Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1997
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Peter John Koets
| |
[pagina 119]
| |
te aan de Rijksuniversiteit Utrecht op een proefschrift getiteld: Deisidaimonia, a contribution to the knowledge of the religious terminology in Greek.Ga naar eind4 Als student was Koets lid van de Nederlandsche Christen-Studenten Vereeniging (ncsv), onder leiding van W.A. Visser 't Hooft. In deze kring ontmoette hij Adri van Oordt, die medicijnen studeerde en later zijn vrouw zou worden. Adri kwam uit een artsengezin; haar vader was gynaecoloog in Rotterdam. Toen zij slaagde voor het artsexamen, vond op 27 december 1928 de huwelijksvoltrekking plaats. Na een kort leraarschap in Bussum vertrok het echtpaar naar Nederlands-Indië. De vraag ‘Waarom deze stap?’, beantwoordde Koets later als volgt: ‘Wij wilden de ruimte in. Ik had een halfbroer in Indië, die daar theeplanter was en Adri had er ook familie.’Ga naar eind5 Hij werd benoemd tot leraar klassieke talen en geschiedenis aan ‘de Cas’, de Carpentier Alting Stichting in Batavia. Deze stichting, opgericht door vrijmetselaren, beheerde een aantal scholen voor lager en voortgezet onderwijs, waaronder een Meisjes-hbs en het Bataviaas Lyceum. De leerlingen, onder wie ook Indonesische en Chinese, behoorden tot de bovenlaag van de koloniale samenleving. Geen ‘rassen’-, wel een standenschool, vergelijkbaar met het ‘bijzonder neutraal onderwijs’ in Nederland, zo beschreef Koets later deze scholengemeenschap.Ga naar eind6 Koets was een geboren docent en het leraarschap heeft hij altijd met veel plezier uitgeoefend. Enthousiast vertelde hij over zijn leerlingen van toen en met enige trots noemde hij de namen van de latere schrijfsters Hella Haasse en Aya Zikken, die bij hem in de klas hadden gezeten. In 1936/1937 werd hij wegens ziekte van de rector met de waarneming belast, maar het jaar daarop zou hij zijn ontslag nemen en benoemd worden tot rector aan het Gouvernements Lyceum in Bandoeng. Het ontslag hing samen met een conflict tussen Koets en het Stichtingsbestuur over de vervulling van de vacature die was ontstaan, toen de rector niet meer terugkwam op de school.Ga naar eind7 Maar afgezien van deze affaire beviel het het gezin Koets bijzonder goed in Indië en hoewel hij in het begin nog wel aan een wetenschappelijke loopbaan heeft gedacht, gaf hij toch de voorkeur aan het leraarschap en besloot het gezin in de tropen te blijven. Er waren inmiddels vijf dochters en een zoon geboren, allen in Batavia. Gedurende een tiental jaren heb ik het voorrecht gehad met Koets een uitgebreide correspondentie te onderhouden, die duurde van maart 1974 tot november 1985. Hij was een begaafde briefschrijver, met belangstelling voor politiek en literatuur, maar daarnaast ook met veel aandacht voor | |
[pagina 120]
| |
persoonlijke zaken in het gezin en de dagelijkse belevenissen in het werk. Biografieën, niet alleen van kopstukken maar ook van figuren op het tweede en derde plan, waren van jongs af zijn geliefde literatuur en de levensberichten in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde las hij altijd met veel genoegen, zo schreef hij in een brief van 8 april 1979. In onze correspondentie kwam uiteraard ook de politieke situatie in Nederlands-Indië ter sprake en zijn verhouding tot de koloniale samenleving. In 1931 sloot hij zich aan bij De Stuw-groep, een vooruitstrevende organisatie die streefde naar ontvoogding van Indië en de