij urenlang heb gebogen over die droevige troep van afstervende geloofsvoorstellingen en dan Hélène tegenkom die juist terugkeert van de dagelijkse gang naar de kerk, het instituut dat die verderfelijke geloofsvoorstellingen propageert. Als onze blikken elkaar treffen, is dat voor ieder van ons een schok die ons gehele wezen raakt. Martin du Gard is overigens van oordeel dat het conflict tussen hem en zijn vrouw het individuele niveau overstijgt. Hij beschouwt het tegelijkertijd als iets bovenpersoonlijks, iets universeels: een conflict tussen twee tegenstrijdige machten, het rationele versus het irrationele, vrijdenken versus bijgeloof, moderne wetenschap versus versleten geloofsovertuigingen.Ga naar eindnoot52. | |
OpvoedingHet zal duidelijk zijn: de verschillen in levensovertuiging en de kwesties rond oprechtheid en de grenzen daarvan grepen diep in in het persoonlijk leven van het echtpaar Martin du Gard. De huwelijkscrisis raakte ook hun enig kind, Christiane. Hoe moest zij in geestelijk opzicht worden opgevoed? Martin du Gard is intens ongelukkig als hij hoort hoe Hélène hun dochter vertelt dat God haar ziet, dat God haar zal straffen als zij niet lief is. Op die manier, meent Martin du Gard, wordt immers een nog onbevangen geest van een vierjarige volstrekt gedeformeerd, krijgt dit kind onuitwisbare zaken ingeslepen. Hij is ervan overtuigd dat hierin het geheim is gelegen van het feit dat de kerkelijke geloofsvoorstellingen het zo onwaarschijnlijk lang volhouden: men neemt de hersenen van een ontvankelijk jong kind en deformeert die eens en vooral.Ga naar eindnoot53. Wanneer het om de opvoeding van Christiane gaat, is hij zo diep geraakt door het verschil in opvatting met Hélène dat hij zijn huwelijk heeft vervloekt. Op haar beurt heeft Hélène hem laten weten haar ouders te verwijten dat zij hun toestemming hebben gegeven aan dit huwelijk. Zij heeft gezworen dat, zolang zij leeft, Christiane nooit een man zal huwen die een andere geloofsovertuiging is toegedaan dan de hare. En, zo voegt Martin du Gard daaraan toe, ik kan dat alleen maar onderschrijven: zonder dat men het ook maar enigszins vermoedt, blijkt het uitermate belangrijk te zijn dat echtgenoten hetzelfde geloof aanhangen.Ga naar eindnoot54. Pikant detail is dat Christiane naderhand zou huwen met de man aan wie haar va- | |
[pagina 28]
| |
der deze hartekreet schreef: zijn vriend Marcel de Coppet die van protestantse origine was.Ga naar eindnoot55. | |
‘Onze eeuwige tijdgenoot’ (Camus)Het huwelijk van het echtpaar Martin du Gard heeft de ideologische crisis overleefd. Niet, zo constateren we, omdat de een de ander in levensbeschouwelijk opzicht tegemoet is gekomen. Al zijn er op bepaalde punten nuances aan te wijzen, Martin du Gard heeft zijn rationalistische levensovertuiging niet prijsgegeven. Alleen al het indringende portret van de ongelovige arts Antoine in zijn meerdelige roman Les Thibault, die hem in 1937 de Nobelprijs voor literatuur bezorgde, doet ons dat meer dan vermoeden, maar er zijn ook tal van andere bewijzen dat hij sinds 1910 op vaste levensbeschouwelijke koers bleef. Hélène Martin du Gard heeft haar rotsvaste katholieke geloof evenmin prijsgegeven. Kennelijk hebben zij een modus vivendi weten te vinden, al krijgen we uit Martin du Gard's Journal de indruk dat dit geen erg vreugdevolle modus was.
Het dilemma dat door ons door Martin du Gard zo aanschouwelijk voor ogen wordt gesteld, heeft waarschijnlijk een eeuw later in de westerse seculiere wereld veel, zo niet alles, van zijn problematische karakter verloren. Wellicht kunnen velen van ons zich er niet zoveel meer bij voorstellen omdat de levensbeschouwelijke kaders nogal veranderd zijn ten opzichte van een eeuw geleden. Niettemin kan het thema ‘levensbeschouwing en oprechtheid’ in sommige kringen anno 2010 niet minder actueel - en problematisch - zijn dan rond 1910. Dan kunnen we denken aan traditioneel-gelovige milieus waarin een bekering tot een liberale vorm van geloof dan wel tot vrijdenkerij, agnosticisme of atheïsme, nog altijd uiterst onwenselijk wordt geacht. Zo'n behoudende godsdienstige mentaliteit maakt oprechtheid over een dergelijke bekering - ofwel het uit de kast komen als ‘afvallige’ - bepaald geen gemakkelijke actie voor de betrokkenen die ervan doordrongen zijn dat zij daarmee hun naasten leed berokkenen. Wat staat hen te doen? Het stilzwijgen bewaren? Zoeken naar een compromis waarbij de eigen intellectuele en morele integriteit geen geweld wordt aangedaan? Minimaal oprechtheid jegens zichzelf behouden? Dergelijke vragen zijn door Martin du Gard in zijn briefwisseling en Jean Barois tastbaar getekend. Zoals het conflict tussen Hélène en hem niet alleen de strijd van hen beiden was maar tevens een conflict dat een | |
[pagina 29]
| |
bovenpersoonlijk en tijdloos karakter droeg, zo zijn ook de kwesties die Martin du Gard aansneed rond de relatie geloof en wetenschap nog altijd herkenbaar. Het zou hem goed hebben gedaan dit te weten, want als er één motief was dat hem naar eigen zeggen dreef, was het de strijd tegen de vergetelheid, het stof, de Tijd. Als we kijken naar allerlei hedendaagse ontwikkelingen op geestelijk, maatschappelijk en politiek gebied, zoals de strijd tussen gelovigen die absolute zekerheden kennen en de onderzoekende geesten à la Martin du Gard, dan kunnen wij nog altijd instemmen met Camus' veelgeciteerde typering dat Martin du Gard is te beschouwen als ‘notre perpétuel contemporain’, ‘onze eeuwige tijdgenoot’.Ga naar eindnoot56. |
|