mogen de zaken groter klaarheid te geven en verwees naar diens organisatietalent en verder werk in de commissie voor schone letteren.
15. Conform de voorstellen gedaan in de stukken werden alle leden in de vaste commissies benoemd.
16. Tijdens de rondvraag stelde de heer Korthuis voor een groet aan dr. P.J. Meertens te zenden. De heer Puchinger wees erop dat de Maatschappij zich bij het voorstellen van kandidaatleden zou moeten hoeden voor een automatisch voorstellen van jonge doctoren als kandidaatlid. Het lidmaatschap zou volgens hem een onderscheiding moeten blijven. De voorzitter meende dat de aard van de publikaties beslissend zou moeten zijn.
Vervolgens schorste hij de vergadering om tien over twaalf.
17. Na de lunch heropende de voorzitter de vergadering om twee uur en gaf het woord aan de heer Schöffer, die het jury-rapport voor de Dr. Wijnaendts Francken-prijs voorlas. Nadat de voorzitter de prijs aan dr. A. Th. van Deursen had uitgereikt, sprak deze zijn dankwoord uit, dat elders in dit jaarboek is afgedrukt.
18. Het vervolg van de middagvergadering was gewijd aan de problematiek van de literatuurgeschiedschrijving. Een forum, samengesteld op grond van het uitgangspunt, dat verschillende perioden van onze letterkunde aan bod dienden te komen, discussieerde onder leiding van dr. H. van den Bergh over de volgende, vooraf ook aan de leden bekend gemaakte, problemen:
- Welke bezwaren bestaan er tegen de traditionele literatuurgeschiedschrijving?
- Wat is de relatie tussen literatuurgeschiedenis en (a) receptiegeschiedenis, en (b) cultuurgeschiedenis?
- Hoe definieert men een literaire periode?
De forumleden waren dr. H. Pleij (middeleeuwen), mw. dr. M. Spies (renaissance), dr. W. van den Berg (achttiende en negentiende eeuw), dr. A.G.H. Anbeek van der Meijden (negentiende en twintigste eeuw) en dr. J.J. Oversteegen (twintigste eeuw).
Er werd vooral gesproken over het eerste probleem. Verschillende forumleden vonden dat er in de traditionele literatuurgeschiedschrijving teveel aandacht werd besteed aan de literaire hoogtepunten.
Dr. H. Pleij sprak over ‘het moervaste canon van teksten’; dr. A.G.H. Anbeek van der Meijden voegde daaraan toe dat men zich niet moest