Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1998
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Weg met de leugen!
| |
[pagina 55]
| |
Holland, Darwinia. Deventer 1876), of het maltusianisme (H. de Veer, Malthusia. Leiden 1880). | |
Parijs in AmerikaIn de utopische roman Paris en Amérique uit 1863 had Edouard Laboulaye een Parijzenaar met zijn hele gezin en huishouden in één nacht met spiritistische tussenkomst overgebracht naar Amerika, om hem daar de verschillen met de Franse samenleving te laten opmerken.Ga naar eind2 Al gaat het in Paris en Amérique vooral om een kritiek op de Franse samenleving en politiek, toch wordt ook in dit boek veel aandacht besteed aan de leugens en conventies van de Oude Wereld, kwalen waarvan de Amerikanen geen last hadden. Het boek was ongekend populair in Frankrijk, waar het tot 1887 vijfendertig edities beleefde. In het woord vooraf ‘au ami lecteur’ spreekt de schrijver de hoop uit dat zijn boek de mensen zal ‘bijlichten’: ‘Un jour peut-être, à la lueur de ma lanterne, tu verras toute la laideur des idoles que tu adores aujourd'hui’. Wellicht was het ook deze missionaire gedachte die Laboulaye voorin zijn roman de uitnodiging deed afdrukken om zijn boek in alle talen te vertalen. Paris en Amérique werd ook in het Nederlands vertaald en wel door de vader van de toneelschrijver Herman Heijermans, Hermans Heijermans senior (1824-1910), die Parijs in Amerika. Uit de gedenkschriften van een waanzinnige (Vrij naar het Fransch, Rotterdam 1864) publiceerde onder het pseudoniem Falkland.Ga naar eind3 Het boek verscheen bij Nijgh in Rotterdam, de uitgever van de N.R.C. Vader Heijermans werkte voor de liberale N.R.C. en verkeerde in de kringen van de liberale bovenbazen van Rotterdam, waartoe figuren behoorden als H.H. Tels, hoofdredacteur van de krant, en de joodse ondernemer Lodewijk Pincoffs, die in 1879 een geruchtmakend failliet zou slaan. (Heijermans: ‘Ik heb Pincoffs zien opkomen en ‘verdwijnen’.’) Als jood, liberaal en vrijmetselaar vertegenwoordigde Heijermans sr. het type journalist waarop de katholieke pers, met name een blad als Het dompertje van den Ouden Valentijn, het twee decennia later in het bijzonder gemunt had. Waarom juist de oude Heijermans Paris en Amérique vertaalde, is niet zo moeilijk te begrijpen: Laboulaye was een democraat en een liberaal en hij had van zijn boek een pamflet tegen het (Franse) conservatisme gemaakt, met name tegen het Tweede Keizerrijk. In zijn memoires vertelt Heijermans dat zijn bazen bij de N.R.C. hem hadden aangemoedigd een roman te gaan schrijven, maar ook dat hij als jongen van zijn vader had leren vertalen.Ga naar eind4 | |
[pagina 56]
| |
Parijs in Amerika. De geest van de spiritist Jonathan Dream verschijnt's nachts aan het bed van Lefebvre, om te vertellen dat hij hem naar Amerika heeft overgebracht. (Foto: Universiteitsbibliotheek Nijmegen)
| |
[pagina 57]
| |
Parijs in Amerika bevat 20 houtgravures naar tekeningen van J.M. Schmidt Crans, in de jaren 1858-1859 de illustrator van de Nederlandsche Spectator en vanaf 1860 veelal de tekenaar van de wekelijkse prent van de opvolger van dat blad, De Nederlandsche Spectator. Aan eerstgenoemd tijdschrift stond Heijermans af en toe bijdragen af, die steeds anoniem werden geplaatst. Bij een van die stukjes had redacteur Mark Prager Lindo illustraties laten vervaardigen door Schmidt Crans, een opdracht die wellicht heeft geleid tot de samenwerking in Parijs in Amerika.Ga naar eind5 In drie afleveringen van De Nederlandsche Spectator liet Heijermans ook een voorpublicatie van zijn vertaling afdrukken, onder de titel ‘Schetsen uit de Nieuwe Wereld’ (18 juli, 26 september en 3 oktober 1863). Het eerste fragment wordt ingeleid met een korte beschouwing over de roman van Laboulaye, die ook in Nederland geen onbekende bleek te zijn. Paris en Amérique is bestemd ‘een belangrijke plaats te bekleeden in de tegenwoordige litteratuur’, zo kan men daar lezen; de schrijver leert ons de Amerikaanse zeden en instellingen kennen, ‘die hij even boeijend als naar waarheid voorstelt - al laat hij de lichtzijde meer dan de schaduwzijde uitkomen’. Toch gaat het Laboulaye niet zozeer om de Amerikaanse toestanden, als wel ‘om er de fransche maatschappij aan te toetsen’. De opgenomen stukjes verschillen van de overeenkomstige fragmenten in de boekuitgave: niet alleen zijn de Spectator-vertalingen minder ingekort dan de tekst in Parijs in Amerika, ook de vertaling zelf verschilt. Het boek bevat minder krasse passages dan de fragmenten die in het tijdschrift werden afgedrukt, waar men bijvoorbeeld de volgende overdenking van de ik-figuur kan lezen, na een bezoek aan een zwarte methodistenkerkdienst: ‘Zou Jezus voor die kroeskoppen gestorven zijn! dat was meer dan mijn trots kon verdragen.’ De samenwerking met Schmidt Crans bleef niet beperkt tot Parijs in Amerika. Heijermans bezocht regelmatig muziekvoorstellingen voor zijn rubriek ‘Kunstnieuws’ in de N.R.C., ofschoon niet steeds tot zijn genoegen, zoals hij schrijft in zijn memoires. Een Duits operagezelschap dat met veel aplomb was aangekondigd maar niet meer voortbracht dan ‘Kapelmeistermuziek’, bracht hem op de gedachte operaparodieën te gaan schrijven voor het Humoristisch Album, overigens opnieuw een uitgave van Nijgh. Deze parodieën werden geïllustreerd door Schmidt Crans (Katakomben, L'Africaine) en door Jan Linse (Hernani).Ga naar eind6 Deze laatste operaparodie werd ook afzonderlijk uitgegeven. | |
[pagina 58]
| |
In het Amerika van Paris en Amérique kijkt men heel anders aan tegen tal van maatschappelijke vraagstukken dan in Europa. De beroepskeuze, het huwelijk, de vrijheid van drukpers, het geloof en de kerk, de rechtspraak en de politiek: de Amerikanen uit de roman van Laboulaye hebben de traditionele Europese denkwijze daarover ver achter zich gelaten. Bestaat er voor een Franse vader geen zonniger vooruitzicht dan zijn zoon nog eens geplaatst te zien als ambtenaar aan een of ander departement, in Amerika worden ondernemingslust en zin voor avontuur op hoge prijs gesteld. Huwelijken worden er alleen uit liefde gesloten, geldelijke overwegingen tellen niet mee. De dagbladpers is niet onderworpen aan restrictieve regels omdat krantenredacteuren met waardigheid hun verantwoordelijkheid dragen, het geloof is vrij en veelvormig, de rechtspraak streng maar rechtvaardig. Volksvertegenwoordigers worden democratisch gekozen uit mensen die het beste voorhebben met het land en zijn aanspreekbaar op hun verantwoordelijkheid. Als zij in hun privé-leven misstappen begaan, wordt dat door de pers genadeloos afgestraft: een gang van zaken die dokter Lefebvre heftig veroordeelt. De soesa van de verkiezingscampagnes is tekenend voor de heersende vrijheid. De ik-figuur verwondert zich het hele boek door, en leert in elke nieuwe situatie inzien dat de Amerikaanse levenswijze beter is dan de Franse. Bij het ontwaken in Massachussetts merkt hij dat zijn gezin is meeverhuisd en ‘overnight’ geheel veramerikaanst is: zijn vrouw kust hem bij het ontbijt, de kinderen behandelen hem als een vriend. Zijn buren, die ook zijn overgeplant, dragen Amerikaanse namen en dito kleding en hebben progressieve denkbeelden gekregen. Het nieuwe leven bekoort dokter Lefebvre wel, die nu mister Smith heet, omdat hij voor het eerst bevrijd is van de verplichting zich te gedragen als iedereen en zijn fatsoen op te houden. De berichtgeving in de krant en de inrichting van het openbare leven bevallen hem aanvankelijk veel minder: de onfeilbaarheid van het gezag wordt door geen journalist meer erkend, meisjes krijgen les in anatomie en gezondheidsleer en zijn zoon houdt op school een lezing over de zedelijke veredeling der vrouwen. Maar allengs begint de nieuwe vrijheid hem te smaken, zozeer zelfs, dat hij bij zijn terugkomst in Parijs tegen alles en iedereen rebelleert.Ga naar eind7 De Nederlandse bewerking van Paris en Amérique eindigt wat eerder dan het Franse origineel. Heijermans vond het welletjes toen de hoofdpersoon, weer terug in Parijs, naar het gekkenhuis was overgebracht wegens zijn liberale Amerikaanse denkbeelden en aan de zorgen van dokter Oly- | |
[pagina 59]
| |
Parijs in Amerika. Lefebvre, alias dokter Smith, wordt tegen zijn wil betrokken in de verkiezingscampagne om het burgemeesterschap (‘Verbeeld u, eene regtstreeksche verkiezing om een burgemeester te benoemen! Die barbaren!!’).