vorming van een democratische rechtstaat, met behoud van de banden met Nederland. Koets leerde in deze kring mensen kennen als Van Mook, Jonkman en Logeman. Toen hij naar Bandoeng verhuisde, ontmoette hij daar Ed. du Perron, een van de ‘beslissende figuren in mijn leven’, zo schreef hij later.Ga naar eind8 Zij traden beiden toe tot de redactie van het onafhankelijke tijdschrift Kritiek en Opbouw en zagen elkaar bijna dagelijks. Wat Du Perron voor Koets heeft betekend lezen wij in een bijdrage van zijn hand in het tweemaandelijkse tijdschrift Het Oog in 't Zeil, waarin hij uitvoerig zijn herinneringen beschrijft vanaf 1937 tot de dood van de schrijver in mei 1940.Ga naar eind9 In 1939 nam de carrière van Koets een verrassende wending: de directeur van het departement van Onderwijs in Batavia, P.J.A. Idenburg, zocht hem aan voor de functie van hoofdambtenaar ter beschikking van dit departement, zoals de aanstelling officieel luidde. Koets aanvaardde de betrekking en verhuisde weer naar Batavia. Begin 1946 zou hij Idenburg opvolgen als directeur. Het is niet duidelijk waarom Koets toen het leraarschap vaarwel zegde en het aanbod van Idenburg aanvaardde. Beviel de nieuwe school hem niet zo goed of miste hij zijn vrienden in Batavia? In onze correspondentie repte hij er niet over en ik heb het hem nooit gevraagd. In ieder geval was hij, direct na zijn komst in Batavia, ook zeer actief buiten zijn beroepswerkzaamheden. Hij was betrokken bij de oprichting van het progressieve tijdschrift De Fakkel, dat de politieke en culturele emancipatie van de in 1933 opgeheven De Stuw-groep vertegenwoordigde en trad spoedig ook toe tot de redactie. Hij maakte kennis met mensen als Rob Nieuwenhuys, Hugo Samkalden, J. Greshoff en Jacq. de Kadt en hij zou later op deze jaren terugzien als hoogtepunten in zijn leven.Ga naar eind10 In 1935/1936 was hij met zijn gezin acht maanden met verlof geweest in Nederland en zij zouden in 1942 wederom aan de beurt zijn geweest, maar het liep anders! Toen het Japanse leger Nederlands-Indië bezette, | |
[pagina 121]
| |
verdween Koets als reserve-officier in krijgsgevangenschap; zijn vrouw en kinderen werden op Java geïnterneerd. Van 1942 tot 1944 werkte Koets aan de Birma-spoorlijn. In juni 1945 veroordeelde een Japanse krijgsraad in Bangkok hem wegens illegale activiteiten tot vijf jaar gevangenisstraf. Tot het einde van de oorlog bracht hij door in een Japanse gevangenis in Singapore. Hier werd hij in december 1945, door bemiddeling van Engelse militairen, met zijn vrouw herenigd.Ga naar eind11 Voor zijn optreden ontving hij later de Verzetsster Oost-Azië 1942-1945. Snel herstellende van het verblijf in kamp en gevangenis en gedemobiliseerd als militair trad Koets, na een kort verblijf op het departement van Onderwijs, in dienst van de luitenant gouverneur-generaal dr. H.J. van Mook, als directeur van zijn kabinet-een ambtelijke functie, met een sterk politieke inslag. Het kabinet was in mei 1940 in het leven geroepen, met als taak een algemeen politiek adviesorgaan te zijn voor de landvoogd. Het was in deze functie dat Koets ten nauwste betrokken werd bij de hectische ontwikkeling in het voormalige koloniale gebied. In september 1946 maakte hij als leider van een commissie een reis naar Djokja, waar zij een ontmoeting hadden met Soekarno. Een rapport van deze commissie, dat tot basis zou dienen voor het Linggadjatti-akkoord, was het resultaat. Alle belangrijke besprekingen en onderhandelingen, waarbij