Op het poëziefestival in Zagreb was een onderaardse strijd aan de gang tussen de oude en de nieuwe geest, dat bespeurde je zo ongeveer zodra je in de taxi van vliegveld naar stad zat; het festival werd nu geleid door een mooie en intelligente jonge vrouw, en niet meer door een van de oude dichterskameraden zoals ik ze al van uit de jaren zestig kende op festivals in Midden- en Oost-Europa: grijs kostuum met das, van dat ijzeren grijze haar en een Marcus Bakker-bril. Maar ze waren er wel, altijd aan de rand van de zaal en op een stoel in het forum. Gelukkig had ik gezelschap van een uit Kroatië afkomstige Nederlandse dichteres, die mij kon uitleggen wie iedereen was, zodat ik mij niet helemaal een verbaasd kind in het krokodillenhuis van Artis voelde.
In Macedonië hebben ze het meest bizarre maar ook ontroerende poëziefestival dat ik ken. Je brengt het grotendeels aan tafel door met eindeloze maaltijden en stromen overheerlijke dranken. Je logeert in het plaatsje Struga, in zo'n voormalig partijbonzenhotel, rond en met veel donkerbruin glas, dat aan het strand staat. Je leest voor op de enorme brug die over een punt van het Meer van Ochrid loopt en je publiek bestaat uit duizenden mensen die beneden op de oevers zitten. Het festival is buitengewoon belangrijk voor het nationale zelfgevoel van Macedonië, daarom zitten de president, ministers, burgemeesters en parlementsleden in je gehoor. Het is een vreemde sensatie, daar als een piepklein figuurtje hoog, hoog boven die mensen in het licht te staan terwijl je honderdmaal versterkte stem over het water en door het dal galmt.
Wat is er zo aardig aan die festivals dat dichters van over de hele wereld elkaar toch maar steeds weer in zulke vreemde situaties willen ontmoeten? In de eerste plaats dat ontmoeten natuurlijk. Het behoort echt tot de grotere plezieren van mijn leven dat ik dichters als Seamus Heaney, Lars Gustafsson, Yehuda Amichai, Natan Zach, Tomas Transströmer, Wilma Stockenström en Edoardo Sanguineti (om er maar enkele te noemen) op zulke festivals ontmoet heb en nog ontmoet en heb horen voorlezen.
Maar er is meer, en dat is het eigenaardige schoolreisjesachtige karakter van poëziefestivals. Je bent even in een wereld waar poëzie echt het hoogste is wat er bestaat. Je bent weg uit het dagelijks leven waar nog zoveel anders moet - het belastingbiljet invullen, lesgeven of vertalen of gemeenteambtenaar zijn, de vuilniszak buitenzetten en overleggen wie de boodschappen doet. Hier ben je dichter en anders niks. Je loopt moeite-