(Foto: Universiteitsbibliotheek Nijmegen) brius was toevertrouwd. Hij voegde aan de passage waarin diens opsluiting wordt beschreven, de laatste overweging van dokter Lefebvre toe: ‘Gij, aan wie deze bladeren in handen mogten vallen, oordeel tusschen mij en mijne beulen; zeg wie gelijk had, ik of zij, en wanneer ook gij aan de vrijheid van Amerika de voorkeur geeft boven die welke in Frankrijk heerscht, wijdt dan een traan van mededoogen aan den gevangene van doctor Olybrius.’Ga naar eind8 In het Franse boek volgen hierna nog twee korte hoofdstukken. In het eerste vertelt de dokter van zijn gevangenschap en van het experiment dat Olybrius met hem uitvoert. Olybrius probeert zijn acute gekte om te zetten in een chronische staat van zinsverbijstering, die van zijn patiënt een soort genie zou maken. Het laatste hoofdstukje is een brief van Olybrius aan Lefebvres echtgenote, waarin hij haar vertelt dat het met haar man nooit meer goed zal komen: ‘folie de liberté, on n'en guérit jamais’. Hij doet haar het manuscript toekomen van een boek dat haar man geschreven heeft, met de waarschuwing het nooit aan anderen te laten lezen. De lezer beseft wat hij in handen heeft; de keus die de Nederlandse Lefebvre aan de lezer overliet, is in het Franse boek klaarblijkelijk al gemaakt door de onbestorven weduwe. Olybrius schrijft haar: | |
[pagina 60]
| |
‘En ce moment il est tranquille; il s'occupe à écrivasser, preuve, hélas! trop certaine qu'il est encore loin de la guérison. Je vous envoie ce fatras, qu'il intitule Paris en Amérique; je n'ai voulu en rien retrancher, non pas même les injures qu'il m'adresse, et qui tombent à mes pieds. [...] Gardezvous cependant de répandre ou d'imprimer de pareilles folies; rien n'est plus contagieux que la chimère [...]. Serrez ces papiers; ils vous serviront à faire prononcer une interdiction trop nécessaire. Je ne suppose pas qu'un Français raisonnable, qui connaît son siècle et son pays, puisse lire deux pages de ces rêvasseries sans déclarer que leur auteur est un fou, et qu'il est urgent de l'enfermer.’Ga naar eind9 | |
Een Aturiër op de bovenwereldVoor Laboulaye mocht Amerika bij uitstek het werelddeel zijn dat vrij was van de conventies en leugens van de Europese beschaving, Fritz Mauthner zou zijn Aturiërs zonder bijzondere bedoeling in (Zuid-)Amerika huisvesten - ze hadden net zo goed op een onopgemerkt eiland in een verre zee of op de maan kunnen wonen. De Duitse taalfilosoof Fritz Mauthner gaf in 1885 een roman uit met de titel Aturen-Briefe. De Aturiërs zijn een vergeten volk, ergens onder een vulkaan in Amerika; ze zijn geheel onkundig van de Europese beschaving en kunnen daarom ook niet liegen. Deze utopische roman werd in het Nederlands vertaald door W.G. van Nouhuys (1854-1914), schrijver en criticus, die aan het boek de titel Een Aturiër op de bovenwereld meegaf (Amsterdam 1886). In het boek bericht de Aturiër Kinderoog in brieven aan zijn landgenoten hoe de Europese beschaving eruitziet. Van een ontdekkingsreiziger hadden de Aturiërs vernomen hoe voordelig het liegen kon zijn en omdat zij deze kunst niet machtig waren, hadden zij besloten een verkenner uit te sturen naar Europa, iemand die toch al een beetje vreemd was, een dichter, om het liegen te leren en met een leugenachtige vrouw te trouwen. Kinderoog beschrijft in alle onschuld en onnozelheid de leugenachtige conventies die hij gewaar wordt als evenzovele bewonderenswaardige verworvenheden van de beschaving. Deugd, zo begrijpt hij al gauw, bewaart de Europeaan in zijn beurs; als die leeg is, is alle deugdzaamheid verloren. Omdat hij van huis is gegaan met zakken vol goud en edelstenen, voor de Aturiërs waardeloos kinderspeelgoed, merkt hij dat hij voor erg deugdzaam wordt aangezien en vele vrienden maakt, die worden aangetrokken door zijn voortreffelijke kwaliteiten. Later ontdekt hij hoe dol de Europeanen uit de hoogste klassen zijn op gekleurde personen zoals hij. Wie het zich kan veroorloven omringt zich de | |
[pagina 61]
| |
Parijs in Amerika. Amerikaanse verkiezingsbijeenkomst voor groenteboer Green en dokter Smith, met een ‘helder verlicht transparant’ waarop de heldendaden als brandbestrijders van beide kandidaten worden verbeeld.
(Foto: Universiteitsbiblioteek Nijmegen) hele dag met een neger, die hij zozeer waardeert dat hij hem de hoogste plaats in zijn rijtuig afstaat en zelf genoegen neemt met een nederige plaats achterin. De roman is een soort omgekeerd imaginair reisverhaal: het gaat hier niet om een Europeaan die een vreemd, utopisch land bereist, maar iemand uit zo'n land die Europa bezoekt.Ga naar eind10 De negentiende-eeuwse lezer moest van de Aturische ‘snap shots’ van het Europese leven als het ware steeds een negatieve afdruk maken om te kunnen begrijpen wat Kinderoog precies had waargenomen.
