Bijlage I Advies van de jury voor de prijs der literaire kritiek
De jury voor de Prijs der Literaire Kritiek bestaande uit Ad den Besten, Pierre H. Dubois en Prof. Dr. Karel Meeuwesse heeft eenstemmig besloten het werk van de criticus C.J.E. Dinaux te Heerde ter bekroning voor te dragen. Carel Dinaux, die geen letteren maar economie studeerde, heeft zich, alvorens zich een aantal jaren geleden geheel aan de letteren te wijden, decennia lang intensief met de literatuur beziggehouden. Niet alleen was hij bevriend met vele letterkundigen - onder hen dient Thomas Mann, van wiens oeuvre hij een belangrijk gedeelte vertaalde, met name te worden genoemd, - hij verdiepte zich ook zo grondig in binnen- en buitenlandse letteren en in de problemen van de artistieke creatie, dat hij op het moment waarop hij zich systematisch met literaire kritiek ging bezighouden, een buitengewone belezenheid en deskundigheid bleek te bezitten. Zijn kronieken en kritieken verschenen en verschijnen ten dele nog in dag- week- en maandbladen. Hij publiceerde in Critisch Bulletin en Het Boek van Nu; in het Haarlems Dagblad en enkele andere bladen schrijft hij wekelijks een kroniek over Nederlandse letteren, terwijl in Rekenschap, De Groene Amsterdammer en Het Vaderland talrijke beschouwingen over Duitse literatuur verschenen. En in een aantal boeken van zijn hand, zoals de omvangrijke delen Gegist Bestek I en II, die weldra door een derde deel zullen worden gevolgd, evenals in de bundel Weerklank, vindt men zijn kritieken uitgekristalliseerd tot vaak meesterlijke essays in een beknopte vorm.
De titel die Dinaux voor zijn gebundelde beschouwingen koos, Gegist Bestek, met de karakteristieke ondertitel, Benaderingen en Ontmoetingen, is typerend voor de aard van zijn kritiek. Het is namelijk de aanduiding van een aftastende voorzichtigheid. Dinaux behoort inderdaad niet tot de critici die pontificeren over goed of slecht, die hun subjectieve meningen voor onfeilbare waarheden verslijten, waaraan elk letterkundig werk dient te worden afgemeten, en evenmin behoort hij tot hen die in hun ijver om objectieve resultaten te bereiken bij de beschouwing over een werk, aan een waardeoordeel met alle risico's van dien niet meer toekomen. Beide soorten kritiek hebben ongetwijfeld hun nut, maar ook hun nadelen. Kritiek schrijven, heeft Anthonie Donker eens gezegd, vereist een subtiele, allergrootste aandacht voor het werk van een ander. Dat is ongetwijfeld een tamelijk algemene uitspraak, maar zij heeft in elk geval het voordeel in die algemeenheid wáár te zijn. Op Dinaux is zij ten volle toepasselijk. Hij is bij uitstek de criticus van de subtiele, de allergrootste aandacht voor het werk van een ander. Alvorens criticus te zijn is hij een lezer, en wie er zijn kritieken op naslaat, zal met bewondering constateren welk een uitnemend lezer, want hij leest met het geweten van de schrijver.
In het eerste deel van Gegist Bestek vindt men een brief ‘bij wijze van voorwoord’. Het volgende citaat daaruit is onthullend voor de wijze waarop Dinaux de functie van criticus verstaat: ‘In elk van deze beschouwingen heb ik getracht in het werk de mens te ontmoeten: de totaliteit van de auteur, in diens verhouding tot dat werk, tot de totaliteit van zijn werken, tot zichzelf, tot de literatuur als levensuiting, tot zijn tijd. En bij iedere poging tot benadering en toenadering, bij ieder treffen, deed ik van mijn kant al wat in mijn vermogen was om hetzij vriend of vijand, geestverwant of antipode, zonder voorbehoud tegemoet te treden: zijn taal te verstaan in zijn woorden, zijn persoon in zijn taal, het wezen van zijn kunstenaarschap in zijn persoon, zijn relatie met wat buiten en van deze tijd is, in zijn kunstenaarschap.’