Van Mook een rol speelde, maakte Koets mee. Toen Van Mook in 1948 vertrok en dr. L.J.M. Beel hem als Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon opvolgde, zou Koets ook zijn eerste politieke adviseur ter plaatse zijn. Toch had hij geaarzeld en aanvankelijk zelfs gedreigd ontslag te zullen nemen als Van Mook, de vertegenwoordiger van de vooruitstrevende Nederlanders in Indië, zou vertrekken, maar op aandrang van zijn chef bleef hij aan. Het optreden van de ‘burgerlijke Beel’ lag Koets niet zo.Ga naar eind12 Hoewel Koets door zijn positie een ondergeschikte rol heeft gespeeld bij de overdracht van Nederlands-Indië, merkte hij in persoonlijke gesprekken en in de vele interviews die hij hierover heeft gegeven op, dat deze jaren toch ‘de opwindendste van zijn leven’ zijn geweest.Ga naar eind13 In 1950 keerde het gezin terug naar Nederland en Koets werd leraar aan het Barlaeusgymnasium in Amsterdam. Maar dit was slechts voor korte duur. In juli 1951 volgde zijn aanstelling tot hoofdredacteur van het dagblad Het Parool, als opvolger van mr. G.J. van Heuven Goedhart, die tot Hoge Commissaris van het Vluchtelingenvraagstuk werd benoemd. Tien jaren, van 1951 tot 1961, werkte hij aan deze krant in een roerige periode-buitenland: Koude Oorlog, Hongarije, Cuba-conflict, Suez-crisis | |
[pagina 122]
| |
en binnenland: watersnoodramp, mandement van de bisschoppen, affaire Greet Hofmans, aftreden van mr. F.M.A. Scholten als burgemeester van Den Haag, om maar enkele hoogtepunten te noemen. Tijdens zijn hoofdredacteurschap ontwikkelde de krant zich krachtig. Zo steeg het aantal abonnementen sedert 1951 met bijna 24.000 tot ruim 164.000 en het aantal tekstpagina's van 12.000 tot bijna 26.000 kolommen per jaar. Dagelijks verscheen er van de hand van de hoofdredacteur een hoofdartikel, met name over buitenlandse politiek, maar ook schreef hij in de krant zijn herinneringen aan de Japanse bezettingsjaren. Koets beleefde bij de krant zeker geen gemakkelijke tijd. In de historie van Het Parool wordt geschreven over zijn ‘legendarische weifelachtigheid’, die versterkt werd door zijn onervarenheid in de journalistieke wereld. Niet zonder humor sprak men in de Parool-redactie over ‘onze leerling-hoofdredacteur’.Ga naar eind14 Zelf heeft Koets altijd met veel plezier teruggekeken op zijn werk voor deze ‘massakrant met intellectuele distinctie’, zoals hij Het Parool eens definieerde. Bij zijn afscheid werd hij door de redactie geprezen voor de innemende wijze waarop hij vertrouwen wist te wekken en de welwillendheid waarmee hij een opdracht wist te gieten in de vorm van een verzoek. Na de drukke baan bij Het Parool had Koets zich voorgenomen te gaan genieten van een rustig bestaan en zich met zijn boeken terug te trekken in het Zeeuwse dorpje Ellemeet, waar de familie een zomerhuisje bezat. Maar het liep weer anders. Deze keer zou hij worden uitgenodigd voor een belangrijke positie in de lokale politiek. Na zijn terugkeer uit Indonesië had Koets zich aangesloten bij de Partij van de Arbeid. Ofschoon hij zich reeds vóór de oorlog politiek ‘links van het midden’ beschouwde, voelde hij weinig voor aansluiting bij de sdap. De eenzijdige ontwapening - ‘het gebroken geweertje’ - en de permanente oppositie van deze partij in de jaren dertig lagen hem niet. De oprichting van de PvdA na de oorlog was voor zijn vrouw en hem een verrijking. Kort na zijn afscheid bij Het Parool in 1961 vroeg J.M. den Uyl hem zich beschikbaar te stellen voor de