De broedplaatsen van de leugen die in Mauthners roman aan bod komen, zijn grotendeels bekend uit Parijs in Amerika: onderwijs, kerk en godsdienst, huwelijk en gezin, politiek, ambtenarij, rechtspraak, dagbladpers. Zo bezoekt Kinderoog, ten einde het liegen goed onder de knie te krijgen, de hogeschool in Berlijn, maar om daar vorderingen te kunnen maken, moet de Aturiër zich eerst het Latijn eigen maken. Scholieren ontlenen aan de kennis van deze taal het recht om leeftijdsgenoten die niet de Latijnse school bezoeken op straat af te ranselen, en wetenschappers verdienen er het ontzag van het gewone volk door. De betekenis van de gods- | |
[pagina 62]
| |
Parijs in Amerika. Dokter Smith-Lefebvre wordt aan het eind van de roman door Jonathan Dream aan zijn haren de oceaan over gedragen, terug naar Frankrijk. (Foto: Universiteitsbibliotheek Nijmegen)
| |
[pagina 63]
| |
dienst wordt Kinderoog geopenbaard als hij, om te mogen trouwen, eerst een geloof moet kiezen. Om de aard van de verschillende geloofsgemeenschappen te kunnen doorgronden, woont hij een kaartspel bij tussen een pastoor, een predikant en een rabbi. Hij stelt vast dat ze alledrie valsspelen. De bewering van een vriend dat Kinderoog niet gauw een priester zal vinden die wel eerlijk is, wordt door de vertaler in een voetnoot op conto van de auteur gesteld: de lezer dient er rekening mee te houden dat hier Duitse toestanden worden beschreven! Met het Europese gezinsleven maakt Kinderoog vooral kennis als hij met het meisje van zijn keuze wil trouwen. Dat mag alleen als hij, behalve een erkend geloof, een vast inkomen heeft. Zijn geliefde bezorgt hem trouwens ook hoofdbrekens: zij verlangt zijn eeuwige liefde, terwijl in Aturië het werkwoord ‘liefhebben’ alleen een vervoeging in de tegenwoordige tijd kent. Aan zijn observaties in het parlement ontleent hij de overtuiging dat de mensen in Europa doof zijn. Hij had dat al eerder vermoed, op partijen waar iedereen door elkaar sprak, of op straat, waar niemand aandacht schonk aan het heidens lawaai. Maar in de volksvertegenwoordiging was hem pas echt gebleken dat doofheid een algemene kwaal was, immers, na het schitterendste pleidooi met de meest overtuigende argumenten, waren de afgevaardigden gewoon bij hun eenmaal ingenomen standpunt gebleven. Met de pers had hij kennisgemaakt in Parijs, toen hij nog veel ‘deugden’ bezat en werd omstuwd door klaplopers. De boulevardbladen publiceerden elke dag portretten van wildvreemden die voor hem moesten doorgaan en verhalen over hem waar hij zelf geen weet van had. Zijn poging om advocaat te worden ten slotte strandt als hij een hervorming van het strafrecht voorstelt. De gedachte om misdadigers te straffen, vooral degenen die herhaaldelijk een misdrijf hebben begaan, wordt beschouwd als een aanval op de Europese beschaving.
Waarom zou W.G. van Nouhuys uitgerekend deze roman hebben vertaald? Is er een reden om aan te nemen dat bijvoorbeeld de thematiek of de satirische toon van het boek hem hebben aangesproken? Een antwoord op deze vragen kan misschien gevonden worden in het tijdschrift waarvan Van Nouhuys mederedacteur was, het dan pasopgerichte blad De Lantaarn, een alleraardigst tijdschrift, dat echter de pech had ongeveer samen met De Nieuwe Gids ter wereld te komen. Met name de titel van het artikel waarin Van Nouhuys de roman Aturen-Briefe aan de lezers van De Lan- | |
[pagina 64]
| |
taarn voorstelt, ‘Een Bijlichter’, is informatief voor wie wil weten wat Van Nouhuys zag in Mauthner.Ga naar eind11 De titel van het nieuwe tijdschrift bevatte een verwijzing naar De Lantaarn van Pieter van WoenselGa naar eind12 en de eerste aflevering opent dan ook met een brief van ‘Pieter van Woensel Jr.’, die zich erover zegt te verheugen dat het lichtje van zijn grootvader, ‘het door Diogenes en dieven bevoorrecht pitje’, weer ontstoken is. ‘Zoo'n lantaarntje nam men in de hand om iemand bij te lichten, of in de diepste duisternis een voorwerp op de keper te beschouwen’: de moderne verlichting ontneemt eerder het zicht op de ware aard der dingen, zo betoogt hij. De Lantaarn-dragers zijn dus op zoek naar de waarheid, naar wat echt is, en op die zoektocht werd in Mauthner kennelijk een ‘bijlichter’ gezien.Ga naar eind13 Feitelijk onderscheidt het blad zich in dit opzicht in niets van De Nieuwe Gids, waarvan de redacteuren hun Waarheid alleen hoger getoonzet hadden. Zij meenden de leugen in zijn afzichtelijkste gedaante te hebben gevonden in de oudere negentiende-eeuwse dichtkunst. | |
