Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1999
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
In snel tempo eroderen de instellingen die zich met dit vakgebied bezighouden en dat zijn in Zuid-Afrika vooral universitaire departementen (vakgroepen) Afrikaans (en Nederlands). Doordat de studentenaantallen teruglopen en er relatief steeds minder geld beschikbaar is voor de letterenstudie moesten verschillende departementen aan zwarte universiteiten sluiten of verloren ze veel personeel. Eigenlijk staan alleen de departementen aan Afrikaanstalige universiteiten nog stevig, omdat ze de eerste keus zijn van studenten met Afrikaans als moedertaal. De teruggang van het aantal studenten dat Afrikaans en Nederlands studeert is een gevolg van het afnemende belang van het Afrikaans in Zuid-Afrika (Nederlands wordt als bijvak van Afrikaans gestudeerd). Iemand die Afrikaans en Nederlands heeft gestudeerd, heeft niet meer zulke goede vooruitzichten op werk, omdat er sterk bezuinigd wordt in het middelbaar onderwijs. Afrikaans is bovendien niet langer een van de twee officiële talen, maar een van de elf die op papier allemaal gelijke rechten hebben. In de praktijk overschaduwt het Engels de andere talen, omdat het zo langzamerhand de enige communicatietaal geworden is in de politiek, bureaucratie, media en zakenwereld. De rol van de inheemse talen is daarentegen niet zichtbaar verbeterd en het gebruik ervan wordt van overheidswege nauwelijks aangemoedigd. Sprekers van deze talen geven trouwens zelf de voorkeur aan Engels als taal die toegang geeft tot kennis, macht en status. Met de geschiedenisstudie gaat het niet veel beter. Het probleem is daar vooral de afnemende interesse voor geschiedenis bij de jongere generatie. Geschiedenis heeft in dit land geen goede naam. Het is soms meer een propagandamiddel dan een wetenschappelijke discipline. Hoe de geschiedenis precies verlopen is, interesseert maar weinig mensen, studenten al helemaal niet, omdat ze niet het geringste historische besef op school geleerd hebben. mtv en sport spreken meer tot hun verbeelding. Als we het studiegebied van Afrikaans en Nederlands in Zuid-Afrika overzien, wordt er wel geprobeerd om studenten aan te trekken. Ter wille van de aantrekkelijkheid voor het jeugdige publiek wordt er echter toenemend geofferd aan de afgod van de actualiteit. Zoals in Amerika wordt de letterenstudent vooral iemand die een modieus jargon beheerst, die kan meepraten over gender, deconstructie en media. Kennis wordt vervangen door retoriek. Juist binnen omstandigheden zoals hierboven uiteengezet, kan een kleine organisatie een platform verschaffen voor wat vanuit het perspectief | |
[pagina 188]
| |
van modernisering, globalisering en postmodernisme marginaal is. Daarom is er vorig jaar binnen de Zuid-Afrikaanse afdeling van de Maatschappij door Ena Jansen, Wilfred Jonckheere en Siegfried Huigen een informele Werkgroep Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur gesticht, die tot doel heeft om de studie van de Nederlandse literatuur uit Zuid-Afrika te bevorderen. Tussen 1652 en 1925 is het Nederlands in Zuid-Afrika als schrijftaal gebruikt. Over de literatuur die in deze periode geschreven is, zijn de laatste jaren maar weinig studies verschenen. Vanaf de Boerenoorlogen stond Zuid-Afrika ook sterk in de Nederlandse belangstelling. Historici als Schutte en Bossenbroek hebben laten zien hoe groot de rol was van het beeld van Zuid-Afrika in het Nederlandse zelfbeeld rond de eeuwwisseling. Het eerste initiatief van de nieuwe werkgroep is een colloquium dat op 20 maart 1999 in Stellenbosch over deze onderwerpen georganiseerd wordt. Negen sprekers, van wie er twee uit Leiden afkomstig zijn, zullen onderwerpen behandelen uit de literaire betrekkingen tussen Nederland(s) en Zuid-Afrika. Dit colloquium is het eerste dat de Zuid-Afrikaanse afdeling van de Maatschappij organiseert.
siegfried huigen, stellenbosch |
|