eigen houtje kan vinden. Het land wordt beschreven met de ironische zwier van de gedreven reisleider, maar helaas betreft het hier een land dat gebieden herbergt waar vervuiling en gevaarlijke industrie het leven van de inwoners anders bepalen dan ‘de warme vertrekken in de winter en de koele vertrekken in de zomer’ van het Koninklijk Paleis te Laken waar de Koning normaal zijn leven doorbrengt.
In het dorp van Walter van den Broeck doen de door niemand opgemerkte uitzaaiingen van de radiumfabriek en andere chemische industrieën hun verwoestende werk: zelfs het gras wordt aangetast. In het boek is even schuchter als onontkoombaar een lijstje opgenomen van mensen die in tamelijk korte tijd op onverklaarbare wijze stierven aan kanker. Het zijn bijna anonieme slachtoffers, even anoniem als de Vorst die zich van tijd tot tijd verwaardigt de afgelegen Kempen te bezoeken, toegezwaaid door horden vlaggetjes. Imponerend is de wijze waarop Van den Broeck, met de Koning aan zijn hand, via tot in de kleinste details beschreven situaties, een onontkoombare confrontatie opbouwt, uitmondend in het bezoek van de sprookjes-koning en de sprookjes-koningin aan het stadje Olen. Daar komt het sprookje oog in oog te staan met de werkelijkheid van de mensen die wonen en werken in door de industrie vergiftigde woonwijken. Even onvermijdelijk is het dat Van den Broeck het door de Koningin zelve geschreven sprookjesboek ter sprake brengt en haar, via de Koning, beleefd zijn kritiek doet toekomen.
Met grote tederheid laat Van den Broeck de Koning in ere, maar met even grote tederheid wordt zijn autoriteit ontmanteld. En het Volk? Het Volk begeleidt hij met niet minder diepe gevoelens op zijn weg naar het isolement. Het is deze trefzekere verbinding van tederheid, humor en agressie die Walter van de Broeck maakt tot een waardig opvolger van de Vlaming die uitblonk op hetzelfde gebied, Louis Paul Boon. Ook Van den Broeck is er in geslaagd door de beschrijving van het leven in het stadje Olen, de problemen en de tegenstrijdigheden van een hele maatschappij op te roepen.
De jury, (w.g.) T. Anbeek (voorzitter), H.H. ter Balkt, C. Peeters, P. Oosthoek