PvdA-lijst bij de gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam. Koets ging akkoord en op 1 juni 1962 werd hij tot raadslid benoemd. Na enkele maanden reeds volgde zijn benoeming tot wethouder, door het vertrek van wethouder mr. A de Roos, die tot lid van de Raad van State werd benoemd. Koets zou als wethouder optreden van 1962 tot 1966 en van 1966 tot 1970. In deze twee periodes zou hij de portefeuilles beheren van onderwijs, jeugdzorg en volksontwikkeling, openbare gezondheidszorg, sport en recreatie. In het jaar 1966 werd hij tevens | |
[pagina 123]
| |
loco-burgemeester. Koets was toen hij in de gemeenteraad kwam eenenzestig jaar, een man met grote ervaring en levenswijsheid, bij uitstek deskundig op onderwijsgebied. Vele jaren was hij ook lid van het Curatorium van de Universiteit van Amsterdam. Als bestuurder van Amsterdam zou hij zeer turbulente tijden meemaken: de provo-rellen, het studentenverzet, talrijke demonstraties, de kabouterbeweging, de affaire rond de Maagdenhuisbezetting. Hoewel gestart met optimistische plannen over de onderwijsvernieuwing, zou hij spoedig ondervinden dat de financiële positie van Amsterdam zeer te wensen overliet en de voorsprong die de stad aanvankelijk op onderwijsgebied had verkregen aanzienlijk was ingeschrompeld. Niet zonder reden noemde Koets later het wethouderschap ‘een fascinerende hondebaan’. Als wethouder zien wij Koets als een hardwerkende bestuurder, die met veel kennis van zaken en op een erudiete wijze de voorstellen op zijn terrein in de gemeenteraad verdedigt. Hij is een goed spreker, die graag uit zijn klassieken citeert en vaak laat hij merken dat hij ook de bijbel goed heeft bestudeerd. Koets was in zijn optreden als gemeentebestuurder een regent en zijn partijgenoten aan de linkervleugel waren bepaald niet zijn vrienden in de politiek. Hij was beminnelijk en bedachtzaam, een principieel man. Maar wij leren hem ook kennen in bepaalde situaties als een zeer emotioneel man, die eens woedend wegliep uit een discussie met studenten van de pedagogische academie, verontwaardigd over het ‘vlerkerig optreden’ van de aankomende onderwijzers. Een man die in de relatie tot de PvdA-fractie in de gemeenteraad zich ‘kort in de kar’ kon gedragen, hetgeen een keer zelfs leidde tot het dreigen met een afscheid nemen van de fractie!Ga naar eind15 Koets heeft als loco-burgemeester een belangrijke rol gespeeld in de affaire-Van Hall in 1967. De wethouders waren uitgenodigd door minister Beernink van Binnenlandse Zaken om met hem van gedachten te wisselen over het politiebeleid van de burgemeester. De minister uitte zich zeer kritisch over dit beleid en liet duidelijk uitkomen dat in de boezem van de regering gedacht werd aan het ontslag van Van Hall. Koets voerde als loco-burgemeester namens het college het woord en hij pleitte ervoor, gezien de grote verdiensten van Van Hall voor Amsterdam, een passend ogenblik af te wachten waarop deze zelf zijn ontslag zou kunnen indienen. Beernink deed voorkomen, aldus Koets later, het daarmee eens te zijn. Van Hall echter kreeg in een gelijktijdig gesprek met minister-president De Jong de keuze voorgelegd: ontslag nemen of direct ontslag krijgen! In een persconferentie daarna sprak Koets over deze gang van zaken de gevleu- | |
[pagina 124]
| |
