Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1981
(1981)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd7.1 Rekening en verantwoording van de penningmeester over het jaar 1980 (zie bijlage 1)Inleiding In onze Maatschappij heeft het symbool van de letter onmiskenbaar het primaat. Toch komt bij vrijwel elke bijeenkomst van de Maatschappij of van een commissie het symbool cijfer zeer dicht bij de letteren. Postzegel, treinkaartje, thee en maaltijd brengen declaraties mee, uitgedrukt in cijfers. Uw penningmeester is daardoor goed op de hoogte van de bewegingen der leden. Er gebeurt veel in de Maatschappij en er zijn dus ook veel declaraties. Graag wil ik een woord van respect uiten voor de zorgvuldigheid bij die declaraties betracht. Wij zijn met velen en deze velen moeten woekeren met weinig. Als u ziet dat wij voor een geheel kalenderjaar anderhalve ton hebben dan is het beslist een karige boel. Toch wil uw bestuur veel. Uw bestuur - en wij merken de leden ook - willen graag dat de Maatschappij overal in het land wordt gezien en gehoord. Daarom een post ‘promotie en publiciteit’. Daarom de Hooft-feesten, daarom prijsuitreikingen met iets meer dan gewone zwier. Maar - de voorzitter heeft het al gezegd - onze Maatschappij is nog veel te afhankelijk van niet gekochte tijd. Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen houdt ook ons vast op dat merkwaardige begrip ‘nul-accres’ terwijl wij in dat miljardenbedrijf maar met fl. 60.000 figureren. Onlangs heeft o & w een evaluatie gehouden van alle gesubsidieerde instituten op een bijeenkomst in Utrecht. Vooral het bestand aan gesubsidieerde medewerkers werd onder de loep genomen. Er waren 38 instituten met in totaal 1.208 personeelsleden, dat is dus een goede 30 als gemiddelde. Als voorbeeld: Het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee 116 personen, Rijkscommissie Vaderlandse Geschiedenis 21 personen, Stichting voor moeilijk toegankelijke Wetenschappelijke Literatuur 13 personen, Grotius Instituut 6 personen, Meertens Instituut 41 personen, en: onze Maatschappij o personen! Zouden wij nu echt niet een heel klein apparaatje mogen hebben van bij voorbeeld één secretaresse voor halve dagen? Dat zou de continuïteit van ons werk zeer ten goede komen en wij zouden gemakkelijker een beroep kunnen doen op leden om in besturen en commissies functies te vervullen. | |
[pagina 291]
| |
Verantwoording 1980 Het tekort van 1979 ad ruim fl. 9.000,-is ingehaald. Door wie? Door de leden zelf. De hogere contributie-opbrengst, door uw royale geste om ons voorstel van fl. 40,- te brengen op fl. 45,-, heeft een inkomstenverhoging gegeven die gelijk is aan het tekort van het jaar daarvoor. Dan valt op dat wij voor onze bibliotheek - haast een nationale trots - twee bijzondere aankopen hebben gedaan: één door extra steun van het Prins Bernhard Fonds en één uit het door ons zelf opgebouwde Verwervingsfonds. Beide aankopen bedroegen circa fl. 8.500,-. De achterstand in de Jaarboeken is voor een groot deel ingelopen en het lukte ons een goedkopere vervaardiging te verkrijgen. Zo konden wij uit de voorziening van twee jaarboeken de kosten van drie jaarboeken grotendeels bestrijden. De Werkgroep 19e eeuw was van de aanvang af succesvol. Maar had vrij hoge aanloopkosten. Dat is nu teruggebracht tot een normaal niveau en dat blijft zo omdat de uitgave van de groep ondergebracht is bij een uitgever (Nijhoff). Dit zijn de vier hoofdpunten. Het totaalbeeld is gunstiger dan vorig jaar: toen was er een tekort, nu klopt alles. Maar het curieuze is, dat wij vorig jaar veel - dat wil zeggen betrekkelijk veel - geld om handen hadden. Op dit moment is het anders, wij zitten krap. Dat komt omdat wij vorig jaar