Erewhon of over de bergenIn 1873 verscheen bij Adolf Blomhert in Nijmegen de Nederlandse vertaling van de anonieme roman Erewhon, vertaald door P.G. van Schermbeek (1848-1901), onder de titel Erewhon of over de bergen. Kort voor zijn dood had P.A.S. van Limburg Brouwer in 1872 een lovend stukje over de Engelse roman geschreven in De Nederlandsche Spectator en de vertaling kreeg op haar beurt een gunstig onthaal in dat tijdschrift, ditmaal door Mark Prager Lindo.Ga naar eind14 Van Schermbeek was gedurende lange tijd een van de figuren uit de kring rond De Nederlandsche SpectatorGa naar eind15, een betrokkenheid die wellicht begonnen is met zijn studie aan de k.m.a. te Breda (1863-1867), waar Mark Prager Lindo, bekend geworden als de Oude Heer Smits en oprichter van de Nederlandsche Spectator, nog tot 1865 lesgaf (Lodewijk Mulder had de academie al in 1859 verlaten).Ga naar eind16 Van Schermbeek was een schrijvende militair die verre reizen maakte, onder meer naar China en Japan; net als Hendrik Wolfgang van der Meij (1842-1914), die in de jaren zeventig van de vorige eeuw (evenals Van Schermbeek) een tijdlang in Nijmegen woonde en vanaf 1883 de ‘Letterkundige kroniek’ van de Spectator vulde.Ga naar eind17 Van Schermbeek en Van der Meij, die voor De Dageraad de Nederlandse vertaling van Nordau's leugenboek besprak, moeten elkaar hebben gekend en hebben misschien wel gedachten uitgewisseld over de maatschappijkritiek van Nordau en Butler. | |
[pagina 65]
| |
Ernst van Altena publiceerde in 1993 (bij Ambo in Baarn) een nieuwe vertaling van Erewhon. In het ‘Woord vooraf’ bij dit boek wijst Piet Vroom op de overeenkomst tussen de denkbeelden van de Erewhoniërs en die van ons: ook wij criminaliseren ziekte en verontschuldigen misdaad als het onvermijdelijk gevolg van aanleg en omstandigheden - alleen nog niet zo openlijk als in Erewhon.Ga naar eind18 Van Limburg Brouwer vond daarentegen in de aangehaalde bespreking in De Nederlandsche Spectator dat gangbare eigentijdse redeneringen in het boek werden omgekeerd en beschouwde Erewhon daarom als een satire. Het leugenachtige van algemeen aanvaarde opvattingen werd in het volle daglicht gesteld: ‘En hier hebben wij vóór ons eene wèlaaneengeschakelde reeks van parodiën en satiren (op onzen tijd, onze voorstellingen en begrippen, onze vooroordeelen, onze staatkundige en maatschappelijke toestanden, enz.), die, hoe dikwijls ook in soortgelijken vorm ontworpen, in dit boek niettemin volkomen oorspronkelijk en menigmaal verrassend van nieuwheid mogen heeten. Vooral ook in het scheef redeneren, het mengen van waarheid en onwaarheid, het verdedigen van schijnbaar onmogelijke paradoxen en opeenstapelen van sophismen toont de schrijver een meester te zijn, en dat alles weet hij telkens zóó aan te wenden, dat wij bij slot van rekening onze eigen valsche redeneringen omtrent veel zaken er in beginnen te herkennen.’ ‘Er kon wel eens wat van zijn!’: dat is wat de lezer volgens Van Limburg Brouwer zal verzuchten die de redeneringen van de Erewhoniërs volgt. Inderdaad worden de ‘scheeve begrippen’ die ingang hebben gevonden bij de bewoners van dat utopische land beredeneerd op een wijze die lijkt op de negentiende-eeuwse denktrant. De rechter die een teringlijder wegens zijn aandoening ter dood veroordeelt en schoffeert bovendien, lardeert zijn bizarre veroordeling met uitspraken die alleszins redelijk moeten hebben geklonken: ‘ ‘'t Zou onverantwoordelijk zijn om iemand, die zich aan zulk een vreeselijke misdaad heeft schuldig gemaakt, ongestraft in vrijheid te stellen. Uw tegenwoordigheid in de samenleving van achtenswaardige personen zou ten gevolge hebben dat zij, wier lichaamstoestand te wenschen overlaat, langzamerhand ziekte als een zaak van weinig gewicht zouden beschouwen; terwijl u evenmin gelegenheid mag gegeven worden om ongeboren wezens te besmetten, die u later zouden verontrusten.’ ’Ga naar eind19 Het op de wereld zetten van ‘teringachtige schepsels’, vooral als dat gebeurde door de sociale onderklasse, werd in de vorige eeuw in brede | |
[pagina 66]
| |
