Bijlage II Rapport van de jury voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1975
De jury voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 1975 stelt de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde voor deze prijs toe te kennen aan de dichteres en prozaïste F. ten Harmsen van der Beek.
De verschijning van haar vele gedichten en verhalen sinds het najaar 1974 - die nu reeds aan bundeling toe zijn; de gedichten verschijnen dit najaar - maakt nog eens duidelijk welke belangrijke plaats F. ten Harmsen van der Beek inneemt. Wat 10 jaar geleden, bij haar debuut met de bundel Geachte Muizenpoot door sommigen werd beschouwd als ‘woordextase met gebreken’ of ‘niet een totale wereld, maar eerder een verzameling curiosa en bibelots’, dient nu erkend te worden als de basis voor een authentiek dichterschap, dat ontstond in een periode waarin andere literaire gewoonten maatgevend waren.
De poëzie en het proza van F. ten Harmsen van der Beek zijn ten nauwste op elkaar betrokken.
In de gedichten, en in de korte verhalen uit de bundels Wat knaagt (1968) en Neerbraak (1969), heerst veel treurigheid om alle chaos en bederf tot de dood er op volgt; een dreiging van ‘zachte schunnige verwoesting’. Maar de paniek is een beheerste paniek, of, omgekeerd, haar luciditeit is: ‘mijn veel verwerpelijker, uiterst betrekkelijke luciditeit’.
De persoonlijke achtergrond wordt verhuld in symbolische fictieve situaties, als wanneer in het gedicht Op mijn dertigste verjaardag haar tegenstrijdige gedachten worden verbeeld in de situatie van een slagveld - vergelijk hiermee: Met verlof: achter het front, in Maatstaf van januari 1975.
Waar deze distantie bereikt wordt in extreme situaties, zijn alle inhoudelijke voorwaarden voor de groteske aanwezig.
Als er al oplossingen op vragen zijn, dan in ‘rare verklaringen’, of in ‘Twee Raadselrijmen die samen een antwoord vormen dat bij nader inzien is zoekgeraakt’.
Maar ook vormtechnisch kenmerkt F. ten Harmsen van der Beek zich als schrijfster van grotesken.
De verschrikkelijke situaties worden verhaald in de taal van bijbel, sprookje, kinderboek, in krompraat of subtiele vulgarismen.
Het parodisch element in: De poëtische avonturen van Polsmofje en het poesje Fik (alweer een gedramatiseerde afsplitsing van het lyrisch ik) wordt onder