nog enige Jaarboeken extra aan u verschuldigd waren waar wij als goede huisvaders wel voorzieningen voor hadden getroffen. Nu heeft u de Jaarboeken en wij hebben geen geld. Dat wijst er op dat wij voortdurend balanceren op het scherp van de snede. Ons vermogen is gewoon niet anders dan nul en dat is geen goede toestand. Tot troost geldt alleen dat de leden hun Maatschappij niet in de steek zullen laten en voorts hebben wij in de vele voorafgaande jaren een kostbare bibliotheek opgebouwd. Wat wil het bestuur? Nu en in komende jaren toestemming en overheidshulp om een eenvoudige financiële zekerheid te verwerven. Voor de bibliotheek streven wij naar een reservefonds ongeveer ter grootte van het bedrag dat jaarlijks voor aankopen nodig is. Wij zijn gelukkig zo ver dat o&w dat begrijpt en aanvaardt. Dat is voor elkaar. Verder wil het bestuur graag toestemming en steun om een algemene reserve te vormen. Daarbij wordt in eerste instantie gedacht aan de grootte van één jaar uitgaven, dus ongeveer anderhalve ton. Voor een maatschappij van een importantie als de onze zijn dit minimaal vereiste zekerheden. | |
[pagina 292]
| |
Voor ons dagelijks werk is - zoals eerder opgemerkt - een klein apparaatje nodig ten behoeve van leden van besturen en commissies. En dan is per jaar dringend nodig een bedrag voor promotie en publiciteit. Het gaat er om de autoriteiten ervan te doordringen dat wij met een relatief klein bedrag wonderen kunnen verrichten. De Hooft-herdenking heeft ruime bekendheid gekregen en wij hebben het voor elkaar gebracht met ruim een ton subsidie van het Ministerie van crm die wij daar natuurlijk zeer erkentelijk voor zijn. Maar wie zou dit voor zo'n laag bedrag hebben kunnen doen? Nu was Hooft iets bijzonders; maar het bestuur zou gaarne ook op gezette tijden een publikatie zenden aan de leden, bij voorbeeld over een bijzondere aankoop van de bibliotheek. Uitreiking van prijzen kan voorts nog meer in de openbaarheid worden gebracht maar ook andere evenementen op het gebied van de letterkunde en de geschiedenis zouden het doel van de Maatschappij bevorderen. Wij hebben en houden goede hoop dat het licht eens doorbreekt maar uw penningmeester heeft in de vele uren die hij op o&w doorbracht gemerkt hoe groot de afstand is tussen hen die ons regeren en wij die de letteren voort willen stuwen tot in verre gewesten. Als u alleen maar eens denkt aan de weg die een betalingsopdracht af moet leggen vóór hij ons bereikt en als ons ongeduld groot is omdat wij rood staan... Wij zitten als Maatschappij in het groene Ciso informatiesysteem (dat is belangrijk om te weten want dan kun je de speurtocht op de juiste plaats beginnen), dan gaat het document het gironummer van het instituut krijgen, dan naar Rekening Centrale Bank, dan komt er een Bankgiro. Nu, denk je, over drie à vier weken bij ons thuis. Nee, eerst o&w hoofdadministratie, dan o&w boekhouding, dan o&w afdeling Comptabiliteit. Maar nu: naar het Ministerie van Financiën, een gebouw tegenover de Nieuwe Uitleg, maar dit moet toch per post (dienstvoorschrift) daar komt een rijksbetalingsopdracht en die gaat naar de Nederlandsche Bank in Amsterdam. Als de positie van de rijksschatkist gunstig is, volgt op zeek'ren dag overschrijving op amro hoofdkantoor Amsterdam en daar bemerkt men dan dat het terug moet tussen Den Haag en Amsterdam, namelijk naar amro-Leiden alwaar onze Maatschappij er over kan beschikken. Al die tussenliggende instanties zijn uiterst vriendelijk en gewillig maar toch denk je: is het niet wat jammer zo veel tijd te besteden aan ons kleine subsidiebedrag van fl. 60.000,-? Hier moet een minimum gesteld worden van bij voorbeeld een ton en daar zal uw bestuur naar blijven streven. |
|