kring als onverantwoordelijk gedrag beschouwd, en waar men consideratie kon opbrengen voor zieken, gold dat in veel mindere mate voor armen, die in Erewhon met de zieken over één kam werden geschoren.Ga naar eind20 Maar het zullen toch voornamelijk de overdenkingen van de ik-figuur bij de Erewhoniaanse redeneringen zijn geweest die de negentiende-eeuwse lezer in verwarring brachten. Hij houdt zijn ‘oude’ opvattingen staande, maar toont op onderdelen begrip voor de gewoontes in Erewhon, waardoor de normen die hij van huis uit met de lezer deelt, langzaam beginnen te verschuiven. Zo vindt hij het niet onbillijk dat in Erewhon het ongeluk (van de ziekte) bestraft wordt: ‘de normale toestanden in het menschelijke leven brengen dit mede’. Juist de nadrukkelijke verzekering van de ik-figuur dat levensbeschouwelijke opvattingen meeveranderen met de omstandigheden, moet het geloof van de lezer in vaste beginselen aan het wankelen hebben gebracht.Ga naar eind21 De leugen is in dit boek onlosmakelijk verbonden met de in Erewhon heersende opvattingen. Wie ziek is, liegt zo lang hij kan dat hij aan een ‘morele kwaal’ lijdt: die gelden immers als vergeeflijk en zijn te genezen. Een vrouw met een darmaandoening wendt in gezelschap een alcoholverslaving voor en de advocaat van een teringlijder beweert in het proces dat tegen zijn doodzieke cliënt was aangespannen, dat de man niet echt ziek was, maar geld van een verzekeringsmaatschappij wilde opstrijken.Ga naar eind22 Van Schermbeek noemt in zijn voorwoord Erewhon geen lichte lectuur. De inkleding moge ‘eenigszins romanachtig’ zijn, de avonturen van de held zijn maar bijzaak. Het gaat eigenlijk alleen om de zeden en gebruiken van de inwoners van Erewhon, het land waarvan Van Schermbeek de naam in het Nederlands had vertaald met Snegren (‘Nowhere’ en ‘Nergens’). Beducht als hij klaarblijkelijk was voor het traktaatachtige karakter van het boek, heeft hij enkele passages uit zijn vertaling weggelaten. Soms zijn dat passages die voor een goed begrip van het verhaal onmisbaar zijn. De betekenis die de ‘muziekbanken’ hebben, blijft zo in het ongewisse, terwijl het Engelse origineel duidelijk maakt dat deze financiële instellingen, gehuisvest in monumentale panden, waar wordt gezongen en de schaarse (bejaarde) bezoekers worden getrakteerd op een soort monopoly-geld, de rol van de kerken hebben overgenomen. Er is geen zinnig mens die zijn geld aan deze muziekbanken toevertrouwt, maar het is in het maatschappelijk verkeer hoogst onfatsoenlijk om de muziekbanken niet te erkennen als onwankelbare, eerbiedwaardige instituten. | |
[pagina 67]
| |
Nordau's ‘leugens der maatschappij’Voor de taalfilosoof Mauthner was het liegen verknoopt met de aard van taalGa naar eind23, maar het boek is meer dan een literaire uitwerking van een taaltheorie. Het sluit aan bij een wijdverspreid gevoel dat de leugen de negentiende-eeuwse samenleving had doordrongen, bij ideeën zoals die door Max Nordau werden ontvouwd in zijn boek Die conventionellen Lügen der Kulturmenschheit (1883). Er werd in de vorige eeuw aan genadeloos zelfonderzoek gedaan, zoals Houghton in zijn boek The Victorian Frame of Mind opmerkt; deze kritische houding tegenover de eigen mentaliteit is even karakteristiek voor de Victoriaanse tijd als de hypocrisie waarom zij bekendstaat.Ga naar eind24 In de Nederlandse literatuur is de leugenachtigheid van de samenleving vooral aangeklaagd door Multatuli. Het lemma ‘leugen’ in K. ter Laans Multatuli Encyclopedie (Den Haag 1995) biedt enkele fraaie citaten die dezelfde strekking hebben als de roman van Mauthner. De Aturiër Kinderoog liet zich vooral begoochelen door wat Multatuli de ‘organieke’ leugens noemt - leugens die het conventionele gedrag bepalen.Ga naar eind25 Een van de citaten stamt uit Pruisen en Nederland: ‘Leugen is de naam der verrotting waaraan ons land lydt. Van onder tot boven heerst leugen. Leugens leert men den kinderen op de school, op catechisatiën, in de huiskamer. Leugens bepraten de kamerleden. Leugens geven de ministers. Leugens rapporteren de ambtenaren. Leugens in [de] pleitzaal, op den kansel, in de dagbladen, in de ‘bemoedigings’brochuren, leugens overal! En het verleugend volk slikt die.’Ga naar eind26 In Multatuli's kielzog volgden meer strijders voor de waarheid: schrijvers, polemisten, beroepsquerulanten, die hun leven in dienst hadden gesteld van het gevecht tegen de veinzerij. F.A. Hartsen was een van hen, en iemand als Antonius van der Linde. Maar ook een figuur als Johannes van Vloten werd geïnspireerd door afkeer van huichelachtigheid en leugens.Ga naar eind27 Titia van der Tuuk schreef in 1886 in De Dageraad, het orgaan van de vrijdenkers: ‘Er heerscht tegenwoordig een streven - en dat is een loffelijk streven - om de verkeerdheden der maatschappij in een helder daglicht te stellen. Zeker is ook hier kennis de eerste schrede op den weg van beterschap, maar er schuilt, helaas! zooveel kaf onder het koren. Er zijn van die leugen- en verkeerdheidzoekers, die, behalve hun goeden wil, weinig hebben wat hen tot gelukkige - speurhonden had ik bijna gezegd - vinders maakt. Na Max Nordau's hoogst belangrijk werk, niet ten onrechte een daad ge- | |
