niet de dochter, maar de man die ‘de eer van het huis uitmaakt’. Bij de devaluatie van het begrip is daarmee natuurlijk ‘weinig eer te behalen’; ons manvolk rest dan nog wel ‘eer te doen’ aan tafel of glas, en uiteraard aan hun goede hart.
Bestaan de levensdriften, na honger en liefde, eigenlijk niet voor een goed deel uit de jacht op eer? Eer, geluk en rijkdom, verbetert men mij misschien. Ten aanzien van dat ‘geluk’ ben ik persoonlijk wat sceptischer geworden; de ‘rijkdom’ neemt de fiscus ons af, tenzij we over een geheim Zwitsers banknummer beschikken. Blijft dus de eer, en dan bedoel ik weer de authentieke eer.
Die eer is mij heden aangedaan, en in niet geringe mate. U, mijnheer de voorzitter, hebt mij verzekerd dat ik ze verdien. Ik wil dan ook niet ‘bedanken voor de eer’ wat dubbelzinnig zou klinken, maar u liever zeggen dat ik zeer erkentelijk ben voor het ontvangen eerbewijs. Ik acht die eer chemisch, of liever menselijk gesproken van een zuiverder gehalte dan die, waar door velen in aller heren landen naar gestreefd wordt. Ik mag hier misschien de anekdote vertellen van een Sovjetgeneraal, die een groot zwak had voor uiterlijke, zichtbare eerbewijzen. Hij bezat er zeer vele, waarschijnlijk wel eerlijk verworven. Toen deze militair trouwde met een vrouw die een hoofd boven hem uitstak en twee maal zo breed was als hij, zei iemand van hem: ‘Natuurlijk. Hij had voor al zijn eretekens niet genoeg aan z'n eigen borst’.
Ik beschik over zulke uiterlijke eretekenen niet; mijn gemoed is daarvoor misschien ook te republikeins. Wat ik graag draag is het kettinkje, dat mijn moeder met het bijbehorende horloge als meisje van achttien heeft gekregen, en dat ik - ook met ere - hoop te blijven dragen.
Deze kleine schakeltjes verbinden mij aldus ook uiterlijk met mijn Friese afkomst, met de ‘wieg van mijn bestaan’. Ik heb op die Friese afkomst al eerder gezinspeeld, en ik mag er bij verklaren dat ze voor mij bij het klimmen van de jaren steeds inniger gehalte krijgt.
Op dagen zoals vandaag vloeien heden en verleden, gevoelswaarden en nostalgie onweerstaanbaar in elkaar over. Friesland en Amsterdam, Leiden en de wijdere wereld, het ik en de mensheid - al die emotionele en historische verstrengelingen; dat wat ik verloor, en dat wat ik nog hoop te ervaren (want de hoop en de verwachting blijven in het leven onze stille metgezellen).
Wat zal ik nog zeggen?
Er staat in Goethes West-östlicher Divan een gedicht dat veel beter dan ik