gelde woorden: ‘Ik voel mij grotelijks belazerd.’ Bij het afscheid in de gemeenteraadsvergadering van 30 juni 1967 sprak Koets zijn grote waardering uit voor de wijze waarop Van Hall het burgemeestersambt gedurende tien jaren had uitgeoefend en schetste hij uitvoerig de sterke punten van zijn optreden in die periode. In een brief van 24 oktober 1976 schreef hij over Van Hall: ‘Bij alle zwakheden, die mede leidden tot 't droevige en onbevredigende slot van zijn bestuursperiode, blijf ik van mening, dat de stad Amsterdam hem zeer veel te danken heeft.’Ga naar eind16 In 1970 kwam er een einde aan zijn wethouderschap en trok hij zich terug in Ellemeet. Hij krijgt dan gelegenheid zijn klassieken te lezen en brieven te schrijven, in de eerste plaats aan zijn kinderen en kleinkinderen, maar ook aan zijn kennissen en vrienden. Schrijven, in een krachtig en mooi handschrift, het ging hem gemakkelijk af en hij had er plezier in. Tot op hoge leeftijd was hij nog zeer geïnteresseerd in het sociale en politieke gebeuren en schreef hij graag over de binnenlandse politieke verhoudingen, waarbij de positie van de PvdA bijzondere aandacht kreeg. In 1975 had hij voor deze partij bedankt - ik denk met pijn in het hart. Met de buitenlandse politiek van de PvdA kon hij zich toen niet verenigen. Hij stemde ds'70, maar toen deze partij van het politieke toneel verdween, keerde hij in zijn stemgedrag terug naar de PvdA.Ga naar eind17 In de jaren tachtig werd hij door de media veel benaderd over zijn ervaringen in Nederlands-Indië en de periode van de soevereiniteitsoverdracht. Bijzonder veel werk besteedde hij in deze tijd als een van de vóóraf-lezers van de studie van dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, het elfde deel over Nederlands-Indië. Ook was hij betrokken bij de promotie van Ide Anak Agung Gde Agung aan de universiteit van Utrecht. Koets was gevraagd te opponeren ‘vanaf de groene tafel’ op het proefschrift getiteld: Renville als keerpunt in de Nederlands-Indonesische onderhandelingen.Ga naar eind18 Hij had de federalistische Indonesische voorman Anak Agung, die later minister van Binnenlandse Zaken zou worden in het kabinet-Hatta van de nieuwe staat Indonesië, goed gekend en veel met hem te maken gehad, vanaf de conferentie van Malino tot de soevereiniteitsoverdracht. In de Internationale Spectator schreef hij een uitvoerige recensie over de studie, waarin hij enerzijds kritische kanttekeningen plaatste bij de dissertatie, maar anderzijds zich lovend uitliet over de in vele opzichten boeiende en belangwekkende Indonesische vrijheidsstrijder.Ga naar eind19 In deze jaren bezocht ik hem in Ellemeet. ‘Er wonen hier in het dorp | |
[pagina 125]
| |
om en nabij de 225 inwoners. Koets meegerekend!’, vertelde de gastheer. Lichamelijk en geestelijk kerngezond, een formidabel geheugen, een hoffelijk man met gevoel voor humor, een goed verteller van anekdotes. Van verschillende kanten is hem gevraagd zijn levensherinneringen op schrift te stellen en te publiceren. Het bleef jammer genoeg bij een enkel artikel in Het Oog in 't Zeil, zoals de hier vermelde bijdragen over Du Perron en Nieuwenhuys, en het mooie herdenkingsartikel bij het overlijden van Simon Carmiggelt.Ga naar eind20 Zo lang mogelijk zijn Koets en zijn vrouw in Zeeland - ‘het land der vaad'ren’ - blijven wonen. Uiteindelijk moesten zij toch verhuizen. Op 12 mei 1995 overleed P.J., op drieënnegentigjarige leeftijd, te Oestgeest.
g.w.b. borrie | |
NotenAan mevrouw C.G. van Westen-Koets en de heer D.P. Koets betuig ik mijn dank voor de biografische gegevens over hun vader, evenals aan de heer H.G. Koets voor de vele informaties over zijn stiefbroer. |
|