[pagina 68]
| |
noemd, zijn er andere boeken en boekjes verschenen, waarin leugens op de kaak heeten gesteld te worden.’Ga naar eind28 Een leugenroman als die van Mauthner lijkt dus bijzonder actueel te zijn geweest, met een thema dat in de ‘wetenschappelijke’ literatuur serieuze aandacht kreeg. Het ‘hoogst belangrijke’ boek van Max Nordau werd al in het voorbijgaan genoemd, Die conventionellen Lügen der Kulturmenschheit, een studie waarin de maatschappelijke leugenachtigheid in al haar verschijningsvormen onder de loep werd genomen.Ga naar eind29 Dit boek, dat veel beroering veroorzaakte en uiteindelijk in Oostenrijk verboden werd, verscheen in 1885 in het Nederlands - zonder vermelding van de naam van de vertaler - bij W. Gosler te Haarlem, onder de titel De leugens der maatschappij en was ‘uitgegeven in overleg met den schrijver’. Op een enkele noot na zijn bijzondere toespelingen op de Nederlandse situatie in deze vertaling achterwege gebleven, anders dan in Ontaarding, de Nederlandse bewerking door F.M. Jaeger van Nordau's Entartung.Ga naar eind30 In een voorrede bij De leugens der maatschappij wijst uitgever Gosler erop hoe ‘streelend’ het is ‘de mokerslagen te volgen, die een zelfstandig denker als Nordau op het aambeeld van den tijdgeest laat vallen’. Waar Nordau zijn moker te onstuimig hanteert en zijn beweringen ons ongeloofwaardig voorkomen, aldus Gosler, prikkelen ze de Nederlandse lezer tenminste tot eigen onderzoek en nadenken. Komt het ongeloof dat Gosler bij de lezers verwacht, voort uit de veronderstelling dat het onkruid van de leugen bij de buren hoger staat dan in Nederland? De ontvangst van de besproken vertaalde utopieën doet dat wel verwachten. Volgens Nordau heerst alom gemelijkheid, rusteloosheid en koortsig onbehagen, ten gevolge van de onverenigbaarheid van de moderne levensbeschouwing en de overgeleverde maatschappelijke conventies. De negentiende-eeuwer is een darwinist en een materialist; hij gelooft niet meer in een van God gegeven gezag in kerk en staat dat zijn maatschappelijk optreden op volstrekt verouderde gronden wil reguleren en beschouwt de maatschappelijke conventies als een leugen: ‘Vorm en inhoud van ons burgerlijk bestaan zijn in gedurige tegenspraak met elkander. Het raadsel van onze officieële beschaving schijnt wel, een dobbelsteen in een bal van gelijke grootte te passen. Ieder woord, dat wij spreken, iedere handeling die wij verrichten, moet daarbij noodwendig een leugen zijn tegen datgene, wat ons hart voor waarheid erkent.’Ga naar eind31 Nordau bespreekt in zijn boek de godsdienstige leugen, de monarchisch-aristocratische leugen (met een bijzondere vermelding van de leu- | |
[pagina 69]
| |
gen van de constitutionele monarchieGa naar eind32), de politieke leugen (staat en politie als beschermer van de burger, die in ruil voor deze protectie zijn onafhankelijkheid grotendeels moet opofferen), de huishoudelijke leugen (de opeenhoping van rijkdom bij enkelen, de onmacht van de armen om hun lot te verbeteren) en de huwelijksleugen (de partnerkeuze uit berekening, niet uit liefde; de mythe van de monogamie; de morele belasting van de geslachtsdaad) en nog ‘allerlei kleine leugens’, zoals zij onder meer bestaan in de (dagblad)pers, het duelleren en de maatschappelijke omgangsvormen. Over deze laatste schrijft Nordau: ‘Ons gezellig leven draagt geheel het karakter van onwaarheid. Ziet men een bekende, men verwelkomt hem, d.i. men drukt op de eene of andere wijze den wensch uit, dat het hem goed moge gaan; ontvangt men bezoek, dan toont men zich daarover verheugd, vraagt zijn gast met vriendelijken drang te blijven, en noodigt hem uit, weldra terug te komen; men geeft dinés en partijen, om zijn medemenschen de gelegenheid te verschaffen, zich te vermaken en