Een kameleontische diversiteit vertoont Claus ook in zijn fictionele proza. Zijn debuut, de kleine roman De Metsiers (1950), wortelde enerzijds in de traditie van het Vlaamse naturalisme, maar vertoonde anderzijds technische experimenten in verhaalstructuur die door Amerikaanse romanciers als William Faulkner waren ontwikkeld. Daaropvolgende romans als De koele minnaar (1952), De verwondering (1962) en Omtrent Deedee (1963) en verhalenbundels als De zwarte keizer (1958) en Natuurgetrouwer (1969; de gewijzigde versie van een eerdere bundel Natuurgetrouw) vertoonden steeds nieuwe verteltechnische en stilistische verworvenheden die de eigentijdse kritiek niet zelden in verwarring brachten, maar de auteur een grote en vaste lezersschare bezorgden. Algemeen erkent men dat Hugo Claus met de volumineuze roman Het verdriet van België (1983), waarin hij een staalkaart van stijlen en thema's offreerde, zijn opus magnum heeft geschreven. Het boek is inmiddels, net als veel ander werk van Claus, vaak vertaald en geldt ook in Europees verband als een hoogtepunt in de naoorlogse romankunst.
Dat het uitgebreide toneelwerk van Hugo Claus in het Nederlandse taalgebied op eenzame hoogte staat, is nauwelijks voor discussie vatbaar. Ook hier springt de verscheidenheid in het oog: na het poëtisch-gevoelige Een bruid in de morgen (1955), dat dezelfde thematiek als van De metsiers vertoonde, produceerde hij overwegend naturalistische stukken als Suiker (1958), Vrijdag (1968) en Thuis (1975); een burleske als Mama, kijk, zonder handen (1960); diverse satiren (bijvoorbeeld Tand om tand uit 1970) en een hele reeks fabelachtig knappe bewerkingen van bekende en minder bekende stukken uit de toneelliteratuur. Tragedies naar voorbeeld van de Griekse tragici, de Romeinse stoïcus Seneca en Shakespeare kregen het onmiskenbare stempel van de transformator opgedrukt: in al deze stukken herkent men typische Clausiaanse motieven als de onmogelijkheid van de zuivere liefde, de fatale aantrekkingskracht van de belle dame sans merci, het oncontroleerbare geweld en de allesoverheersende vrijheidsdrang.
Het is geen wonder dat zo'n uitgebreid en veelzijdig oeuvre, waarin zovele tradities en genres samenkomen, een schare van studieuze essayisten en onderzoekers heeft aangetrokken. Ook dat is kenmerkend voor deze Meester: hij heeft ‘academisch personeel’. Hoezeer dat er ook in is geslaagd vaste patronen in dit werk te ontwaren en te ontwarren en voor eenvoudige lezers en kijkers vergezichten heeft geopend, men kan allerminst beweren dat de jacht op deze Proteus van de moderne Nederlandse