Bijlage I Rapport van de jury voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1972
De jury voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1972 heeft met algemene stemmen besloten, aan de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde als kandidaat voor de prijs voor te dragen de Zuidafrikaanse dichter Breyten Breytenbach en wel voor zijn in 1970 verschenen bundel Lotus.
De in 1939 geboren Breytenbach is in Nederland nog slechts voornamelijk bekend door de gedichten die sinds 1969 regelmatig van hem in het tijdschrift Raster gepubliceerd worden en die van het begin af door een bewonderenswaardig samengaan van vitaliteit en intellectualiteit, van zinnelijkheid en verstandelijkheid, uitstaken boven het meeste dat aan poëzie in Nederlandse tijdschriften wordt gepubliceerd.
In zijn geboorteland werken de bijzondere kwaliteiten van zijn werk dadelijk herkend bij zijn dubbele debuut in 1964, met de prozabundel Katastrofes en de dichtbundel Die ysterkoei moet sweet. Aan de twee werken samen werd de a.p.b.-prys vir Letterkunde toegekend. Om politieke redenen kon de dichter de prijs niet in ontvangst nemen. Sinds 1964 woont hij als balling in Parijs, ver van het land waarvan de natuur in heel veel van zijn gedichten de stof tot verbeelding geeft en dat hij slechts kan benaderen maar niet bereiken, zoals in de in 1969 verschenen bundel Kouevuur, ontstaan na een bezoek aan het aangrenzende Swaziland en Mozambique, op vaak indrukwekkende wijze te verstaan geeft.
Lotus, dat in 1970 onder het pseudoniem Jan Blom werd gepubliceerd, is tot op heden duidelijk het hoogtepunt in Breytenbachs werk. Op zijn hoogte staat de bundel alleen en niet het minst hierdoor, dat van de zestigers, Breytenbachs generatiegenoten, hij een der weinigen is die nog niet zwijgen of tot zwijgen zijn gebracht. De structuur van de bundel (waarvan de titel ook relevant is voor de boeddhistische invloeden op Breytenbachs denken) toont Breytenbachs doordachtheid van werken: Lotus bestaat uit negen afdelingen, de negen kroonbladen van de lotusbloem. De afdelingen werken op vaak ingenieuze wijze op elkaar in; de afzonderlijke verzen echoën vaak knap in elkaar, waardoor de omvangrijke bundel tot een prachtig sluitend geheel is geworden. De verzen verwoorden tegenstellingen en paradoxen: minnaar en beminde, ik en jij, liefde en dood, vandaag en gisteren, geweld en teerheid. Van de negen reeksen is de der-