goed te doen; men vereert hun geschenken; heeft hun iets gelukkigs of iets treurigs getroffen, dan haast men zich, hen te gaan troosten of complimenteeren, en wanneer we onze kennissen een geruimen tijd niet gezien hebben, zoeken wij ze op, om zich van hun welstand te overtuigen en te vragen of we hun ook van dienst kunnen zijn in 't een of ander. Dat alles heet beleefdheid. In den grond der zaak is zoowat elke aanraking van den burger met zijn medeburger eene leugen. Den voorbijganger wenschen we goeden dag en het liefst zouden wij morgen hooren, dat hij zijn nek gebroken had. Wij dringen op spoedig terugkomen aan bij een bezoeker, wiens aanblik alleen ons eene koude rilling over 't lijf jaagt. Wij noodigen lieden uit, die wij verachten; die wij haten en niet verzuimen, waar het kan, zwart te maken. Wij laten ons bij anderen zien en brengen den ganschen nacht, die beter aan den slaap besteed ware, met onzinnig geklap door; maken complimenten, waarvan wij geen letter gelooven; bedanken de gastvrouw voor hare lieve invitatie, die wij heimelijk vervloeken; verzekeren den gastheer van onze voortdurende vriendschappelijke gevoelens, en geven hem den anderen morgen, wanneer hij vertrouwelijk komt vragen, hem een dienst te bewijzen, niet thuis.’Ga naar eind33 Deze beschouwing komt wonderwel overeen met de observaties van Kinderoog uit Mauthners Een Aturiër op de bovenwereld, terwijl kwesties als de dagbladpers, het huwelijk en het politieke bedrijf uitvoerig besproken worden in Parijs in Amerika. Nordau beschrijft een soort ‘omgekeerde wereld’, waaruit in Erewhon één onderdeel, het vraagstuk van ziekte en | |
[pagina 70]
| |
misdaad, is gelicht en tot een roman is uitgewerkt. Nordau meent dat een afschaffing van de leugenachtige conventies de (natuurwetenschappelijke) ontwikkeling van de mens vrij baan zou geven, een opvatting met onmiskenbaar liberale trekken, maar ook met een sociaal-darwinistische inslag. Het recht van de sterkste zou dan overal kunnen zegevieren, ten koste van de onnatuurlijke compassie met de niet levensvatbare zwakkeling.Ga naar eind34 | |
Besluit: nog een utopie uit de jaren tachtigDe receptie in Nederland van de utopische roman van Edward Bellamy, Looking backward, in het Nederlands vertaald door Frank van der Goes als In het jaar 2000 (Amsterdam 1890), stelt ons voor de vraag waarom dit boek voor zoveel beroering zorgde in Nederland, terwijl de drie hierboven besproken boeken vrijwel onopgemerkt bleven. Vergelijkbaar zijn ze zeker: vooral Parijs in Amerika komt bij lezing van Bellamy's boek in herinnering. Aan het genre ligt het kennelijk niet. Komt dat omdat Bellamy's maatschappijkritiek dwingender en coherenter was dan die in de boeken van Laboulaye, Butler en Mauthner, waarmee eigenlijk iedereen wel kon instemmen? Die veronderstelling wordt gesteund door het oordeel van Allard Pierson, die desgevraagd zijn mening had gegeven over de vertaling, in een brief die werd afgedrukt in De Nieuwe Gids. Dat oordeel luidt dat het hier om een ‘ernstig wijsgeerig werk’ gaat en niet om een boek voor ‘romanlezers’. Het boek is een ‘wetenschappelijke voorspelling’: de geschetste ontwikkeling is onontkoombaar: ‘Wanneer het hier gold een der vele middelen waarmee de genezing onzer maatschappij kan worden beproefd; wanneer het een dier experimenten in corpore vili gold, die men van tijd tot tijd, op goed geluk af, waagt, zou het boek beneden de aandacht zijn van een denkend wezen.’Ga naar eind35 Bedoelt Pierson hier met utopische proefnemingen op ‘waardeloze lichamen’, de maatschappijkritiek in fantasiewerelden, zoals in de drie besproken boeken? Hij ziet in elk geval een duidelijke tegenstelling tussen de vrijblijvendheid van romans en de ‘wetenschappelijkheid’ van Looking backward. Misschien is een nog belangrijker verklaring voor de opgang van het boek gelegen in de literaire context waaruit de vertaling voortkwam: die van De Nieuwe Gids, het tijdschrift van de ‘l'art pour l'art’-artiesten én van politiek geëngageerden en socialisten als Van der Goes. Een dergelijk explosief mengsel bestond niet in de letterkundige kringen van N.R.C., Spec- | |
[pagina 71]
| |
tator of Lantaarn. Bellamy's boek was dan wellicht door zijn zwaarwichtigheid en actualiteit een beter lot beschoren dan Parijs in Amerika, Erewhon of Een Aturiër op de bovenwereld, het is zeker dat de laatste drie boeken geestiger zijn. |
|