Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1990
(1990)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Henriette Roland Holst-prijs 1990
| |
[pagina 145]
| |
Met De Bie. Ja meneer De Bie, u spreekt met De Beus, ik wilde u van harte gelukwensen met de Henriette Roland Holst-prijs, mede namens de andere bestuursleden. Fijn, dank u wel. Met welk bestuur heb ik het genoegen? Wij zijn namelijk van de Willem Bilderdijk-Stichting en ik heb het grote voorrecht u uit te nodigen tot het houden van de Rhijnvis Feith-lezing 1990, op 3 september aanstaande. Een lezing, ja... Ik heb nog maar drie boeken gepubliceerd, het is misschien te vroeg en te pretentieus om daar een lezing over te houden. Ik moet de lof die mij is toegezwaaid nog geheel waarmaken... Pardon, begrijpt u me goed, wij vragen u niet voor een lezing over eigen werk, dat zou inderdaad belachelijk zijn, nee, het onderwerp is Henriëtte Roland Holst. Wij zagen die naam door uw prijstoekenning weer 's in de krant en toen dachten we: ja, dat zoeken we, een vergeten, socialistische dichteres, daar moet in deze tijd een leuke lezing uit te brouwen zijn. Mag ik het op een rij zetten, meneer De Beus? De Willem Bilderdijk-Stichting wil van mij een Rhijnvis Feith-lezing over Henriette Roland Holst? Gezien de veranderingen in Oost-Europa buitengewoon interessant, als u bedenkt dat Henriëtte Roland Holst al in 1925 zware kritiek uitte op het Russische communisme, vooral ten aanzien van het gebruikte geweld... Meneer De Beus, mag ik uw voorstel even laten bezinken? Ik zal het oeuvre van Henriëtte Roland Holst weer's doornemen, dat heb ik zeker in een half jaar niet meer gedaan, en dan zal ik u laten weten of er een lezing inzit. Akkoord, we bellen nog. Het honorarium bedraagt overigens tweeduizend gulden, plus een Eersteklastreinreis en een Tweepersoonshotelkamer. Dag meneer De Bie. (legt telefoon neer) En dat gaat de hele dag zo door, een portable telefoon werd absoluut noodzakelijk. Ik zei u reeds dat mijn overgang van televisie- naar letterenmilieu een grote stap betekende. U kent de clichés: de televisiewereld zou een slangekuil zijn, waarin haat en nijd slaags zijn met afgunst en incompetentie. Welnu, ik moet dit vooroordelige beeld bevestigen en kan slechts constateren dat alle clichés waar zijn. (telefoon rinkelt) | |
[pagina 146]
| |
Met De Bie. U spreekt met Van der Maat van de boekenbijlage van de Juinense Courant en ik wilde u een paar vraagjes stellen over die Adriaan Roland Holst-prijs... Pardon, de Henriette Roland Holst-prijs. Dat zeg ik, Roland Holst. Ja, wij zijn 's in die prijs gedoken en daar zijn een paar gekke dingetjes uitgekomen. Zo weten we dat commissielid Wiel Kusters uw buurman is en dat u al jaren regelmatig samen gaat vissen. Dat is een misverstand, meneer Van der Maat, ik heb de heer Kusters pas vandaag voor het eerst ontmoet en ik ben een uitgesproken tegenstander van de vissport. Maar wat wilt u suggereren? Vriendjespolitiek? Dat is zacht uitgedrukt, meneer De Bie. Het feit dat u eerder getrouwd bent geweest met Frida Smit Duyzentkunst en dat Pim de Vroomen een zwager is van Kees van Kooten, spreekt in dit verband boekdelen, dacht ik. U noemt dat feiten? Ik noem het verzinsels. Ach kom nu toch, meneer De Bie, u wilt toch niet beweren dat een televisielolbroek zoals u ‘zo maar’ een prestigieuze literaire prijs krijgt? Het gaat om het boek Schoftentuig, de commissie was daar nogal over te spreken, dacht ik en... U bedoelt die verzameling krantecolumnpjes? Nee, meneer De Bie, wij weten wel beter. En wat is uw commentaar op onze onthullingen? Wilt u mij vanavond terugbellen? Dan vertel ik u precies hoe het zit. Daar houd ik u aan. Dag meneer De Bie en nog gefeliciteerd met uw prijs. Ha ha ha...! (legt telefoon neer) Het is een veeleisend en uitputtend beroep, schrijver, en ik wilde, namens mijn collega's, dan ook mijn instemming betuigen met de initiatieven die de minister van wvc, mevrouw Hedy d'Ancona, onlangs heeft genomen, ter opwaardering van de vaak ondermaatse positie van de schrijver. Zo heeft zij de door de Staat uitgeloofde literaire geldprijzen verdubbeld en het is te hopen dat andere instellingen en subsidiënten dit voorbeeld zullen volgen. Men mag een gegeven paard natuurlijk niet in de bek kijken, maar een feit is dat een feestetentje voor vrienden en familieleden toch al gauw oploopt tot een duizend gulden en daar komt bij... (telefoon rinkelt) Met De Bie. Met De Rochebrune spreekt u. Meneer De Rochebrune, bent u het? | |
[pagina 147]
| |
Bent u HET? Ik ben 'M! Ik herhaal: u spreekt met Ir. Walter de Rochebrune Junior, die telefoneert vanuit de openbare telefooncel op het Nachtegaalplein. Goh, wat leuk, ik wilde u heel toevallig morgen komen opzoeken. Ik heb zojuist vernomen, middels een uit de papierbak opgediepte oude krant, dat u een prijs is geworden. Dat klopt en ik wilde morgen... Een prijs voor een boek, waarin u veel van mijn gedachtengoed hebt opgetekend, zoniet wederrechtelijk ontvreemd. Meneer de Rochebrune, ik heb u indertijd duidelijk gemaakt... Zelfs de titel van uw bejubelde geschrift is regelrecht afkomstig uit mijn begrippenarsenaal... mijn in een mensenleven opgebouwde en gekoesterde vocabulaire... Schrijvers? Het zijn jatters en helers... het ergste schoftentuig... Mag ik even? U hebt mijn dankwoord onderbroken op het moment dat ik iets wilde zeggen over het bij de prijs behorende geldbedrag. Ik wilde namelijk bekendmaken dat ik, als bewijs van mijn sociale bewogenheid, de helft van het geld wilde schenken aan een goed doel. En dat goede doel bent u! U, als kritische, onmaatschappelijke buitenstaander, u houdt ons een spiegel voor... O nee! Meneer De Bie, ik heb u door! U hebt een prijs geaccepteerd en daarmede behoort u tot de mandarijnen, tot de machtigen, met hun verfijnde bureaucratische technieken onder verwijzing naar de Rechtsstaat. Geen cent accepteer ik van het tuig, ik red mezelf wel. (klik) (legt hoorn neer) Dames en heren, mijn excuses, ik heb bijna uitsluitend over mijzelf gesproken. Maar u begrijpt inmiddels waar mijn narcistische opwinding vandaan komt. Het eigenlijke onderwerp van deze oratie: Wies Moens, groot Dichter, fout Mens, houdt u van me te goed. Ik moet nu trouwens snel naar Sliedrecht, waar ik een Herman Gorterlezing over E. du Perron moet houden. |
|